‘Alle schrijven is een poging tot schrijven’

Mijn versnipperd bestaan. Het leven van Kees Fens 1929-2008

Wiel Kusters

Toen in juni van dit jaar de biografie van Kees Fens (1929-2008) werd gepresenteerd in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam trok dat honderden belangstellenden, uit de literatuur, de universiteit en de journalistiek. Wiel Kusters (1947), de biograaf, liet daar een fragment zien uit Hans Kellers film Kees Fens, erfgenaam van een lege hemel (2008), waarin Fens vlak voor zijn dood een bezoek brengt aan de totaal onttakelde Chassékerk in Amsterdam-West, de kerk van zijn jeugd. Bij binnenkomst roept hij uit: ‘Mijn God…’ In de Proloog van Mijn versnipperd bestaan memoreert Kusters die scène ook. Hij geeft er, terecht, een grote betekenis aan, een die Fens’ leven en werk omspant:

Een leegte die als God wordt aangeroepen, zo klinkt het bijna. Wat Fens zag, of meende te zien, was de ondergang van twee millennia christelijke cultuur in Europa. Wat de filmer en met hem menige ontroerde kijker zag was hoe een van de grootste Nederlandstalige critici en essayisten van de twintigste eeuw zijn eigen naderende einde probeerde te begrijpen als deel van een groter geheel, het christelijk wereldbeeld, ook al bestond dat volgens hem alleen nog als ruïne. ‘De hemel is naar beneden gekomen en ligt om ons heen, in scherven op de aarde,’ zei hij omstreeks dezelfde tijd in een interview. ‘Mijn lichaam is een bouwval geworden, net als het grote lichaam van de kerk in stukken ligt. Maar die resten vormen toch nog steeds de bevestiging van wat je je leven lang bent geweest. Dat kun je niet loslaten en het laat jou niet los.’

Kusters heeft bij de totstandkoming van de biografie alle medewerking gekregen van Fens’ weduwe Uta Janssens, zijn tweede vrouw, wat tijdens de presentatie ook door haar werd onderstreept. De biograaf zou de beschikking krijgen over het gehele archief met brieven en documenten, vooraleer het naar het Letterkundig Museum zou gaan. Hij meldt in zijn Verantwoording dat de biografie is geschreven op verzoek van de weduwe. Dat betekent alleen dat hij niet zelf het initiatief heeft genomen. Wel heeft hij ‘ja’ gezegd, en gelet op het resultaat zal niemand dat betreuren, integendeel.

Kusters, eerder al de gedreven biograaf van zijn literaire voorkeur Pierre Kemp, is in menig opzicht de ideale biograaf voor Fens. Hun levens hebben, ondanks alle verschillen, talloze raakvlakken: beiden zijn katholiek, docent, hoogleraar, criticus, essayist, cultuurhistorisch georiënteerd, ze houden van poëzie, van close reading en intertekstuele verbanden, en ze zijn allebei schrijver (Kusters is daarnaast bovendien dichter). In de tijd schelen hun levens vijftien jaar, waardoor Fens voor Kusters meer een voorbeeld en leermeester zal zijn geweest dan een tijdgenoot. Maar toch, als zeker drie of misschien zelfs vier decennia van iemands leven zich op zoveel essentiële punten – de gedeelde maatschappelijke en geestelijke ontwikkelingen nog daargelaten – met elkaar laten verbinden, krijgt het schrijven van een biografie als vanzelf deels het karakter van het schrijven van een autobiografie. Ik overdrijf natuurlijk, maar dat doe ik om te benadrukken dat ook ikzelf, van de leeftijd van Kusters, merkte hoezeer een belangrijk deel van mijn eigen leven daarin wordt weerspiegeld.

Kusters heeft geen feitenbiografie willen schrijven, wel – vanzelfsprekend – een biografie gebaseerd op feiten. Het boek is geen omgevallen kaartenbak geworden, maar echt een ‘verhaal’, weliswaar versnipperd, maar toch met een heel duidelijk door de biograaf aangebrachte samenhang. Kusters werkt per periode thema’s en motieven, gebeurtenissen en personages, delen en gehelen uit. Daardoor ontstaat een caleidoscopisch boek, wat nog versterkt wordt door het veelvuldig en soepel gebruik van citaten uit Fens’ werk (dat in veel opzichten autobiografischer is dan menigeen denkt; vooral uit de stukken van A.L. Boom, Fens’ pseudoniem, valt veel te putten), uit brieven van anderen, uit documenten en archiefmateriaal. In vergelijking met andere biografieën is deze echt het werk van een schrijvende dichter, die het verhaal van iemands leven harmonisch weet op te roepen met treffende citaten en subtiel verbindende eigen tekst, waardoor een naar elkaar verwijzend geheel van delen ontstaat. Alleen al het lezen van de Proloog is een overtuigende kennismaking met Kusters’ verbindende en samenhang stichtende werkwijze.

Er zijn vraagtekens geplaatst bij de grote aandacht die Kusters besteedt aan de katholieke Fens, zijn religieuze opvattingen, zijn meningen over kerk en liturgie, over tijd en eeuwigheid – allemaal hoogst belangrijke aangelegenheden waarvoor velen mensen tegenwoordig hun neus ophalen of er geërgerd door raken. Fens’ uitgever Geert van Oorschot, en hij niet alleen, kon het zijn hele leven niet laten Fens te wantrouwen vanwege zijn geloofsopvattingen. Literatuur en religie gingen bij Fens ten diepste hand in hand.

Kusters, die zowel gedistantieerd als empathisch schrijft, besteedt volop aandacht aan de op zijn manier katholieke Fens, waardoor het boek ook voor de geschiedenis van de katholieke cultuur in Nederland van betekenis is. Fens’ meest geciteerde zin komt uit zijn eerste essaybundel, De eigenzinnigheid van de literatuur (1964): ‘Voor mij is lezen – en dat beperk ik niet tot het lezen van literatuur – het vooruit willen lopen op de eeuwigheid, een pogen waarvan ik de vergeefsheid weet zonder die te kunnen ontkennen.’

Is Fens de belangrijkste criticus van de tweede helft van de vorige eeuw? Ik denk het wel, al moet het woord ‘criticus’ dan wel ruim genomen worden. Meer dan twintig jaar, van 1955 tot 1978, is hij het geweest in strikte zin, als dagbladcriticus van respectievelijk De Linie, De Tijd, de Volkskrant en De Standaard. In de dertig jaar daarna heeft hij niet meer als criticus gereageerd op nieuwe literatuur. Die eerste twee decennia hebben zijn reputatie gevestigd, waaraan zeker literair tijdschrift Merlyn en de twee essaybundels bij Van Oorschot zeer hebben bijgedragen. De meeste van Fens’ kritieken zijn nooit gebundeld; hij beschouwde ze als momentane reacties die hooguit in andere vorm eventueel zouden kunnen beklijven. Zijn oordelen werden al gauw, tenminste voor velen, de norm. Toen hij in 1978, na hevige verwijten van onder anderen H.C. ten Berge, die Fens omschreef als ‘een uitgebluste criticus’, stopte met de dagbladkritiek gaf hij als reden op dat die vanwege de commercialisering van het boekenbedrijf nauwelijks meer onafhankelijk kon opereren. In zekere zin had hij daarin gelijk. In elk geval had hij de indruk dat de tijd van die ene, gezaghebbende criticus van een krant voorbij was, wat al een vroege aanwijzing was voor het feit dat de literaire kritiek in toenemende mate zou gaan verworden tot een bedrijf van boekbesprekingen met sterretjes of balletjes, meestal kort en bijkans anoniem (al hebben boekbesprekers nog steeds namen).

In de jaren tachtig is Fens zijn vleugels steeds breder gaan uitslaan, zowel in zijn werk als in zijn leven. De biografie laat die ontwikkeling goed zien. Het lijkt erop dat sinds de jaren zestig het leven en het gelezene een steeds grotere rol gaan spelen in Fens’ stukken. Hij wordt een complete lezer, die met inzet van eigen ervaringen en achtergrond, ook wat zijn lectuur betreft, reageert op boeken of kunst, of op de stad Amsterdam, of op Rome. Vandaar dat Kusters hem steeds meer geneigd is een schrijver te noemen in plaats van een criticus. Fens breidt zijn aanwezigheid in de literatuur uit: met bloemlezingen, voorwoorden, inleidingen, hoogleraarschap, lezingen, prijsuitreikingen, enzovoorts. En in de latere jaren bestrijkt hij al reizend ook nog de wereld buiten Londen en Rome – wie had dat gedacht van de naar het kloosterleven tenderende Fens?

De pendelbeweging die zich in zijn persoonlijkheid voortdurend voordeed tussen ‘naar binnen’ en ‘naar buiten’ is door Kusters heel goed beschreven; als een variant van andere tegenstellingen waartussen hij zich bewoog, zoals aards en hemels, tijdelijk en eeuwig, teruggetrokken en sociaal. Vooral bij toespraken, veelal uit het hoofd, ontpopte Fens zich sterk als sociaal wezen; hij was dan fenomenaal, een humorist, een cabaretier. Ik herinner mij bij de opening van het Letterkundig Museum een toespraak, waarin Fens de lof zong van het verdwijnen van de meeste documenten in de loop van de tijd. Dat feit moesten wij niet betreuren, maar juist toejuichen, want dan hadden wij tenminste wat te doen, namelijk de gaten met gissingen proberen op te vullen. Dat was een hem typerende, montere kijk op het ontbreken.

Bij het vijftigjarig bestaan van de P.C. Hooft-prijs schreef Fens in een paar weken tijd bijna vijftig portretten van schrijvers aan wie de prijs was toegekend. Hij stuurde ze mij toe – ik zat evenals hij in het bestuur van Stichting P.C. Hooft-prijs – omdat hij het schrijven van die portretjes graag aan iemand wilde adresseren. Ikzelf zou hém portretteren. Hier volgt een alinea daaruit:

In de loop van zijn leven als lezer (‘de grootste en diepste lezer die wij bezitten’ volgens Willem Jan Otten), is het geheugen of de herinnering een steeds belangrijker rol gaan spelen en wordt het literaire werk nooit meer als iets op zichzelf staands gezien, maar altijd ervaren in verband met de bibliotheek. Net als Borges leest Fens de literatuur tenslotte als één groot boek. Dat boek is niet af, er wordt nog elke dag aan geschreven en ook over geschreven, en in beide gevallen wordt daarmee de onvoltooidheid ervan alleen maar vergroot. ‘Alle schrijven is een poging tot schrijven. En daarom is er de voltooiing aan ontzegd’ – een van zijn vele aforistische uitspraken. Het beslissende woord bestaat niet, het zou aan alles een einde maken. Fens, door zijn ontzagwekkende en invloedrijke productie, belichaamt bij uitstek het besef dat het laatste woord weliswaar buiten bereik is, maar dat er, steeds opnieuw en onophoudelijk, naar gezocht kan worden.

Dit sluit mooi aan bij de laatste woorden van de Epiloog van Wiel Kusters’ zeer geslaagde en in stijl geschreven biografie van Kees Fens: ‘Dat is dan de hoofdpersoon van dit boek van afstand gezien. Hoe dichtbij de biograaf op deze bladzijden heeft kunnen komen is een andere vraag. Met Canetti mag men denken: Erklärte Leben sind keine gewesen.’ Kusters zij dank.

Links

Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2014
ISBN 9789025303839
600p.

Geplaatst op 21/12/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.