De clown van links

Eerst als tragedie, dan als klucht

Slavoj Žižek

Of Žižek een belangrijk filosoof is, daarover lopen de meningen uiteen. Dat hij een merkwaardig fenomeen is, daarover zijn de meesten het eens. Toen Žižek enkele weken geleden in de Brusselse Bozar een lezing gaf over ‘De erfenis (van) Europa’, kwam een ongezien aantal toehoorders (meer dan tweeduizend!) opdagen. Werpt die massale belangstelling een licht op het onschatbare gewicht van Žižeks woorden of zet ze integendeel de roemloze onbenulligheid ervan in de verf?

Eerst als tragedie, dan als klucht: de titel is een citaat uit De achttiende Brumaire van Karl Marx. In een kritische repliek op Hegel stelt Marx dat alle wereldhistorische feiten zich niet enkel herhalen, maar dat ze de ene keer als tragedie, de andere keer als klucht gebeuren. Žižek gebruikt dat citaat om over het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw na te denken, meer specifiek over de twee gebeurtenissen die het begin en het einde van dat decennium gemarkeerd hebben: de aanslagen van 11 september 2001 en de financiële meltdown van 2008. Žižek verbindt beide gebeurtenissen, maar hij legt het verband niet uit. Toen Hegel stelde dat de geschiedenis zich herhaalt, had hij de opeenvolgende nederlagen van Napoleon in gedachten; toen Marx eraan toevoegde dat de geschiedenis zich de ene keer als tragedie en de andere keer als klucht voordoet, dacht hij aan de instorting van het Ancien Régime en van de absolute monarchie, eerst in Frankrijk, later in Duitse vorstendommen. Bij Hegel en Marx is de band tussen de aangehaalde gebeurtenissen evident: het gaat om respectievelijk militaire nederlagen en politieke neergang. Hoewel de band in het voorbeeld van Žižek niet vanzelfsprekend is, wordt die niet uitgelegd, noch toegelicht. Dat typeert Žižeks stijl: hij poneert stellingen als een orakel, en haast zich van de ene provocerende stelling naar de andere. Na de inleiding met de verwijzing naar het citaat van Marx wordt de lezer meegezogen in een draaikolk van hegeliaanse dan wel marxistische dialectiek, lacaniaanse interpretaties, semantiek, moppen, allusies op romans en cultfilms, en commentaren op artikelen uit dag- en weekbladen.

Hoewel Žižek de titel van zijn boek aan dit citaat ontleent, en er in de eerste bladzijden met veel poeha op ingaat, laat hij het vervolgens ongeïnteresseerd achterwege. Hij besteedt geen enkele aandacht aan de terroristische aanslagen en wijdt het grootste deel van zijn boek aan de financiële meltdown. Daarbij staat hij niet zozeer stil bij de crisis zelf als wel bij de commentaren op de crisis. Hij probeert bepaalde, in zijn ogen misleidende interpretaties te weerleggen. Bijvoorbeeld de interpretatie die stelt dat wat goed is voor Wall Street, daarom nog niet deugt voor Main Street. Žižek beweert dat er geen economisch principe is om het ‘virtuele kapitalisme’ van de financiële circulatie te onderscheiden van het ‘werkelijke kapitalisme’ van de productie; aangezien er nooit iets geproduceerd is zonder eerst gefinancierd te zijn, is het onmogelijk om het vuile water van de financiële speculatie weg te gooien en tegelijkertijd het gezonde kind van de echte economie te behouden. Žižek lijkt mij hier het punt te missen: niet de traditionele investeringen staan ter discussie, wel de speculaties die in het hedendaagse kapitalisme vaak hoegenaamd niet ten dienste staan van productie.

In feite rijgt Žižek de slordige redeneringen aan elkaar. Zo betoogt hij dat handelingen altijd voltrokken worden alsof de toekomst die we willen bewerkstelligen er al is. En hij concludeert: ‘Dat betekent dat we onbevreesd het idee van preventieve actie (de ‘preventieve aanval’) moeten rehabiliteren, die in de ‘oorlog tegen het terrorisme’ zo misbruikt is.’ Žižek bevindt zich hier ongegeneerd in het bedenkelijke gezelschap van George W. Bush. Of hij twijfelt aan de betekenis van democratie: ‘onze democratieën werken met onze instemming’, dat wil zeggen ze worden geregeerd door het ‘onzichtbare gebod’ dat ons zegt wat we moeten doen en denken. Zo veel begrippen worden hier door elkaar gehaspeld dat men weinig anders kan dan de volgende vragen opwerpen: zou wie er niet in slaagt om preventieve actie en preventieve aanval te onderscheiden en elke actie beschouwt als een daad van geweld, zou wie denkt dat instemming kan worden afgedwongen en dus het onderscheid tussen instemming en het opvolgen van een bevel uitveegt, niet beter zijn mond houden?

Authentieke verontwaardiging lijkt Žižek te voelen als hij het heeft over (de aanpak van) de financiële crisis. Hij ergert zich mateloos aan het onnadenkend gemak waarmee regeringen wereldwijd honderden miljarden dollar in de crisis gestopt hebben, en aan de ideologie die het bestaande kapitalisme legitimeert door het voor te stellen als ‘de directe uitdrukking van de menselijke natuur’. Om gestalte te geven aan een kritiek op het kapitalisme wil Žižek een hernieuwd beroep doen op het communisme. Tegelijk wil hij op die manier een stem geven aan de honderden miljoenen mensen die door het systeem uitgesloten worden en overbodig gemaakt: de hedendaagse proletariërs.

Žižek geeft toe dat de communistische droom in de twintigste eeuw mislukte en in een economische, ethisch-politieke en ecologische catastrofe geëindigd is. Toch heeft hij het in dit boek niet over de onvervulde beloftes of de niet-verwezenlijkte mogelijkheden die in de geschriften van Marx verborgen liggen, maar wel over het communisme. Hij vermeldt de ‘succesvolle socialistische revoluties in Cuba en Joegoslavië’, zonder uit te leggen welk succes ze precies geboekt hebben, en hij haalt zonder schijnbare schaamte de – wat mij betreft schandelijke – uitspraak van Sartre aan: ‘Een anticommunist is een hond.’ Het wordt nooit duidelijk of Žižek aangesproken is door de leer van het communisme – wat die ook moge zijn – dan wel door het woord, waarin uiteraard de gedachte aan een communauteit bewaard ligt. Maar voor zover het communisme op zoek gaat naar een ‘nieuwe omheining van het gemeenschappelijke’, herhaalt het de alleroudste politieke vraag, die de mannelijke inwoners van de Grieks sprekende wereld in de zevende eeuw voor onze jaarrekening al formuleerden: hoe kunnen wij een gemeenschap vormen, een polis, hoe kunnen wij samen leven? Op welke manier het communisme aan het begin van de eenentwintigste eeuw deze vraag vernieuwt en zich tegelijk van zijn vroegere mislukkingen bevrijdt, wordt – alweer – niet uitgelegd.

En passant heeft Žižek het nog over De welwillenden van Jonathan Littell, over Goodbye Mr. Socialism van Antonio Negri, over Homo sacer van Giorgio Agamben, over De shockdoctrine van Naomi Klein, over Strohonden van John Gray, over Tsahal van Claude Lanzmann, en verder over Jacques Rancière, Alain Badiou, Bernard Madoff, Ayn Rand, paus Benedictus XVI, enzovoort, enzovoort, in een schier eindeloze reeks invallen, allusies, associaties, die alles in een mist van idiosyncrasieën hullen. Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, begint hij in het voorwoord, dat hij volgens de achterflap speciaal voor de Nederlandse vertaling schreef, over de Arabische Lente, over de slachtpartij van Anders Breivik, over de Spaanse indignados, over de toestand in Griekenland, en over operaties in New York ‘die de penis in tweeën splitsen, zodat men met twee vrouwen tegelijk kan copuleren’.

De zaak waarvoor Žižek het opneemt, verdient een betere pleitbezorger. De aanval op het kapitalisme, op het economisch systeem en de ideologie van het neoliberalisme, de verdediging van een bepaalde traditie die op de geschriften van Marx teruggaat, de paradoxale uitspraak ‘soyons réalistes, demandons l’impossible’ verdienen een geduldige, en meer overtuigende uitleg. Nu gaan ze ten onder in wat Tony Judt in De geheugenhut omschreef als ‘retorische incontinentie’. Ooit was Žižek een stem in het kritische debat; hij is dat helaas niet meer, hij is de karikatuur van zichzelf geworden. We verwachten van hem een bijtende kritiek op de vermarkting van de samenleving; spijtig genoeg staat hij nu zelf te koop en te kijk als een licht verteerbaar marktproduct. Zijn populariteit onthult veel over ons en onze cultuur: we amuseren ons te pletter met berichten over onze eigen ondergang, we blijven luisteren zolang het vermakelijk is, ‘we do give a shit’ want we zitten graag op ons gemak.

Links

Boom, Amsterdam, 2011
ISBN 9789461054968
238p.

Geplaatst op 19/01/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.