Proza, Recensies

Een oefening in ruimdenkendheid

Het raadsel van de liefde

André Aciman (vert. Nan Lenders)

De Italiaanse filmregisseur Luca Guadagnino maakte eind 2017 furore met zijn verfilming van Call Me by Your Name (vert. Noem me bij jouw naam), de debuutroman uit 2007 van de Egyptisch-Amerikaanse schrijver André Aciman (1951). Inmiddels draait de film ook, met veelzeggend grote regelmaat, in de Nederlandse filmhuizen. Terecht, stelde Joost de Vries in zijn bespreking van Acimans nieuwste boek Enigma Variations, waarin ook, net zoals in de meeste besprekingen ervan, Call Me by Your Name uitgebreid aan bod komt: ‘De trailer is al alles wat je wilt zien: de jaren tachtig, zomer, Italiaans landschap, huizen gevuld met boeken, zwoele avonden op dorpspleinen met jongens en meisjes.’ Inderdaad laat Aciman zijn lezers alles zien wat ze willen zien; zijn boeken gaan over ruimdenkende en gevoelige mensen met fijne levens die verlangen naar andere gevoelige, ruimdenkende mensen met even fijne levens. Toch bleef me bij lezing van beide boeken iets niet helemaal lekker zitten, iets waar ik niet bij kon, totdat ik Enigma Variations met vrienden besprak.

Enigma Variations, begin 2017 verschenen en al in de zomer van dat jaar vertaald als Het raadsel van de liefde, is een roman in vijf verhalen. Het eerste verhaal, ‘Eerste liefde’, laat zich lezen als het thema waarop de andere vier verhalen, die respectievelijk handelen over een tweede, een derde, enz. liefde, ingenieus variëren. Als tweeëntwintigjarige New Yorker meert hoofdpersoon Paul aan op het Italiaanse eiland waar hij de zomers van zijn jeugd doorbracht. Op dat eiland leerde hij een half leven eerder, starend naar de glimmende werkmanstorso van de veel oudere plaatselijke meubelmaker, wat begeerte is. Terwijl hij over het eiland reist, mijmert hij over zijn ervaringen als twaalfjarige en waant hij zich in het Normandische kapelletje waar zijn verlangen en de bijbehorende gevoelens van schaamte samenkwamen. Onderweg naar huis, na meubelmaker Nanni een middag te hebben geholpen bij het beitsen van een bureau, was de jonge Paul dat kapelletje eens binnengegaan. Hij ontdeed zich er van zijn kleren en depte zijn geslacht met een doekje met bijtende terpentine dat hij uit de werkplaats had gepikt, zich inbeeldend dat het schroeiende gevoel veroorzaakt werd door een warmmenselijke aanraking.

Een verhaal later kijkt een dertiger door een etalageruit toe hoe zijn vriendin Maud tijdens een ‘zakenlunch’ een andere man het hof maakt. De dertiger, zo blijkt halverwege het verhaal, is de ouder geworden Paul, die als vanouds zijn mijmeringen de vrije loop laat. Wandelend door de stad overweegt hij of wat hij voelt jaloezie is, stelt hij zich voor hoe hij Maud met haar overspel zal confronteren, hoe zij zich in bed misschien wel inbeeldt dat ze niet met hém intiem is, maar met haar zakenrelatie. ’s Avonds eten Paul en Maud met kennissen, onder wie de betreffende zakenrelatie. Ze drinken cocktails op een balkon met een wijds en klaarblijkelijk kostbaar uitzicht over de rest van Manhattan en kletsen wat. De naam van iemand die ter sprake komt, doet Paul onwillekeurig denken aan zijn tennispartner, met wie hij ’s middag nog op café was geweest en met wie hij al jaren elke ochtend na een sportsessie op de club onder de douche staat – wat hem geenszins koud heeft gelaten. Tijdens het diner mijmert hij: ‘Ik wil iedereen vertellen over mijn Manfred en hoe absoluut beeldschoon hij is als hij alles uittrekt voordat hij gaat douchen en het marmer van zijn haarloze borst zo strak is dat je je best moet doen om niet even te voelen of het marmer ook werkelijk aanvoelt als vlees.’

Het derde verhaal beslaat de ruim twee jaar dat Paul zijn tennismaat Manfred vanop afstand begeert. In het vierde knoopt hij het aan met studieliefde Chloe, en in het vijfde met weer iemand anders. De verhalen grijpen in elkaar, maar niet zó dat ze tonen hoe het verleden het heden kleurt, hoe oude liefdes vat blijven hebben op nieuwe, hoe men probeert om te gaan met het onwaarschijnlijke feit dat alomvattende en eeuwige liefde zomaar kan ophouden te bestaan, plaats kan maken voor een volgende, evengoed eeuwige liefde. Over eerste liefde Nanni wordt in de rest van de roman met geen woord meer gerept, wat er van Maud terechtkomt: geen idee, en Manfred, naar wie Paul toch twee verhalen lang hunkert, mailt hem in het laatste verhaal met relatieadvies vanuit het werelddeel waarnaartoe hij inmiddels is geëmigreerd. Het raadsel van de liefde windt er geen doekjes om: dit is de eenentwintigste eeuw; dwingende preuts- en hoffelijkheid, monogamie en jaloezie zijn lang niet meer de enige kaders waarbinnen verlangen kan worden gevierd.

Thematisch heeft Het raadsel van de liefde veel weg van Noem me bij jouw naam. Acimans debuutroman wordt verteld vanuit het perspectief van de zeventienjarige professorenzoon Elio, die midden jaren tachtig de zomer doorbrengt in het vakantiehuis van zijn ouders op een Italiaans eiland, hun hoogopgeleide gasten imponerend met zijn pianospel. De hoofdpersoon verlangt hevig naar de zeven jaar oudere Heraclituskenner Oliver, die die zomer bij hen in huis aan de handelseditie van zijn proefschrift werkt. De roman geeft Elio’s verlangen naar Oliver alle ruimte, gaat eigenlijk nergens anders over, en laat er de veelvormigheid van zien. Dat geen millimeter van Elio’s gevoelsleven verzwegen wordt, werkt voor lezers bevrijdend – zeker omdat het gaat over niet-heteronormatief verlangen in de jaren tachtig. Ook Elio ervaart die bevrijding: aanvankelijk vreest hij het oordeel van zijn vader over zijn omgang met Oliver, maar uiteindelijk geeft die, weliswaar in omfloerste bewoordingen, te kennen het gedrag van zijn zoon niet af te keuren. Elio leeft in een ruimdenkend milieu en leert dat daar gewoon gesproken kan worden over zijn verlangens. Hetzelfde geldt voor Paul in Het raadsel van de liefde: ook zijn omgeving staat open voor een dialoog over dingen die vanuit traditioneel oogpunt gedoemd zouden zijn tot de doofpot. Als er aan het eind van het eerste verhaal iets onverwachts en pijnlijks komt bovendrijven in verband met Nanni’s liefdesverleden, dan corresponderen Paul en Nanni daar openlijk over. Paul bespreekt de gevreesde extrarelationele betrekkingen uiteindelijk met Maud, en Manfred gaat gewoon in op de vraag om advies van zijn oud-geliefde, die bezig is een nieuwe vangst op het droge te krijgen.

Net als Noem me bij jouw naam presenteert Het raadsel van de liefde dus een ruimdenkende en daarom herkenbare kijk op verlangen, verliefdheid, seksualiteit en het samenzijn van moderne mensen. Althans, dat was de algemene conclusie die ik op basis van een paar recensies voorspelde toen we Het raadsel van de liefde planden te bespreken met een vriendenclubje, bestaande uit geesteswetenschappelijk geschoolde twintigers, onder wie een aantal overwegend hetero-, en een aantal overwegend homoseksueel, sommigen polygaam, anderen overwegend monogaam. De consensus die we in ons gesprek over het boek al snel bereikten, betrof echter niet de voorspelde herkenbaarheid. De centrale vraag van het gesprek was daarentegen hoe het kon dat we geen van allen waardering wisten op te brengen voor een roman die werd verteld vanuit het perspectief van iemand die qua ruimdenkendheid op ons leek. Het boek bevatte toch mooie passages, zoals die in de Normandische kapel. Ook op de uitgekiende opzet van de roman-in-verhalen hadden we weinig aan te merken, en van de stijl, die op het onwaarschijnlijke randje balanceert tussen Marcel Prousts Recherche en de boeketreeks, waren we wel gecharmeerd:

Die ochtend in ons huis was er, doordat hij zo heel dicht bij me stond, iets in zijn gezicht wat ik niet nader kon omschrijven, maar wat me verward en zenuwachtig maakte, net als toen me gevraagd was een gedicht op te zeggen voor de hele school, de leerkrachten, ouders, verre familieleden, vrienden van familie, bezoekende hoogwaardigheidsbekleders, de hele wereld. Ik kon niets eens naar hem kijken. Ik moest wegkijken. Zijn ogen waren te helder. Ik wist niet of ik ze wilde aanraken of erin wilde zwemmen.

Nee, het was het hoofdpersonage zelf dat ons niet aanstond. Paul, hoe ruimdenkend en openhartig ook, vonden we een oppervlakkig man, die enkel aandacht heeft voor zijn eigen kleine gevoelens en de verpakking van zijn zogenaamde geliefden. Tweeënveertig pagina’s lang geverbaliseerd verlangen naar Manfred, over wie we, behalve de gladheid van zijn borstkas dan, niets te weten kregen. Was Paul eigenlijk wel geïnteresseerd in de persoonlijkheid van zijn geliefden? Was er wel sprake van verlangen bij Paul, als dat zich alleen maar uitdrukt in voorstellingen van de wijzen waarop hij zijn geliefden lichamelijk liefheeft, als hij nooit benieuwd is naar wat er in hen omgaat, naar hun denkbeelden, hun kijk op het leven, naar dat wat hen fundamenteel van hemzelf doet verschillen, naar hun eigenheid?

We vonden het maar niks dat de eenentwintigste-eeuwse liefdeslevens van hoogopgeleide, ruimdenkende mensen in de grote stad in Het raadsel van de liefde worden voorgesteld als uitingen van een oppervlakkige losbandigheid. We identificeerden ons niet met een man die de ene ‘enige’ ‘eeuwige’ liefde zonder pardon of reflectie laat opvolgen door de volgende en begonnen Aciman er misprijzend van te verdenken onze pogingen tot vereenzelviging met zijn personages opzettelijk te saboteren – hoezeer we ook erkenden dat de auteur het volste recht heeft om antipathieke personages op te voeren. Echter: als het Acimans opzet was om zijn lezers ongemakkelijk te stemmen, waarom hadden we dat ongemak dan nog in geen enkele bespreking van zijn boeken, die overal zijn ontvangen als laudatio’s van liefde en verlangen, teruggelezen? Ons werd uit Het raadsel van de liefde des te duidelijker wat ons in Noem me bij jouw naam niet zo was opgevallen, omdat daarin de hoofdpersoon jong en mogelijk naïef is en slechts verlangt naar een enkel iemand: het perspectief op liefde in de boeken is kosmopolitisch en narcistisch. Als de hoofdpersoon uit Noem me bij jouw naam het bloedhete Rome binnenrijdt om daar drie dagen (eindelijk!) alleen te zijn met zijn begeerde Oliver, is dit waar hij aan denkt: ‘Ik kon niet wachten tot we in ons hotel zouden zijn en ik kon douchen en me op het bed kon laten vallen, terwijl ik best wist dat ik er na de douche niet beter aan toe zou zijn, tenzij er goede airconditioning was.’ Een zogenaamd wildverliefde jongen die op het moment suprême wegdroomt over airconditioning? In onze achterhoofden hoorden we Gerard Reve in een documentaire over Céline klagen over alle andere Franstalige schrijvers, bij wie het hele leven, blijkens hun boeken, zou draaien om niets dan eten, aan tafel zitten, kleren, geld en seks.

Inderdaad lijkt Elio in weinig anders geïnteresseerd dan het lijf van zijn geliefde. Lezers horen hem nooit informeren naar Olivers geleerde gedachtewereld. Zijn eigen kennis van Franz Liszt en Johannes Brahms voert hij alleen op om indruk te maken op anderen. Elio ziet zijn contact met Oliver voor zich als een soort eenwording, in die zin dat het hem niet lukt om een onderscheid te maken tussen zijn verlangen om mét Oliver te zijn en dat om Oliver zélf te zijn. Hij spreekt over hun gelijkenissen: dat ze allebei Joods zijn, allebei slim en onderlegd, en allebei mannen. Hun samenzijn voelt als thuiskomen. In Elio’s perceptie zijn Oliver en hij één: ‘zonnebloemen, wijnstokken, staalkaarten van lavendel, en die gedrongen, nederige olijfbomen, die gekromd als knoestige, oeroude vogelverschrikkers door ons raam naar binnen stonden te gapen waar wij naakt op mijn bed lagen, de geur van zijn zweet, die de geur van mijn zweet was, naast mij mijn manvrouw wiens manvrouw ik was, en overal om ons heen de kamillegeur van Mafalda’s wasmiddel’. Maar zou liefde niet juist het contact moeten zijn tussen twee ‘andere’ mensen, twee ‘eigen’ persoonlijkheden, oprecht geïnteresseerd in elkaars andersheid? Wij, ruimdenkende eenentwintigste-eeuwers, wilden niet dat de liefde, en al helemaal niet de niet-heteronormatieve (ruimdenkende) liefde, werd voorgesteld als iets oppervlakkigs en narcistisch. Als een contact dat geen contact is, omdat het niet tussen twee verschillende mensen plaatsvindt, maar tussen twee androgyne gelijken, die in hun liefde voor een ander alleen zichzelf terugzien. Wij wilden écht contact met de ander, de ander als ander, en geen ‘contact’ als ‘ontmoeting’ met je eigen behoeftes.

Pas op de fiets naar huis, nog genoegzaam nagloeiend omdat we ons probleem met het boek hadden weten te doorgronden, begon het me te dagen. Hoe ruimdenkend ben je nu echt als je een perspectief op de liefde dat wél voor ruimdenkend doorgaat, maar niet hetzelfde is als jouw eigen visie, op grond van een gebrek aan ruimdenkendheid afwijst? Als je hierom nota bene een staaltje literatuur, het domein van de verbeelding waarin alles kan en niets moet, afwijst? Kan de claim op ruimdenkendheid zélf niet eigen zijn aan de eenentwintigste-eeuwse, hoogopgeleide kosmopoliet, die wat dat betreft niet bereid is veel verder te kijken dan de eigen neus lang is? Wie de traditionele sleutels tot het raadsel van de liefde (sleutel 1: dat die monogaam is en alleen mogelijk tussen man en vrouw, sleutel 2: dat die alleen geconsumeerd wordt door gehuwden) verwerpt en vervangt door ruimdenkende sleutels, ontkent nog steeds dat de liefde zo’n raadsel is waartoe überhaupt geen sleutels bestaan. Singulier contact met een ander vergt een kijk op liefde als raadsel dat niet te ontsluiten valt – ook niet door een ruimdenkende, progressieve elite. Je zou kunnen zeggen dat Het raadsel van de liefde juist trouw blijft aan de mogelijkheid van zulk contact door heel ostentatief alléén het verliefde, verlangende personage zelf aan het woord te laten, de gedachten en belevingen van zijn significante ‘ander’ niet prijs te geven of in te vullen, door zo zijn lezers de sleutel tot de liefde opzichtig te onthouden. Dat deze strategie een boek oplevert dat sommige lezers kil en onverschillig voorkomt, bewijst precies dat ook ‘ruimdenkendheid’ dé sleutel tot dé liefde niet is. En dat laatste, moeten we concluderen, laat Aciman op een indringende manier zien.

 

Recensie: Het raadsel van de liefde van André Aciman door Kim Schoof

Ambo/Anthos, Amsterdam, 2017
ISBN 9789026339509
294p.

Geplaatst op 16/02/2018

Tags: André Aciman, Het raadsel van de liefde, Kim Schoof, Luca Guadagnino, Marcel Proust, Nan Lenders

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.