Teksten over kritiek

Fortune cookies voor de literaire kritiek

B.F. Skinners lapidaire uitspraak: ‘Het volk is niet in staat experts te beoordelen’, klinkt allang even ongeloofwaardig als een Chinees fortune cookie.
(Peter Sloterdijk, Sferen 3: Schuim, p. 305)

De teloorgang van de diepgravende literaire recensie? Zij is een spook. Als eerste beschouwing bij een nieuw platform voor literaire kritiek mag dat een ietwat vervelende boodschap zijn, de bewijzen zijn onmiskenbaar. Wie zegt dat hij geen stevige literaire kritiek meer vindt, heeft wanstaltig slecht gezocht. Een bezoek aan een bibliotheek – ze bestaan en floreren – kan de honger naar kwaliteit van de misnoegde meteen stillen. Tenzij hij bij nader onderzoek zelf een auteur blijkt te zijn – die met die klacht eigenlijk bedoelt dat er geen essaybundels over zijn eigen werk zijn. Wat dan weer kan wijzen op de portee van zijn literatuur, eerder dan op het einde van de beschaving.

Literaire tijdschriften werden zelden zo royaal ondersteund als vandaag, in de Nederlanden zijn er gemakkelijk vijf boekenbijlagen te vinden – en ja, daar staan nog geregeld potige recensies in. De Vlaamse en Nederlandse radiozenders gooien boekenrubrieken met interviews en recensies naar onze kop. De literatuur is bovendien een van de weinige klassieke kunstvormen die erin slaagt zo dwingend te emmeren over een eigen nicheprogramma dat er af en toe ook daadwerkelijk een gemaakt wordt. Soms valt er zelfs een goed woord over.

Natuurlijk: de kwaliteit, meneer, de kwaliteit. Ontegensprekelijk richten hedendaagse recensenten zich in de boekenbijlagen op een groter publiek dan vroeger. De nouvelle vague in boekenbijlagenwereld (een kleine wereld, kundig bestierd door assistenten van mediamanagers, maar ontleed onder de microscoop van geletterden) ijvert voor meer reportages, voor een newsier benadering. Is er vandaag een financiële crisis? Dan morgen graag vijf economen met hun toplijsten van financiële standaardwerken. Vijf lijnen per boek, liefst wat superlatieven en in alle geval economen die bij het grote publiek bekend zijn. Zij wekken vertrouwen, en belang.

Die vijf regeltjes kritiek noemen, zou al even belachelijk zijn als jeremiëren over het gebrek aan essays over het werk van Atte Jongstra. Laat staan recensies van dichtbundels van F. Van Dixhoorn. Als u ze zoekt, zal u ze vinden. (Als u nu gretig knikt: ‘Ah, Jongstra. Oh, Dix.’, dan is de kans groot dat u zich tot nog toe niet zo erg in mijn betoog kon vinden. Al de rest vraagt zich af over wie ik het in godsnaam heb). Maar ik ben er niet tegen: wanneer de financiële crisis uitbreekt, wil ik graag weten wat er aan de hand is. Een gids in wie ik vertrouwen stel, kan me dan snel de juiste richting wijzen. Is dat hetzelfde als een New York Review of Books-essay van 10 pagina’s waarin dezelfde boeken tegen elkaar worden afgewogen? Nee. Maar misschien was ik daar niet naar op zoek. Misschien wilde ik de aangeprezen boeken zélf lezen, in plaats van een beschouwing. En nu we het er toch over hebben: de kans is groot dat u het betreffend NYRoB-essay gewoon van internet kan downloaden. Hongertje weg, voor een uur of twee.

Als het over krantenbijlages gaat, wil ik hier pleiten voor een goed begrip: natuurlijk konden er vroeger meer moeilijke woorden, en gespecialiseerdere stukken, in de Volkskrant of De Morgen, maar toen waren de gazetten nog niet echt in de greep van de marktmodellen. Zoals Walter Benjamin al in zijn ‘Kunstwerk’-essay uit 1936 opmerkte: ‘Het heeft meer dan een halve eeuw geduurd voor de transformatie van de bovenbouw, die veel trager is dan die van de onderbouw, in alle sectoren de verandering in de productievoorwaarden zichtbaar heeft gemaakt.’ Voor boekenbijlagen had hij daar gerust nog eens vijftig jaar mogen bijtellen. Het vertragingseffect loopt vandaag op zijn laatste benen; het bastion valt. Het is bekend dat de boekensector, net als de journalistiek, vrij lang bestand is gebleven tegen aanvallen van winstmaximalisatie. Maar  na de uitgeverijen worden nu ook de boekenbijlages ‘gerationaliseerd’. (Men kan zich afvragen waarom het nog zo lang heeft geduurd. Wellicht spelen symbolisch kapitaal en misschien – God forbid – zelfs enige pudeur een rol.)  Dat die bijlagen ondertussen vrijwel volledig aan die marktmechanismen ondergeschikt zijn, kunnen we, met de Frankfurter Schule, zeer betreuren. Maar niet omdat er nu geen diepgravende recensies meer zouden zijn. Er zijn er meer dan ik ooit zal kunnen lezen.

Die marktgreep is ook niet jammerlijk omdat cultuurjournalisten in de krant van vandaag steeds meer ‘gidsen’ – op het pad van gebruiker naar product – in plaats van, ‘zoals vroeger’, over cultuur te schrijven (berichtgeving, kritiek en analyse). Dat heeft deels te maken met consumptiedrift (van de lezer) en winstbejag (van de krant en de cultuurproducent). Maar het heeft ook te maken met wat lezers van een krant verwachten: dat de cultuurpagina’s zeggen ‘wat er te doen is’, welke voorstelling indringend is, en welke film toch een beetje tegenvalt. En dat alles zonder meteen de cultuurfilosofische betekenis van het aangekondigde uit te spitten. Dan krijg je de vermaledijde sterren, en in het allerbeste geval een regel of zes over de plot en welke BV’s of BN’ers meespelen. Daar is niets mis mee. Toch niet als het verkocht wordt voor wat het is: een gids.

Het wordt wél penibel als die gids het enige is wat overblijft, in de krant en daarbuiten. En in die zin is de evolutie in de cultuurjournalistiek wel degelijk een apert voorbeeld van hoe de klassieke media – de kranten – als maïzena van gemeenschap en verspreiders van beschaving steeds feller onder druk staan. Onder meer omdat de lezersaantallen in vrije val zijn, maar evengoed omdat die media op een groter wantrouwen botsen, amper minder fel dan de politiek. Als de boekenbijlagen vandaag volgeschreven worden door goede gidsen, eerder dan door scherpe beschouwers, dan betekent dat in het beste geval dat de lezers uiteindelijk bij de boeken zelf uitkomen. Maar het zou ook kunnen dat de lezer de boekenbijlage als een Aldi-folder begroet: de aangeprezen boeken worden niet gelezen, men verpoost tien minuten voor het literaire uitstalraam en gaat dan naar de volgende kunstwinkel. Of naar de sterren die een restaurant (of een artisanaal biertje, een toeristenvriendelijk arm land, een Finse sauna) verdienen in het weekendmagazine. Judging a book by its cover wordt dan de norm, en zeker in het geval van literatuur is dat zelden een goed idee. Bovenal kwijnt dan de ware kritische zin weg: wie literatuur echt belangrijk vindt, weet dat het over meer gaat dan een plot, een echt gebeurd verhaal, of een duim naar boven of beneden. Argumenteren waarom een roman liefst zo snel mogelijk in de papiermolen verdwijnt, is vaak niet alleen vermakelijk, maar ook intellectueel spannend. Als de gids zo dik is geworden dat daar geen plaats meer voor is, dan is er wél een probleem. In dat scenario is er zonder meer sprake van verlies: een diepgravende recensie van een boek is betekenisvol, in de ware zin van het woord, ook voor wie het betreffende boek nooit zal lezen. Een boekentoptien is dat niet, en zal het ook nooit worden.

Met de verkleinde impact van de krant, en met de populariteit van de ondertussen al lang niet meer zo nieuwe media, gaat de versnippering voort als nooit tevoren. Het is al veel vaker geschreven: vandaag heeft iedereen toegang tot een lawine aan kennis en informatie, maar de emancipatie komt daar geen stap mee vooruit. Met de voortschrijdende fragmentatie van kennis zal de sociale mobiliteit er niet groter op worden, en het onderwijs kan niet elk gat dichtrijden dat gezin, politiek en media laten vallen. En daar gaat het uiteindelijk om. De klacht dat de literaire kritiek in verval zou zijn, kan alleen maar overtuigen als ze gekoppeld wordt aan een expliciet geloof in de democratie. Als het probleem niet is dat de literaire kritiek niet voorhanden is, maar dat ze niet meer door massamedia wordt verspreid, dan kunnen klagende literatuurliefhebbers alleen op begrip rekenen als ze het belang van die kritiek aan een politiek project koppelen. Volksverheffing heette dat vroeger, en heet het nu steeds meer opnieuw.

Ik druk daar zo op, omdat het nog maar de vraag is in hoeverre sommige ruiters van de literair-kritische Apocalyps zich bewust zijn van die democratische grond van hun verhaal, en in hoeverre ze daarvan ook de consequenties willen aanvaarden. Hun distinctiedrift zou wel eens kunnen botsen met het impliciet beschavingsideaal, om over gelijk welk posthumanisme nog maar te zwijgen. En om zeker te zwijgen over het altijd moeilijke gescherm met dure woorden als democratie of volksverheffing. We kunnen niet zonder, maar we praten er liever niet te veel over. Uit angst voor gewichtigheid, of, begrijpelijker, omdat we weten dat ‘democratie’ niet bepaald een vanzelfsprekend concept is. Ook aan het woord ‘volksverheffing’ zijn serieuze kosten. Maar die willen we nog wel betalen. Er bestaan veel duurdere woorden, met veel minder inhoud.

Om kort te gaan: het gaat uitstekend met de litcrit, in academia en daarbuiten, maar ze valt niet meer als vanzelf in de postbus. Dat eerste is fantastisch, dat laatste is voor een beetje democraat een probleem. Tenzij. Tenzij het probleem meteen ook de oplossing is. Het internet is uiteraard niet de enige bron van commerciële druk op kranten, maar het gratis nieuws is wel een van de belangrijkste bedreigingen. Het is onder meer daarom dat de oprichting van dit elektronisch recensieplatform het belangrijkste project van het Vlaams-Nederlandse literatuurbeleid van de laatste vijf jaar mag genoemd worden. Het internet mag dan een van de redenen zijn waarom gedegen en uitvoerige literaire kritiek steeds moeilijker in de krant geraakt; met De Reactor biedt het meteen ook een nieuwe vrijplaats aan. Een vrijplaats die nog toegankelijker is, en nog goedkoper. Toegankelijkheid bedoel ik hier in de meest banale zin: iedereen kan ernaartoe surfen.

Maar een ander soort toegankelijkheid lijkt me ook cruciaal: het zou naïef zijn om te denken dat het internet democratisch is, omdat het gratis is. Dat de recensies die op dit platform zullen verschijnen zonder enig abonnementsgeld raadpleegbaar worden, verlaagt de drempel uiteraard gevoelig. Maar dat is lang niet voldoende: als De Reactor de leemte wil vullen die de hedendaagse boekenbijlagen achterlaten, dan volstaat het niet om goedkoop diepgravende kritiek te posten. Zoals eerder vermeld: die was er al. Als het goed is, wordt De Reactor dan ook afgerekend op kwaliteit én op toegankelijkheid, op kritische diepgang en op impact, op grondigheid en – horresco referens – op bezoekerscijfers. Op ‘spraakmakendheid’, zelfs, voor wie wil geloven dat spraakmakend niet noodzakelijk sensationeel of plat hoeft te zijn. Alleen zo wordt niet alleen recht gedaan aan de particuliere, nuttige en vaak opportunistische verlangens van de literatuurliefhebber, maar ook aan de democratische aanspraken die de kern van zijn klacht uitmaken.

Wordt de literaire specialist hiermee finaal verbannen uit de kolommen van de traditionele media? Dat geloof ik nooit – ook hier kan gratuit geweeklaag van enige nuances worden voorzien. Natuurlijk is de beschaving gediend met een boek van 600 pagina’s over één dichtregel. Natuurlijk zijn experts van het allergrootste belang. Natuurlijk verdienen ze meer respect dan sommigen nu krijgen. (Al blijft ook dat relatief: de status van de gemiddelde literatuurprof, en zelfs van de betere literaire criticus, mag dan tanende zijn, een paria kan hij bezwaarlijk genoemd worden.) Maar dat verlies aan aanzien buiten beschouwing gelaten, is het intellectueel oneerlijk om te gewagen van een Berufsverbot. Ik ben er maar weinig tegengekomen met intellectuele kracht, stilistische brille, en doorzettingsvermogen die hun stukken niet kwijtraakten – ook in de traditionele media niet.

Die opmerkingen over ‘marginalisering’ van de literaire expertise benadrukken niettemin wél wat ik hierboven al aanstipte over verspreiding. Cruciaal voor De Reactor wordt de grondigheid, de intelligentie en de expertise van hun recensenten. Dat is duidelijk. Maar om de echte standaard te zetten, zal de site ook veel lezers moeten hebben. Niet zozeer in absolute aantallen, wel in vergelijking met het potentieel van een literaire recensiesite. Het zal dus de taak van De Reactor zijn om voor die getalenteerde specialisten een publiek te vinden, net zoals die experts daar zelf voor zullen moeten zorgen. De machinerie van de traditionele media zal niet meteen beschikbaar zijn – het geld zal zeker in het beginstadium ontbreken voor uitgebreid promomateriaal – maar onder meer de campagne van Obama heeft aangetoond dat die allang niet meer de meest zaligmakende is. Facebookgroepen en mond-op-mondreclame zullen de woeste literatuurzoeker de weg moeten wijzen, zoals popliefhebbers ooit de weg naar de nog steeds briljante recensiesite Pitchfork moesten zoeken. En vooral: de stukken zelf zullen hun lezers moeten lokken. De meerwaarde die De Reactor belooft, zal er ook echt moeten zijn. Hoe gratis ook, de surfer blijft weg zonder.

Tot slot. In Peter Sloterdijks Sferentrilogie heeft de Duitse filosoof het in het derde deel over ‘kennisrepublieken’ en de kwijnende vanzelfsprekendheid van de status van experts, of het nu gaat om wetenschappers, schrijvers of filosofen. Het lange citaat waar ik mee afsluit kan misschien inspiratie bieden voor de toekomstige recensenten van dit belangrijke initiatief.

Sloterdijk lijkt in deze op ietwat enigmatische passage te pleiten voor een verlichte sofistiek. Hij schrijft in de eerste plaats over wetenschappers en filosofen, maar de betere recensenten kunnen er wellicht ook hun voordeel mee doen. In wezen gaat het hem om de ‘herinclusie van de experts’. Het feit dat de autoriteit van een expert – lees, in dit geval: literair recensent – kleiner is geworden dan vroeger (onder meer omdat elektronische communities tips aan elkaar doorgeven, of omdat elke vorm van gezag de laatste decennia aan erosie onderhevig is), zo valt uit het citaat op te maken, hoeft geen ramp te zijn. Het asociale karakter van de specialist (de gemiddelde A. Roland Holst-expert  ziet men minder op café dan de doordeweekse journalist) wordt bij Sloterdijk een bron van genot. De expertise wordt door de Duitser bovendien niet ontkend, maar de drammerigheid waarmee ze vroeger werd ingezet, kan op minder waardering rekenen:

Wat de verdediging van de contemplatie tegen de inmenging van de maatschappij betreft: de contemplatieven zouden moeten nagaan of ze zich niet zonder een beroep te doen op externe en a-priorische waarheden kunnen redden. (…) Waarschijnlijk zullen de solitaire contemplatieven bij de ophanden zijnde hervorming niet zoveel verliezen als ze in eerste instantie denken. Misschien is het ogenblik gekomen dat de geneugten van het asociale gedrag niet langer afhankelijk zijn van het excuus van de waarheid. (vertaling Hans Driessen)

Ik wens De Reactor een lang en goed leven toe.

Geplaatst op 09/10/2009

Categorie: Teksten over kritiek

Naar boven

Reacties

  1. RHCdG

    Laat ik om te beginnen aansluiten bij de laatste woorden van de schrijver en de Reactor, nu haar intree een feit is, welkom heten in dit merkwaardige medium. Merkwaardig, omdat het verantwoordelijk wordt gehouden voor de teloorgang van de literaire kritiek, maar ook gezien wordt als haar laatste reddingsboei. Dat betekent dus dat de literaire kritiek als een onveranderlijke grootheid wordt opgevat, die zich alleen maar aan wisselende omstandigheden hoeft aan te passen. Anders gezegd: wat in de krant niet meer kan, wordt nu op het net gedaan, want kritiek moet er zijn. Mijn vraag: hoe kritisch is zo’n kritiek?

    Als ik het stuk mag samenvatten, dan is de diepgravende literaire recensie er nog wel, alleen is ze wat moeilijk te vinden. Doordat de Reactor die recensies nu bij elkaar brengt zijn ze wat makkelijker te vinden, en daarmee wordt dan een democratisch en emancipatorisch ideaal bevorderd.

    Ik wil erop wijzen, dat voor zover dat het geval is, het uitsluitend te danken is aan dit medium, – maar daarover wordt in dit programma nauwelijks gerept. Daarentegen dalen een aantal bevoorrechte geesten naar de diepte af om daar het onwetende publiek naar een mooi en schitterend ideaal te wenken. Daarmee wordt dan de volksverheffing volbracht waar zogenaamd uit gêne niemand het over wil hebben, maar die het voortdurend actieve alibi is van een elite, – een elite die een niche voor zichzelf heeft gecreëerd in een woestijn waar ze tot voor kort nog niet dood gevonden wilde worden.

    Dat is hartstikke mooi, Reactor, en nogmaals: van harte welkom, en succes maar. Er staan hier al een paar mooie stukken. Maar doe me een lol en bespaar me uw onwaarachtige en ijdele apologieën.

    Beantwoorden

  2. Jan Maurits

    De heer Bultinck heeft Sloterdijk gelezen, maar diens erg wijdlopige maar desalniettemin houtsnijdende vertoog niet erg gevolgd, ben ik bang. Misschien moet hij enkele recensies van mij over Sloterdijk lezen: http://www.boox.nl/nl/boek-sferen-band-2-9789085066750, of http://www.boox.nl/nl/boek-sferen-band-1-9789085067955.
    De kwestie bij Bultinck, én bij de Reactor in zijn huidig vorm is de ontekenning van de ‘schuimige’ structuur van ons samenleven: er zijn journalisten (zoals ikzelf) die wéinig op café te vinden zijn. Er zijn voetballers die filosoferen, er zijn tal van huisvrouwen met diepgravend verstand van literatuur. Daarom is de recensent, de expert, als normerende instantie zijn ‘centrum’ kwijt, en moet-ie op zoek naar een andere functie.
    Het web is daar ideaal voor, een recensiesite een goed idee. Maar zoals de Reactor nu is opgezet (reacties graag in max 1000 woorden, en ze worden eerst gemodereerd, niemand bealve de expert mag een boek recenseren) wordt de boot gemist.
    Inderdaad wil Buntinck een elite zijn, zich boven op de Parnassus begeven, en vandaar het volk toeroepen. maar dat volk keert zich om. Enerzijds om literaire vervulling op andere toppen te vinden, anderzijds in pure onverschilligheid over wat de heer B al dan niet vindt.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.