Een genealogie van staat en economie

Het financiële regime

Joseph Vogl (vert. Huub Stegeman)

Het jaar 2016 is het negende van wat onder economen bekend staat als de Grote Recessie. Productieve groei is nog steeds miniem, het totale loonvolume stagneert, gecreëerde jobs zijn veelal van precaire aard, de investeringsvoet bij kleine en middelgrote ondernemingen is historisch laag door gebrek aan kredietverschaffing en een kruipende deflatie is merkbaar bij zowel de grondstofprijzen als kapitaalgoederen. Hoewel nationale overheden en supranationale instellingen juridische maatregelen hebben getroffen om de meest bedenkelijke vormen van financiële speculatie tegen te gaan, is er weinig hoop dat de macht van de financiële markten daadwerkelijk is ingeperkt. Hoewel geen enkele macro-economische indicator aangeeft dat we ons momenteel in een opwaartse conjunctuur bevinden, kleuren de jaarresultaten van de grote banken en de beurskoersen opnieuw felgroen. Sturen deze grote banken en institutionele beleggers de economie naar een nieuwe crash?

Financieel kapitaal en een neoliberale ordening

De vraag is dan ook hoe deze financiële hausses economische depressies overleven. En waarom een failliete neoliberale ideologie nog steeds ronddwaalt in de hoofden van beleidsmakers en economen wanneer het gaat om het gebrek aan noodzakelijke regulering van de financiële sector, een fiscaal proactief beleid bestaande uit noodzakelijke heffingen op monopolie- en speculatiewinsten en een grondige hervorming van een internationaal juridisch raamwerk om kapitaalvlucht om te turnen tot monetaire middelen voor nieuwe investeringen. Kortom, de financialisatie van onze economie en haar neoliberale denkbeelden hebben geleid tot een merkwaardige paradox: liquide middelen zijn ongezien aanwezig, maar de reële economie kreunt onder een schuldenberg en een structureel gebrek aan financiering.

Geld blijkt verschillende en contradictorische sociale functies te vervullen. De vermaarde economen Louis-Philippe Rochon en Sergio Rossi hebben in hun standaardwerk Modern Theories of Money (2003) omstandig geduid dat geld geen neutraal symbool is als een tussenschakel in een eenvoudige uitwisseling van goederen en diensten. Geld is een structureel gegeven binnen complexe netwerken van financiële actoren en productieve sectoren. Individuen en instituties kunnen geld gebruiken voor het kopen en verkopen van goederen en diensten, maar net zo goed kunnen zij beslissen om geld in liquide vorm te behouden voor een lange en onbepaalde tijd. En geld kan ook verschijnen in een complexe reeks aan contractgebonden betalingsmechanismen in geld- en aandelenmarkten om zowel directe leningen als indirecte schuldentransacties en muntspeculatie te faciliteren. Het is dan ook geen geheim dat financiële markten floreren door de controle over deze indirecte betalingsmechanismen. Toch blijft het romantische ideaalbeeld van de eenvoudige familiebankier bestaan die klaarstaat om directe leningen te verschaffen aan Jan Modaal. Een waanbeeld dat ook deels de politieke onwil tot regulering kan verklaren.

In het boek Helemaal Anders (2015) beschrijft de socioloog Stephen Bouquin dat ons huidige politieke bestel de samenleving wil disciplineren binnen de logica van een ‘neoliberale ordening’. De burgermaatschappij wordt gemanaged door een gesloten politieke oligarchie die alle administratieve staatsapparaten hervormt tot werktuigen van de vermarkting van de samenleving. De marktratio van de ‘neoliberale orde’ reproduceert een politieke kaste die als doel heeft haar eigen bedrijf los te werken van het principe van een representatieve democratie. Politieke beleidsmaatregelen beogen de niet-representatieve administratieve controle over de bevolking te versterken. Deze ordening bestendigt niet alleen de hechte verwevenheid tussen partijpolitiek, staatsadministratie en financiële markten. De politieke oligarchie heeft het discours van de financiële markten overgenomen. Rapporten staan bol van technocratisch jargon over hoe de samenleving kan worden ‘geoptimaliseerd’. Politieke substantie is vervangen door een metaforenrijk waarmee het neoliberale idee moeten worden gereanimeerd: ‘zuurstof voor de economie’ of ‘werkbaar werk’ om een abjecte concentratie aan rijkdom te representeren als noodzakelijkheid of benevolentie. De financiële markten lijken te bestaan als een natuurkracht, en we doen er beter goed aan om ze niet te verstoren. Zelfs als ze fundamenteel hebben gefaald en opnieuw zullen falen.

We leven dus in een tijd van fundamenteel democratisch tekort en economische irrationaliteit. De financiële markten zijn niet hervormd, waardoor een kleine rentenierende kaste nog steeds monetaire middelen onttrekt aan een samenleving in economische nood. En de politieke kaste creëert het administratieve en juridische raamwerk om deze economische processen te legaliseren.

Het geldkapitaal en premoderne staat

In zijn verbluffende politiek-economisch werk Unleashing Usury (2016) heeft Richard Westra uit de doeken gedaan hoe dit rentenierend geldkapitaal sinds de middeleeuwen een paradoxale positie inneemt binnen de samenleving. Enerzijds waren zij hecht verweven met de hogere feodale rangen en standen, anderzijds werden zij bij tijd en wijle uitgespuwd door hun politieke mecenassen. Zij kon alleen maar dankzij feodale privileges haar rentenierende activiteiten uitoefenen, en haar handelsbelangen waren maar zo sterk als het politieke succes van prinsen en koningen. In het beste geval kon geld status en een adelbrief kopen, in het slechtste bracht een politieke catastrofe ook economische rampspoed voor de handelaarsgemeenschap met zich mee. Westra toont aan dat premoderne geldspeculanten en handelaren een product waren van een eeuwenoude feodale samenleving die zekere vormen van rentenierende activiteiten faciliteerde. Een specifieke economische groep in half-parasitaire symbiose met de groepen boven en onder haar. Tot de achttiende eeuw was deze groep dus niet de sociale drager van het negentiende-eeuwse moderne kapitalisme. Handels- en geldkapitaal waren geïnteresseerd in alle vormen van rente, niet in het organiseren van complexe productieprocessen. Het was pas in de negentiende eeuw dat het financieel kapitaal een component vormde van de compleet nieuwe kapitalistische productiewijze.

Dit is ook Joseph Vogls (1957) centrale opzet: een historische synthese maken van de genealogie van de symbiose tussen politieke machthebbers en het geldkapitaal. De Nederlandse titel ‘Het financiële regime’ doet dus enigszins onrecht aan dit grensverleggende werk. De oorspronkelijke titel, ‘Der Souveränitätseffekt’, omvat veel beter de centrale historische vraag hoe diverse tijdperken werden bepaald door het spanningsveld tussen de economische belangen van een rentenierende kaste en de juridische prerogatieven van politieke heersende standen, waarbij het concept van de soevereiniteit van politieke macht muteert volgens het ritme van de veranderde sociale en politieke relaties tussen beiden.

Vogls boek is van het grootste belang om de vroegmoderne tijd in zijn temporele eigenheid te kunnen begrijpen. Een moderne definitie van de staat kan niet worden toegepast op de vroegmoderne politieke instituties. Elke territoriale staat bestond uit overlappende, onaffe en ongelijke hiërarchische juridische en fiscale bevoegdheden uitgeoefend door een quasi ontelbaar aantal twistende centrale en lokale instellingen. De onaantastbaarheid van de soevereine macht van een prins, koning of centrale statenvertegenwoordiging was een mythe. Macht kon pas worden verkregen dankzij succesvolle juridische en politieke transformaties en usurpaties van feodale gebruiken, privileges en prerogatieven. Nederlandse historici nemen dan ook de term ‘landsheerlijkheid’ in de mond om aan te duiden dat deze periode geen vroegmiddeleeuwse feodaliteit van horizontale machten tussen rivaliserende edelen en steden inhoudt, maar dat de staat en haar juridisch territorium in deze periode totaal niet beantwoordt aan de moderne concepten van homogene territorialiteit of juridische en bureaucratische eenduidigheid over de verticale takenverdeling van de staatsapparaten. De Gentse historicus Jan Dumolyn spreekt in zijn toonaangevende artikel The Political and Symbolic Economy of State Feudalism (2007) dan ook over ‘staatsfeodalisme’ om het complexe en unieke proces van laatmiddeleeuwse en vroegmoderne verstaatsing te kunnen omvatten.

Vogl stelt ook deze eigenaardigheid van politieke macht in de vroegmoderne periode vast. Met een ongeziene intellectuele kracht slaagt hij erin om de klassieke historiografie over de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne periode te integreren in Michel Foucaults begrippenkader. Meer specifiek de ‘politieke Foucault’ die in de tweede helft van de jaren 1970 een genealogie ontwikkelt van de staatsmacht tussen 1500 en heden. Vogl volgt Foucaults these dat tot de achttiende eeuw de soevereine macht het staatsfeodalisme kenmerkte: de soeverein die in principe het exclusieve recht had om de juridische status van zijn individuele onderdanen en hun politieke lichamen te bepalen. Het is het soevereine lichaam dat toelaat dat zijn subjecten juridische rechten en plichten verkrijgen, en in ruil bezit de soevereine macht haar juridische prerogatieven. Tegelijkertijd was elke mogelijkheid tot centralisatie beperkt. De soevereine macht en haar staatsfeodale bestel kon het juridische discours maar in zeer beperkte mate omzetten in disciplinaire macht over haar subjecten. Tussen 1650 en 1800 poogde de soevereine macht de eigen administratieve functies van haar juridische prerogatieven uit te bouwen door een fiscale strijd aan te gaan met diverse elites. De soevereine macht creëerde binnen het staatsfeodale politieke kader het economische veld:

De categorie van het economische houdt dus verband met een ingrijpende hervorming van de staatskunst […] ‘Economie’ kwam daarbij te staan voor een vorm van regeren die zich inliet met een specifiek aspect […] dat zich niet met wetten en rechtsvormen laat ontsluiten […] Het onderscheidt zich in eerste instantie door haar aandacht voor de materialiteit van het maatschappelijke leven waarin mensen met elkaar te maken hebben, nog voor ze rechtspersonen of morele personen zijn […] De politieke economie als onderzoek naar rijkdom […] een complexe verhouding tussen rijkdommen, bevolkingen en verkeersvormen […] komt te staan voor een regeringspraktijk en een politieke kennis die zich concentreren op de welvaartmomenten […] een interventieniveau dat nieuwe politieke objecten (bevolkingen, individuen, territoria) en nieuwe verbanden (complexe relaties tussen mensen en dingen) met zich meebrengt.

Seignorale macht

Het is dan ook binnen het spanningsveld van gewilde juridische almacht en politiek-economisch reguleren dat het premoderne geldkapitaal zijn grootste rente-inkomsten wist te maken. De soevereine macht creëerde nieuwe fiscale inningsmechanismen als voorwaarde tot bestendiging van haar juridische en politieke macht, terwijl het geldkapitaal via leningen en privileges deze fiscale inkomsten wist om te zetten in rentehandel. Deze innige band tussen soevereine macht en geldkapitaal, een veld dat niet kan worden omvat in louter economische of politieke termen, ontstaat bij de fiscale centralisatie van de staatsfeodale structuren. Vogl omschrijft deze nieuwe hybride vorm van macht als ‘seignorale macht’, de integratie van de praktijken van geldkapitaal met deze van de soevereine macht:

Het is […] te danken aan contingente effecten waarmee de problematische status van fiscale aangelegenheden, de ontwikkeling van de territoriale staat en het geldwezen, en de omstandigheden van de financiering van het vorstelijke of staatshuishouden gepaard gaan […] Seignorale macht is gebaseerd op de integratie van private spelers, zakelijke praktijken en commerciële operaties […] Ze staat in een dubbelzinnige verhouding tussen politiek en economie, worden door het staatsgezag bevorderd of ingeperkt, versterken of remmen de politieke machtsuitoefening en kunnen zelfs de mechanismen van de markt stimuleren of fnuiken.

De seignorale macht is dus een uiterst innovatief concept om Foucaults historische notie van soevereiniteit te linken aan de veranderingen in het economische veld. Vogl komt tot de conclusie dat de seignorale macht de genealogische sleutel bevat om de moderne staatsvorming en economische processen historisch te kunnen kaderen. Hij verwijst hierbij naar Giovanni Arrighi’s The Long Twentieth Century (1994), die poogde aan te tonen dat tussen 1400 en heden statelijke processen en geldkapitaal steeds hand in hand gingen. Een staat kon pas internationaal dominant worden indien het ook een duurzame alliantie smeedde met de geldmachten.

Deze veronderstelde continuïteit, waarbij geldkapitaal wordt gelijkgesteld aan het kapitalisme, is waarschijnlijk het meest problematische aspect van Vogls boek. Terwijl hij met Foucault poogt te bewijzen dat staatsvorming bestaat uit gefaseerde breuken en mutaties, stelt hij juist met Arrighi dat het geldkapitaal de generische kapitalistische motor was van zowel premoderne als moderne periodes. Arrighi’s gelijkstelling van geld- en handelskapitaal aan dat het moderne concept van kapitalisme komt voort uit de historiografische traditie van Adam Smith, Henri Pirenne, Fernand Braudel, en Immanuel Wallerstein. Zij beschreven de functies van geldrente en handel louter op basis van haar monetaire facet (het bezitten van geld). Zij verkeerden in de veronderstelling dat het geldkapitaal een kapitalistische cel binnen een feodale samenleving vormde. Voor hen is commercialisering de historische essentie van moderne kapitalistische praktijken.

Westra en Bouquin bewijzen juist dat de negentiende eeuw een definitieve breuk vormde met het premoderne verleden. Premoderne renteniers lieten zich niet in met waardeproductie. De staatsfeodaliteit was geen regeringsmacht die de civiele sfeer creëerde en controleerde met de uitbouw van homogene administratieve apparaten. In de negentiende eeuw daarentegen werden bancaire activiteiten stelselmatig geïntegreerd in de kapitalistische productie. Het huidige probleem, zo stelt Westra, is dat het huidige financiële kapitaal zich loskoppelt van kapitalistische waardeproductie. Met de huidige economische problemen als gevolg.

Vogls notie van seignorale macht is een correcte conceptuele analyse van de staatsfeodaliteit, maar zijn boek geeft geen antwoord op de vraag hoe bijvoorbeeld negentiende-eeuwse staatsmacht en industrieel kapitaal onze hedendaagse moderniteit vormgaven. De periode 1800-1970 is in Vogls boek betekenisvol onderbelicht. Vogl schetst hoe een intense politieke en economische verwevenheid tussen soevereine macht en financiële krachten de vroegmoderne periode heeft vormgegeven. Hij is op meesterlijke wijze geslaagd om Foucaults werk een compleet nieuwe insteek te geven. Anderzijds hebben Foucault en Marx voldoende argumenten aangebracht om te onderstrepen dat staat en economie in de negentiende eeuw kwalitatief andere entiteiten waren. Vogls bijkomende stellingname, dat de huidige financiële crisis kan begrepen worden als de terugkeer van seignorale macht, zal dan ook het meest betwistbare luik van dit monumentaal boek zijn.

Boom, Amsterdam, 2016
ISBN 9789089536976
300p.

Geplaatst op 28/11/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.