De heroïek van de arrière-garde

Hallo witte mensen

Anousha Nzume

Ik heb heel lang geaarzeld over de juiste insteek voor een recensie van Hallo witte mensen van Anousha Nzume (1969). Over het stof dat het boek boven de Moerdijk heeft doen opwaaien heb ik al het nodige geschreven. Daarover is nog méér te zeggen: er wordt in Nederland al enkele jaren fel over racisme gedebatteerd, maar dit boek lijkt het debat tot haar zenit te hebben gestuwd. Intrigerend is ook de rol die de auteur bij dit alles inneemt. Als theatermaakster en activiste genoot Nzume voorheen al enige bekendheid, maar dankzij de stormachtige ontvangst van Hallo witte mensen is ze een publieke figuur geworden.

Na mijn stuk over de receptie had ik me evenwel voorgenomen om me te gaan concentreren op het boek zelf. Dat is me niet meegevallen. Hallo witte mensen is namelijk een boek dat je dwingt om positie te bepalen, om niet te zeggen: dat aanzet tot handelen. Nzume doet in haar boek verslag van haar persoonlijke ervaringen met racisme en relateert die aan de theorievorming over het onderwerp. Daarbij gebruikt ze de tweede persoon om witte mensen direct op hun verantwoordelijkheid voor racisme aan te spreken. Al de titel verplicht: haar groet vraagt nadrukkelijk om een antwoord.

Maar wat is een passend antwoord? In elk geval niet het vellen van een oordeel. Het racisme waarover Nzume het heeft, heb ik dankzij mijn dispositie als witte man nooit hoeven ervaren. Het zou me dus nogal misstaan om hier uit te leggen wat ik van haar verhaal vind. Bovendien: Nzume is met haar groet weliswaar uit op het openen van een dialoog, maar maakt tegelijkertijd duidelijk dat die alleen kan plaatsvinden als ik me samen met mijn witte medemensen ga bewegen. Die beweging omvat, allereerst, een grondige kritiek op mijn vermogen te oordelen.

Een witte biecht

Mijn oordeel doet op dit moment dus niet ter zake. Ik heb overwogen om in plaats daarvan te reflecteren op mijn witte privileges en hardop na te denken over de vraag hoe ik me als witte man verhoud tot kwesties die Nzume bespreekt, zoals de omgang met het koloniale verleden van Nederland, Zwarte Piet en culturele toe-eigening. Ik had kunnen vertellen over de subtiele en minder subtiele vormen van racisme die ik in mijn jeugd heb meegekregen, hoe ik later ben gaan proberen me daarvan te emanciperen en hoe ik daar nog regelmatig niet in slaag.

Maar ook dat lijkt me geen passend antwoord. Nzume dwingt die reflectie weliswaar af, maar die reflectie – en de handelingen die erop zouden moeten volgen – moeten plaatsgrijpen in de realiteit, niet op papier. Op papier is zo’n reflectie zelfs een enigszins ijdele onderneming, omdat ik dan mijn ervaringen, mijn gedachtes en mijn gevoelens voor het voetlicht breng. Nzume wijst er nou juist op dat precies dát één van de grootste witte privileges is: de vanzelfsprekendheid waarmee de ervaringen, gedachtes en gevoelens van witte mensen steeds centraal staan.

Er is nog iets anders. Een reflectie op mijn witheid zou voor iemand als ik, die in de strijd tegen racisme solidair met mensen van kleur wil zijn, onherroepelijk de vorm van een biecht krijgen. Misschien is daar op zichzelf nog niet zoveel mis mee: het kan geen kwaad dat een witte man eens eerlijk bekent dat hij te laf was om andere witte mensen op hun racisme aan te spreken, of dat hij door niet over kleur na te denken mensen van kleur heeft buitengesloten. Maar wie biecht, zoekt naar absolutie. In dit geval betekent dat: van mensen van kleur horen dat ik mijn best heb gedaan, dat ik een uitzondering op de witte regel ben, enzovoorts. Dat kan niet de bedoeling zijn, want zoals Nzume schrijft: als je applaus verwacht, laat je steun dan maar zitten.

Waar we staan

Wat me wel een passend antwoord lijkt, is nadenken over de vraag welke maatschappelijke en culturele rol Hallo witte mensen naar mijn idee zou moeten krijgen. Alleen zó meen ik een goede invulling te geven aan Nzumes appèl aan witte mensen die een bondgenoot in de strijd tegen racisme willen zijn: de ruimte en status die je dankzij je bevoorrechte dispositie zijn toebedeeld beschikbaar stellen voor de antiracistische zaak, die altijd primair een zaak van mensen van kleur is. Ik ga hier dus geen oordeel vellen en ik ga het ook niet over mezelf hebben. Ik ga mijn positie als recensent van De Reactor gebruiken om mijn witte medemens uit te leggen hoe belangrijk dit boek is. Ik ga zeggen dat, of wij witte mensen dat nou leuk vinden of niet, Hallo witte mensen het uitgangspunt moet zijn voor alle verdere discussie over racisme – zowel in de krant, als op de werkvloer, als op onze sociaal genoemde media, als in onze woonkamers en cafés. Overal.

Hoe kom ik daarbij? Wel, allereerst omdat wij – wij witte mensen dus – goed moeten beseffen dat het allemaal niet zo geweldig nieuw is wat Nzume te vertellen heeft. Eigenlijk is het een schande dat het in Nederland anno 2017 kennelijk nodig is geweest om dit boek te schrijven. Voor veel witte lezers zullen Nzumes ervaringen weliswaar onthutsend en confronterend zijn, maar het is zeker niet de eerste keer dat iemand er verslag van doet. Datzelfde geldt voor de theorieën die ze aanhaalt om haar ervaringen te objectiveren en van een context te voorzien: wat Nzume vertelt over witte onschuld, over stereotypering en over fragiliteit is allesbehalve nieuw. Ook niet voor de Nederlandse situatie, zoals de critici die Nzume verwijten een wetenschappelijk discours uit de Verenigde Staten te importeren lijken te impliceren. Nzume beroept zich nadrukkelijk op Nederlandse wetenschappers als Gloria Wekker en Philomena Essed, die al decennia bezig zijn met theorievorming en onderzoek op het gebied van racisme.

De grote waarde van Nzumes boek voor de Nederlandse context zit hem dan ook niet zozeer in de noviteit van wat ze betoogt, maar in haar vermogen om theoretische inzichten uit de academische context naar de maatschappelijke en tussenmenselijke praktijk te vertalen. Soms is die vertaling heel letterlijk: mensen die Nzume een gebrek aan loyaliteit aan haar land willen verwijten zouden het begrip ‘kruispuntdenken’ eens over de tong moeten laten gaan. Nzume reikt dit begrip aan vanuit het werk van Kimberlé Crenshaw als Nederlands alternatief voor het zware academische ‘intersectionaliteit’ en maakt er de dynamiek tussen ras, sekse en klasse bij maatschappelijke en culturele marginalisering een stuk begrijpelijker mee. Op andere momenten is haar vertaling dan weer overdrachtelijk, zoals de passage waarin ze de idee van witte normativiteit uitlegt aan de hand van een aangrijpende anekdote over haar zoontje. Haar zoontje heeft de leeftijd waarop je precies net zo wilt zijn als iedereen. En dus komt hij op een dag thuis met de vurige wens om wit te zijn. In elke film, in elk boek dat hij op school onder ogen krijgt zijn mensen namelijk wit. De enige zwarte figuur is die knecht van Sinterklaas die alles verkeerd doet.

Achterhoedes

Die vertalingen maken Hallo witte mensen tot een imposant voorbeeld van arrière-garde. Deze term ontleen ik aan de literatuurwetenschap, die hem op haar beurt weer van de krijgskunst heeft overgenomen. In de krijgskunst is de arrière-garde de achterhoede van het leger en vormt als zodanig het complement van de voorhoede, de avant-garde. Waar de voorhoede de taak heeft tijdens het eerste contact met de vijand een breuk in de linies te forceren, moet de achterhoede de zege veiligstellen, of een laatste poging doen de nederlaag af te wenden – soms tegen beter weten in. Dat is bepaald geen ondergeschikte taak. In het leger van Napoleon Bonaparte bestond de achterhoede uit de zogenoemde Keizerlijke Garde, die werd bemand met de best opgeleide, meest ervaren (en ook best gevoede en best betaalde) soldaten.

In de literatuurwetenschap is de term arrière-garde binnengehaald om meer inzicht te krijgen in de dynamiek van literaire normverschuiving. De notie van avant-garde alleen is daartoe niet afdoende: de literatuurgeschiedenis wordt niet alleen gemaakt door schrijvers die baanbrekend nieuwe dingen doen, maar ook door schrijvers die die nieuwe opvattingen populariseren, relateren aan andere ideeën en ze zo tot nieuwe norm verheffen. Het begrip wordt ook pejoratief gebruikt, voor auteurs die slaafs de norm volgen. Een voorbeeld van de eerste vorm van arrière-garde is Paul Rodenko, althans in de manier waarop hij zich tot de Vijftigers verhoudt. Een voorbeeld van de tweede vorm zijn de dichters die zich momenteel als opvolgers van Gerrit Komrij profileren.

Wanneer we Hallo witte mensen op waarde willen schatten, moeten we Nzume wat mij betreft de Rodenko van het antiracisme in Nederland laten zijn. Zoals gezegd, op theoretisch gebied is haar boek niet baanbrekend en ook haar zelfbewuste, soms confronterende maar bovenal energieke stijl heeft precedenten: te denken valt aan Muhammad Ali, Angela Davis of, dichter bij huis, Quinsy Gario. Maar door haar vertaling en concretisering van de theorievorming rond racisme, door nadrukkelijk een breed, wit publiek te zoeken en dat vervolgens direct bij haar vertoog te betrekken, probeert ze een nieuwe norm te stellen. Dat is niet minder heroïsch dan het grensverleggende werk van de mensen op wie Nzume zich beroept.

Het is nu aan ons, witte mensen, om de norm die Nzume probeert te stellen aan te nemen. Om Nzume de arrière-garde te laten zijn die de intellectuele slag tegen racisme wint en niet de achterhoede die een hopeloze strijd voert. Om Zwarte Piet nooit meer een onschuldige traditie te noemen. Om mensen van kleur nooit meer uit te leggen hoe ze met racisme moeten omgaan. Om nooit meer gewetenloos over ‘onze’ ‘Gouden’ Eeuw te praten. Om niet meer naar films te kijken waarin zwarte mensen verbannen zijn naar het getto van de vrolijke sidekick. Om ons er nooit meer op voor te laten staan ‘kleurenblind’ te zijn. Om nooit meer onbekommerd ‘Brown Sugar’ van de Rolling Stones een lekker nummer te vinden. Om nooit meer een zin te beginnen met ‘ja maar niet alle witte mensen…’. Om ervoor te zorgen dat geëtableerde politieke partijen eindelijk racisme gaan thematiseren. Het zal allemaal best moeite kosten, maar als het ons niet lukt, dan moeten we de discussie over racisme maar laten voor wat ze is en erkennen dat het ons witte mensen wel goed uitkomt dat mensen van kleur een ondergeschikte positie in onze maatschappij hebben. Om Nzumes slotzin te citeren, die trots in de traditie van Multatuli en Louis Paul Boon staat: ‘Wat ga jij doen?’

Amsterdam University Press, Amsterdam, 2017
ISBN 9789462984141
140p.

Geplaatst op 20/07/2017

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.