Essays

Een Mescalero in de Lage Landen?

In de zomer van 1977 verscheen in de krant van de studentenvakbond in Göttingen een in memoriam over de zopas door de Rote Armee Fraktion vermoorde Siegfried Buback, ondertekend met een aan de oorspronkelijke bevolking van het Amerikaanse continent ontleend pseudoniem: ‘Ein Göttinger Mescalero’. De Göttinger Mescalero maakte er geen geheim van dat hij Buback als een vijand beschouwde. Daarvoor stond de hoogste openbare aanklager in Duitsland te duidelijk aan de kant van staat en kapitaal, aan de kant van de hetze tegen alles wat links was, en, als voormalig NSDAP-lid, aan de zijde van het destijds nog nauwelijks verwerkte bruine verleden van Duitsland. Een ‘klammheimliche Freude’ kon de Mescalero bij het vernemen van zijn dood dan ook niet verhullen. Die geniepige vreugde weerhield hem er echter niet van zich van de RAF te distantiëren: de weg naar het socialisme zoals hij zich dat voorstelde mocht niet met lijken worden bepleisterd.

Deze distantiëring kon niet voorkomen dat de publicatie tot massale justitiële vervolging leidde. In totaal werden 140 mensen aangeklaagd. De meesten kwamen er met voorwaardelijke straffen en geldboetes vanaf, maar in Augsburg ging een student voor de verspreiding van het stuk een half jaar de gevangenis in. De hoogleraar Peter Brückner, die nog in hetzelfde jaar een documentatie over de affaire publiceerde, mocht vier jaar lang zijn beroep niet uitoefenen. De Mescalero zelf kon anoniem blijven. Pas in 2001 durfde hij voor de dag te komen, nadat hij twee jaar daarvoor per brief aan Bubacks zoon had laten weten dat zijn woorden van destijds hem inmiddels pijn deden.

Altijd als ik iemand in de media hoor of zie praten over onze Europese waarden, over onze manier van lezen en – vooral – over onze vrijheid, moet ik denken aan de Göttinger Mescalero. Ook deze dagen weer, waarin de vrijheid van het Avondland in de volgende regels heet te staan stralen:

Sackdoof, feige und verklemmt,
ist Erdogan, der Präsident.
Sein Gelöt stinkt schlimm nach Döner,
selbst ein Schweinefurz riecht schöner.
Er ist der Mann, der Mädchen schlägt
und dabei Gummimasken trägt.
Am liebsten mag er Ziegen ficken
und Minderheiten unterdrücken,

Kurden treten, Christen hauen
und dabei Kinderpornos schauen.
Und selbst abends heißts statt schlafen,
Fellatio mit hundert Schafen.
Ja, Erdogan ist voll und ganz,
ein Präsident mit kleinem Schwanz.

Jeden Türken hört man flöten,
die dumme Sau hat Schrumpelklöten.
Von Ankara bis Istanbul
weiß jeder, dieser Mann ist schwul,
pervers, verlaust und zoophil –
Recep Fritzl Priklopil.

Sein Kopf so leer wie seine Eier,
der Star auf jeder Gangbang-Feier.
Bis der Schwanz beim Pinkeln brennt,
das ist Recep Erdogan, der türkische Präsident.

Deze regels ontsprongen aan de geest van de Duitse programmamaker en komiek Jan Böhmermann. Böhmermann reageerde ermee op het bericht dat de Duitse ambassadeur in Ankara op het matje was geroepen vanwege een satirische videoclip over de Turkse president, gemaakt door een programma van de Duitse publieke omroep. Of preciezer: het gedicht was onderdeel van een sketch van Böhmermann, waarin het gepresenteerd werd als voorbeeld van een mogelijk strafbare Schmähkritik. De volledige tekst van de sketch is op de website van Der Spiegel na te lezen. Zoals bekend deed Erdogan bij de Duitse justitie aangifte van belediging, een beschuldiging die inmiddels met toestemming van bondskanselier Merkel wordt onderzocht.

Dat onderzoek is natuurlijk belachelijk. Niemand zou voor een overduidelijk satirische provocatie vervolgd moeten worden, zeker niet als een dubieus staatshoofd dat op hoge toon eist. Maar wat ik niet kan velen is dat ik me vrij zou moeten voelen als er voor de zoveelste keer een moslim voor geitenneuker wordt uitgemaakt.

En Böhmermann laat het daar niet bij. Hij zet de Turkse president neer als sadist, als impotent en als pederast. Kortom, als seksuele paria. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we hier te maken hebben met een cynische omkering van het beeld van de vluchteling als viriele, mannelijke ander dat in Europa de afgelopen tijd zoveel racistische energie wist los te maken. Bovendien: wat de sketch zichtbaar maakt, namelijk dat er in Duitsland een achterhaalde wet is die het beledigen van buitenlandse staatshoofden en organisaties verbiedt en dat Erdogan een autoritaire leider is, hadden we al lang moeten weten. Wat de sketch verzwijgt is dat de Europese regeringen Erdogan voor zijn smerige politiek alle ruimte hebben gegeven, in ruil voor dichte grenzen. Böhmermann zet hem als geflipte bloedhond neer, terwijl het onze geflipte bloedhond had moeten zijn. Dat maakt de vrijheid die aan deze satire ontspringt een vrijheid die voor ons Europeanen al te comfortabel is: het is de vrijheid om de wereld zo te zien zoals het ons uitkomt, zonder dat we op onze eigen positie hoeven te reflecteren.

Zo bezien is het geen toeval dat de Göttinger Mescalero zich voor zijn woorden van al bijna veertig jaar geleden schaamt. In tegenstelling tot Böhmermann maakte hij namelijk precies dat zichtbaar wat we niet willen zien, namelijk dat het niet primair ideologie, cultuur of religie is wat mensen tot terreur drijft, maar frustratie, leedvermaak en rancune. Kijk naar al die terroristen – al die terroristen – die de wereld in de afgelopen twintig jaar heeft moeten leren kennen: kruimeldieven, gesjeesde studenten, game-verslaafden – mensen die maatschappelijk als losers gelden. Hun ijzingwekkende daden maken hen niet onmenselijk, zoals onze leiders na de zoveelste aanslag meestal snel roepen, maar eerder al te menselijk. Elke poging om verdere aanslagen te verhinderen zou moeten beginnen met het peilen van de maatschappelijke samenhangen waar de ‘klammheimliche Freude’ uit voortkomt. Maar dat vereist, zoals de Mescalero liet zien, veeleer een kritische blik naar binnen dan een smalende blik naar buiten.

Er zijn in de Lage Landen alleen weinig mensen die zo’n blik kunnen werpen, vrees ik. Mogelijk dat Dyab Abou Jahjah, de Belgisch-Libanese activist en schrijver, de Mescalero van onze tijd kan zijn. Met zijn verkettering wil het, sinds de Bezige Bij aankondigde een boek van hem te gaan publiceren, in elk geval goed lukken: Leon de Winter, Jessica Durlacher en de vertegenwoordiger van Theo van Gogh op aarde lopen alvast storm, Marcel Möring stormt een beetje mee en Arnon Grunberg weigert in zijn Voetnoten in de Volkskrant opzichtig met de man in discussie te gaan, nog voordat er überhaupt iets van een debat op gang gekomen is.

Intrigerend is dat Abou Jahjahs beruchtste tekst, ongeveer een maand na dato als reactie op de aanslag op het World Trade Center in New York gepubliceerd, veel overeenkomsten vertoont met de tekst van de Göttinger Mescalero. Ook hier vinden we, aan het begin van de tekst, één explosieve zin, waarin Jahjah stelt dat vrijwel alle Arabieren bij het zien van de aanslagen iets gevoeld hebben wat niet kan worden omschreven als vreugde, niet als geluk, maar eerder als zoete wraak. Die zin is sindsdien door al zijn vijanden – vaak in verminkte vorm – geciteerd.

Uiteraard zonder context, terwijl die er wel degelijk is. Abou Jahjah stelt namelijk meteen dat het gevoel van wraak opkwam ondanks het medelijden met de slachtoffers van de aanslag. Vervolgens verklaart hij de wraakzucht door te verwijzen naar de vele Arabische slachtoffers van agressieve militaire politiek van de Verenigde Staten én Israël in de afgelopen vijftig jaar. In de rest van het artikel, goed twee derde van de totale tekst, beschrijft Abou Jahjah hoe het gevoel van zoete wraak gevolgd werd door schaamte, door het besef dat dergelijke gevoelens Arabieren niet betamen, culminerend in een ronduit ondubbelzinnige afwijzing van de aanslagen:

Now, almost two months after the eleventh of September, we see things clear(er). It is terrible how criminals can cause by their acts the misery for so many people, people of their own kind and people of their alleged enemy.

In het slot spreekt hij zijn mede-Arabieren toe en waarschuwt hen uitdrukkelijk voor navolging.

Natuurlijk kent de tekst een paar redeneringen waar je vraagtekens bij kunt stellen. De manier waarop de politiek van de Verenigde Staten en Israël over één kam wordt geschoren, bijvoorbeeld, of de nogal idyllische visie op de Arabische geschiedenis. Ook het gemak waarmee hij Arabieren als één blok met de Amerikanen, Europeanen en Israëliërs contrasteert is groot. Daar moet echter direct bij worden opgemerkt dat het hier om een tegenoverstelling gaat die niet door Abou Jahjah, maar door Westerse ideologische scherpslijpers in het leven geroepen is. Abou Jahjah slijpt scherp als reactie en ontwikkelt zodoende een Arabische variant van het culturele nationalisme van de Black Panthers. Bovendien: ook al ben je het niet met alles eens, het gaat net als bij de tekst van de Göttinger Mescalero om een eerlijke tekst, een tekst waarin iemand zijn eigen afgronden peilt in plaats van ze heel hard te overschreeuwen, zoals de Böhmermanns van deze wereld doen.

De Dyab Abou Jahjah die bij de Bezige Bij een contract heeft gekregen is niet meer de culturele nationalist die hij in 2001 was. Als ik hem nu hoor praten, over maatschappelijke uitsluiting, over moslimextremisme, over de macht van multinationals, over ecologie, dan meen ik met iemand te maken te hebben die ageert vanuit het idee dat iedereen – moslim, jood, christen, atheïst, zwart, wit, Arabier, Europeaan, vrouw, man, trans – in zijn politieke project betrokken moet kunnen worden. Zulke politieke projecten zijn in deze tijd hard nodig. Er is, kortom, alle reden om Abou Jahjah ook boven de Moerdijk welkom te heten en met belangstelling uit te kijken naar zijn boek, dat in de herfst gaat verschijnen. In de tussentijd schiet Jan Böhmermann hopelijk iets over brandende asielzoekerscentra te binnen.

Geplaatst op 03/05/2016

Categorie: Essays

Naar boven

Reacties

  1. Huub Beurskens

    De laatste tijd stel ik me wel eens de vraag hoe ik me strategisch ofwel politiek zou opstellen als ik momenteel in West-Europa een moslim zou zijn met de fundamentele overtuiging in dat enig ware geloof, ook dus voor Europa. In elk geval zou ik tegen het plegen van fysieke aanslagen zijn en juist proberen aan te pappen met het linkse intellectualisme in het democratische bestel zolang de islam in dit werelddeel nog een minderheidspositie inneemt.
    Wat Abou Jahjah betreft, help ik Gijsbert Pols oprecht hopen op diens oprecht liberaal willen openstaan voor allerlei gezindten en relatievormen, maar dan wel zonder daarbij de mogelijkheid en dus het risico van taqiyya uit het oog te verliezen, zoals dat gelegitimeerd zou kunnen worden door de in Bijensoeria 106 gemoffelde ontheffingsclausule.
    Abou Jahjahs redenering in een zeer recente tekst op zijn weblog stelt me althans allerminst gerust. ‘(…) dat in de Koran zelf, de Jihad altijd defensief is omdat het van een aanvaardbare en legitieme casus belli die gepleegd is door de vijand afhangt,’ zegt hij daar. ‘Dat bewijst dat de mening dat offensieve Jihad mogelijk maakt zonder casus belli een mening van een minderheid is. (…) En ik eindig met de woorden van de koran zelf: “Bestrijd in de weg van Allah al wie jullie bestrijdt, maar wees geen agressors, Allah houdt niet van agressors.” (Soera 2,190)’
    Wat is een ‘legitieme’ casus belli? Wie bepaalt die legitimiteit? En wie is of zijn ‘jullie’? Wie bepaalt wie agressors zijn? Wie anders dan mensen die pretenderen te weten wie door hun Allah als agressors worden beschouwd, bijvoorbeeld omdat ze De Naam zelf of die van zijn profeet hebben beledigd! Is dit geen cirkelredenering die, uit zichzelf, van binnenuit, op elk gewenst moment en op elke gewenste plek met geweld doorbroken kan en ‘mag’ worden?
    De laatste tijd stel ik me eveneens wel eens de vraag hoe ik me als overtuigd in géén Allah of andere, leefregels decreterende hogere instantie, en in géén belonend of straffend hiernamaals gelovende strategisch zou moeten opstellen tegenover de onloochenbaar toenemende druk rond en vanuit de islam in de Europese samenleving. Door mijn gevoel, dat me soms misselijk van angst en machteloosheid maakt, te censureren in de media? Door aan te pappen met juist dat wat me die angst inboezemt? Door er zelf een dubbele agenda op na te houden? Hoe onoprecht mag of moet ik zelfs zijn? Het zijn, althans voor mij, geen retorische, maar serieus fundamentele vragen.

    Beantwoorden

  2. Gijsbert Pols

    Ik vind het niet zo eenvoudig om u te adviseren hoe u het beste om kunt gaan met uw angst, omdat ik die op die manier zelf niet voel. De beste strategie is vermoedelijk die waarmee we in onze jeugd het monster onder het bed te lijf gingen: gewoon kijken of ‘ie er zit. Want het lijkt me een artificiële angst, aangewakkerd door generalisaties als ‘de moslims’, ‘de islam’ en ook ‘het linkse intellectualisme’ – allemaal begrippen die monolithische instituten suggereren die in werkelijkheid niet in die vorm bestaan. Onze media bedienen zich er maar wat graag van, omdat het de dingen in deze complexe tijd zo lekker overzichtelijk maakt en er nieuwsconsumenten mee bediend kunnen worden die een democratisch, tolerant en empathisch zelfbeeld overeind willen houden, tegen beter weten over gemilitariseerde grenzen, systematische uitsluiting en catastrofale oorlogsavonturen in. Die handel gaat ten koste van mensen die op wat voor manier dan ook onder de momenteel modieuze noemer vallen (‘allochtonen’, ‘moslims’, ‘Marokkanen’, ‘vluchtelingen’ en actueel ‘Turken’) die dag in dag uit mogen horen dat ze de schuld zijn van alles. Wat ik in Abou Jahjah bewonder, is dat hij het voor die mensen op probeert te nemen.

    Beantwoorden

  3. Huub Beurskens

    Dank voor de poging tot advies, maar ik heb al meer dan eens gekeken en zelfs niet kunnen wegkijken, onder meer in mijn directe woonomgeving in Amsterdam en op het instituut aldaar waar ik jarenlang lesgaf, en ik heb ook al meer dan eens gezien dat ‘ie er zat, in diverse gedaanten. Desalniettemin blijf ik hopen uw vertrouwen in en bewondering voor Abou Jahjah ooit te kunnen delen.

    Beantwoorden

  4. Gijsbert Pols

    Zulke ervaringen hebben meer mensen, ikzelf ben daarop ook geen uitzondering. Maar wat ik nooit heb begrepen is de behoefte om die ervaringen allemaal te bundelen en van het etiket ‘islam’ te voorzien (of ‘Marokkaan’, of ‘allochtoon’, enz., enz.). Wie wordt daar nou uiteindelijk wijzer van? Welke angst neemt het weg? Welke problemen lost het op? In contrast daarmee is JahJah’s pleidooi voor empowerment en inclusiviteit, hoe provocerend hij soms ook mag optreden, intellectueel veel bevredigender en maatschappelijk constructiever.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.