Proza, Recensies

Een uit de hand gelopen opstel

De horizon

Wiesław Myśliwski (vert. Karol Lesman)

Elk taalgebied heeft wel een auteur die binnen de eigen literaire traditie een prominente positie inneemt, maar die in het buitenland amper of niet ‘bestaat’. In de hedendaagse Poolse literatuur behoorde de prozaschrijver Wiesław Myśliwski lange tijd tot het kransje topauteurs wier literaire renommée niet veel verder reikte dan de landsgrenzen. De in 1932 geboren Myśliwski debuteerde in de jaren zestig als vertegenwoordiger van een stroming die door de literaire kritiek van die tijd ietwat neerbuigend als ‘boerenproza’ werd gecatalogiseerd. Veeleer dan belegen heimatliteratuur waarin boeren als centrale personages worden opgevoerd, gaat het om boeken die hun inspiratie putten uit de traditionele Poolse boerencultuur. Aan de basis van die fascinatie voor het plattelandsleven lag een nostalgische reflex. De vanuit Moskou aangestuurde communisten die in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog de macht grepen in Centraal- en Oost-Europa, wilden het grotendeels agrarische Polen in ijltempo industrialiseren. In de hoogtijdagen van het stalinisme kreeg dat streven zijn beslag in ambitieuze meerjarenplannen en urbanisatieprojecten die een nieuw soort ‘stadsmens’ moesten creëren. Een onvermijdelijk neveneffect van deze moderniseringsgolf was de teloorgang van het traditionele dorpsleven en van lokale gebruiken die van generatie op generatie werden doorgegeven. Myśliwski – geboren in een klein dorpje in het zuidoosten van Polen – groeide al snel uit tot de belangrijkste exponent van deze nostalgische stroming en publiceerde in 1984 met Kamień na kamieniu (Steen op steen, 2012) een roman die doorgaans als hoogtepunt (en symbolisch eindpunt) van het Poolse boerenproza wordt beschouwd. Het was het eerste boek van Myśliwski dat ook in het buitenland enige weerklank vond, met vertalingen in onder andere het Duits, het Russisch en het Roemeens.

Dat Myśliwski’s werk lange tijd amper opgemerkt bleef, had wellicht niet alleen te maken met de weinig wervelende thematiek van zijn oeuvre, maar mogelijk ook met het feit dat de man sinds jaar en dag een teruggetrokken bestaan leidt en zich weinig of niets gelegen laat aan de promotie van zijn werk. Karakteristiek in dat verband is zijn uitspraak dat een schrijver na de voltooiing van een boek het best gewoon meteen zou sterven, zodat niets het ‘autonome’ bestaan van diens werk nog in de weg zou kunnen staan. Dat zo’n mediaschuw schrijversbestaan in tijden van crossmediale marketing geen belemmering hoeft te zijn voor literair succes, bleek in 1997 toen Myśliwski’s vierde roman Widnokrąg (De horizon, 2017) bekroond werd met de nog jonge Poolse literatuurprijs Nike. Na de triomftocht van De horizon keerde Myśliwski, die slechts één of hooguit twee boeken per decennium pleegt af te leveren, terug naar zijn schrijftafel, om pas in 2006 weer van zich te laten horen met de lijvige roman Traktat o luskaniu fasoli (Over het doppen van bonen). Tien jaar na de bekroning van De horizon ging ook ditmaal de Nike (intussen uitgegroeid tot de bekendste Poolse literaire onderscheiding, goed voor ca. vijfentwintigduizend euro) naar Myśliwski. Ook het buitenland ging nu helemaal overstag. Stone Upon Stone, Bill Johnstons magistrale vertaling van Kamień na kamieniu, werd in 2012 bekroond met de Best Translated Book Award. In het Nederlandse taalgebied verschenen in relatief korte tijd vier romans van Myśliwski (telkens vertaald door Karol Lesman): Over het doppen van bonen (2009), Steen op steen (2012), De laatste hand (2016) en De horizon (2017).

Met enige zin voor overdrijving zou je kunnen stellen dat Myśliwski al zowat een halve eeuw aan één en hetzelfde boek bezig is. Het hoofdpersonage in zijn vuistdikke romans is doorgaans een al wat oudere man die terugblikt op zijn leven en al vertellend vat probeert te krijgen op zijn lot en dat van de mensen in zijn omgeving. Het herinneringsverhaal dat zich zo ontspint, is veelal dat van een ‘verloren zoon’, dat wil zeggen een man van bescheiden komaf die door allerhande omstandigheden ontworteld is uit zijn oorspronkelijke (meestal rurale) milieu en na jarenlange omzwervingen terugkeert (al dan niet fysiek) naar de plaats van zijn kindertijd en jeugd. Zulke verhaalstof impliceert meteen ook dat Myśliwski’s romans het niet moeten hebben van spannende intriges, abrupte plotwendingen en onverwachte ontknopingen. In de plaats daarvan komt een in vele richtingen uitwaaierend autobiografisch relaas dat de act van het vertellen prominent op de voorgrond plaatst. Zo biedt Over het doppen van bonen een over vierhonderd pagina’s uitgespreide nachtelijke monoloog waarin de ik-verteller – na vele jaren afwezigheid teruggekeerd naar zijn geboortegrond – aan een toevallige passant het verhaal van zijn leven uit de doeken doet. In Steen op steen is het de door het leven getekende en gelouterde boerenzoon Szymon Pietruszka die in een pittig volks idioom aan het vertellen slaat.

In het recent in het Nederlands verschenen De horizon wordt de raamvertelling op een nog andere manier in gang gezet: de proloog van het boek begint met de beschrijving van een oude foto waarop de ik-verteller als jonge knaap, in een matrozenpakje, afgebeeld staat aan de zijde van zijn vader. De observatie van die afbeelding voert het hoofdpersonage – van wie we enkel de voornaam (Piotr) te weten komen – terug naar de oorlogsjaren, toen hij met zijn ouders en een aantal ooms en tantes een veilig onderkomen zocht en vond bij zijn grootouders op het Poolse platteland. Wat volgt is een ongewone ontwikkelingsroman waarin bepaalde (en bepalende) episodes uit Piotrs leven en dat van zijn familie telkens weer hernomen en becommentarieerd worden. Hoewel die lang uitgesponnen en associatieve vertelling uiteindelijk een viertal decennia beslaat en reikt tot de periode waarin het hoofdpersonage zelf de vaderrol opneemt, ligt de nadruk toch vooral op de jaren veertig, die een doorslaggevende invloed blijken te hebben op de ontwikkeling van Piotrs persoonlijkheid. Dat proces van identiteitsvorming is bij Myśliwski bovendien onlosmakelijk verbonden met het verwerven van de nodige narratieve vaardigheden (wat ten dele verklaart waarom we in zijn romans meestal met ‘oudere’ vertelinstanties te maken hebben). In een van de eerste hoofdstukken laat het hoofdpersonage zich de volgende opmerking ontvallen (over de periode dat hij nog in de schoolbanken zat):

Ik had toen nog niet zoveel woorden in me, misschien alleen zoveel om te kunnen zeggen waar, wanneer ik was geboren. Woorden groeien in een mens immers tezamen met hem. Ze worden als uit ijzererts uit zorgen, kwellingen, tranen gesmolten.

En die ‘zorgen, kwellingen, tranen’ zijn er in overvloed, ook al is Myśliwski’s benadering van de menselijke conditie veeleer contemplatief en filosofisch dan sentimenteel en melodramatisch. Typerend in dat verband is de elliptische manier waarop de verteller de dood van zijn jeugdliefde (en latere echtgenote) Anna ter sprake brengt. Tegenover de zeer summiere aandacht die deze verhaallijn krijgt, staat de narratieve omvang waarmee diezelfde verteller een aantal schijnbaar veel trivialere episodes uit zijn leven en dat van zijn naaste familie voor het voetlicht brengt. Het meest karakteristieke voorbeeld hiervan vinden we in het zevende hoofdstuk, dat – met een knipoog naar Marcel Proust – ‘Op zoek naar de verloren schoen’ heet en dat zich afspeelt op een late zomerdag tijdens de oorlog. Terwijl het gezin op de vlucht is voor het naderende front, neemt de moeder Piotr en zijn vader Zygmunt op sleeptouw, in de hoop dat haar ziekelijke echtgenoot in een van de naburige gemeenten een betrekking kan krijgen als secretaris. De vermoeiende tocht van dorp naar dorp loopt uit op een anticlimax als blijkt dat de jongen onderweg een van zijn schoenen is kwijtgeraakt. Terwijl de vader terstond achtergelaten wordt, onderneemt de moeder een wanhopige – maar vruchteloze, zo is al bij aanvang duidelijk – poging om de verloren schoen terug te vinden. In eerste instantie laat de even minutieuze als levendige beschrijving van de zoektocht de verteller toe (weliswaar via de nodige omwegen) een indringend psychologisch portret van zijn moeder te schetsen. Het onopgehelderde raadsel van de verloren schoen staat tezelfdertijd symbool voor de ondoorgrondelijkheid van ieder mensenleven (en van het leven tout court), hier belichaamd door het radeloos obsessieve gedrag van de moeder die haar dromen en plannen keer op keer uiteen ziet spatten op de weerbarstigheid van het lot.

Elders helt de balans dan weer over naar het komische. Licht hilarisch is het tweede hoofdstuk ‘De kameraad uit het district’, dat zich aan het eind van de jaren veertig afspeelt. Om de zeventigste verjaardag van Jozef Stalin de nodige luister bij te zetten wordt Piotr als plichtsbewuste scholier uitgestuurd naar een afgelegen suikerfabriek, alwaar hij verondersteld wordt een speech te geven tot meerdere eer en glorie van de Grote Leider. Omdat de woorden in hem nog moeten ‘groeien’, neemt de jongen zich voor Stalins levensloop aan de verzamelde arbeiders voor te stellen aan de hand van het hem ter beschikking gestelde Aantekenboek van de agitator. Zodra hij op zijn bestemming aangekomen is, stelt hij echter vast (spoiler alert) dat de spreker die hem voorafgaat – de eerste secretaris van het lokale partijcomité – identiek dezelfde toespraak op het publiek wil loslaten. Myśliwski toont zich in dit hoofdstuk een meester in het opbouwen van suspense, niet het minst door het inlassen van een lange (en betekenisvolle) flashback naar de Tweede Wereldoorlog. De hele episode breekt bovendien abrupt af, net op het ogenblik dat Piotr gevraagd wordt aan zijn maiden speech te beginnen. Dit hoofdstuk laat meteen ook zien dat het herinneringsverhaal van het hoofdpersonage in belangrijke mate draait om wat je de ‘eerste ervaring’ zou kunnen noemen: de eerste sigaret, de eerste verliefdheid, het eerste glas alcohol, de eerste confrontatie met een lijk, de eerste kater, de eerste seksuele beleving, de eerste begrafenis,…

In dat lijstje van diverse vormen van initiatie en ontgroening hoort ook het ‘eerste opstel’ thuis, een motief dat een prominente rol speelt in een hoofdstuk met de al even veelzeggende titel ‘De eerste les’. Na hun omzwervingen tijdens de Tweede Wereldoorlog keren de ouders met hun zoon terug naar de stad – het nergens bij naam genoemde Sandomierz – alwaar Piotr de door de oorlog opgelopen schoolachterstand probeert in te halen bij een privé-onderwijzer. Die draagt hem op een opstel te schrijven met als titel ‘De horizon’:

‘Je weet toch wel wat een horizon is?’ vroeg hij [de meester] toen ik taal noch teken gaf en een onduidelijke gelaatsuitdrukking moet hebben gehad. Hij stak zijn hand uit en met die uitgestrekte hand als om een van ouderdom roestige as draaiend zei hij: ‘O, die lijn om ons heen tussen hemel en aarde die ons insluit. Steeds als je erheen wilt, zal hij zich van je verwijderen, zonder zijn afstand tot jou te verliezen. En jij zult je altijd in het midden bevinden. Je zult er nooit geraken. Het bewijst eens te meer dat de aarde rond is.

Zoals dit citaat suggereert, is de meester niet louter geïnteresseerd in het opvijzelen van Piotrs aardrijkskundige kennis, maar gaat het hem evenzeer om het aanwakkeren van diens existentiële en filosofische gevoeligheid. Myśliwski is zich ongetwijfeld bewust van de prominente rol die het begrip ‘horizon’ in de fenomenologische traditie speelt. Minder evident daarentegen – althans voor de Pools-onkundige lezer – is de suggestieve manier waarop hij de etymologie van het Poolse titelwoord her en der in de roman uitspeelt. Terwijl de uit het Grieks afkomstige term ‘horizon’ verwijst naar de ‘grens’ van ons gezichtsveld – een begrenzing die zowel een beperking als een uitdaging kan inhouden – combineert de Poolse term widnokrąg de notie van zichtbaarheid (widny) met de idee van een cirkel of kring (krąg). Op dat onvermijdelijk cyclische karakter van de horizon – als ‘zichtbare kring’ – alludeert de oude meester wanneer hij zijn onwetende pupil toevertrouwt dat ‘jij je altijd in het midden zult bevinden’. Aanvankelijk is het echter een andere beleving van tijd en ruimte die de jongen cultiveert. Geconfronteerd met zijn eerste, schijnbaar onoverkomelijke schrijfopdracht loopt Piotr weg van zijn huiswerk en verschuilt hij zich – zo lezen we halverwege ‘De eerste les’ – op een hooggelegen rots ergens buiten de stad:

Ik ging ergens zitten, terwijl ik om niet weg te zakken stevig met mijn voeten op de graspollen steunde, en na mijn met gedachten gevulde hoofd naar mijn knieën te hebben gebracht, bleef ik dof naar de uitgestrekte vlakte voor me kijken. […] de Peperbergen leken me geen bergen, maar slechts een ophoping van deze uitgestrekte vlakte die daar ergens op de horizon drukte. En ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat achter die horizon het einde van de wereld was. En iets lonkte me om op te staan en op pad te gaan en die grens te overschrijden.

Als adolescent en jongvolwassene – inmiddels afgestudeerd en gehuwd – blijft het hoofdpersonage worstelen met de verleiding om ‘op te staan en op pad te gaan en die grens te overschrijden’. Wat uiteindelijk ook gebeurt. Vele jaren nadat hij de stad van zijn jeugd en adolescentie heeft verlaten en nadat hij zowat al zijn familieleden ten grave heeft gedragen, keert Piotr terug naar de wereld van zijn ‘eerste ervaringen’, nu vergezeld door zijn jonge zoon Paweł. Het verlangen ‘die grens te overschrijden’ heeft nu plaatsgemaakt voor het besef dat de ervaring van de horizon als grens op een illusie berust en dat hijzelf – waar hij ook gaat of staat – de kern van die ‘zichtbare kring’ in zich meedraagt:

En volgens mij begreep ik met de dood van oom Władek pas echt goed dat ik deze plek uiteindelijk nooit heb verlaten. Want hoewel het hun graven zijn, is het mijn teken waar ik ben. En wie weet is hier wel het midden van mijn horizon, want alleen hier ben ik in staat om die pijnlijke gevoeligheid te ervaren hoe ook ik hen volg in de dood en niet alleen de wereld om me heen. En wel zo alledaags, zo gewoon dat die gevoeligheid verrukking wordt, alsof ik oog in oog sta met het meest verheven geheim van de schoonheid.

Het is echter niet zozeer de fysieke terugkeer – in het gezelschap van zijn zoontje – die de cirkel van leven en dood rondmaakt, maar wel de daaropvolgende act van het vertellen (die uiteraard ook het fundament vormt van de voorgestelde wereld). Als romantekst vormt Myśliwski’s De horizon de narratieve bekroning van het leer- en initiatieproces dat in de verhaalwereld zelf wordt gethematiseerd (en waarvan Piotrs ‘eerste les’ bij de meester slechts een van vele etappes blijkt te zijn).

Die metatekstuele lezing – de roman als uit de hand gelopen versie van het ‘eerste opstel’ – vloeit ten slotte ook voort uit de markante pointe van het boek. De observatie van een oude familiefoto waarmee Myśliwski De horizon laat beginnen, krijgt in het slothoofdstuk een symbolisch verlengstuk in de beschrijving van een andere foto, van recentere datum en genomen tegen de achtergrond van een andere horizon: vader Piotr en zijn kleuterzoon Paweł die op een strand druk in de weer zijn met het bouwen van een zandkasteel. Het is, zo lijkt Myśliwski te suggereren, het mogelijke vertrekpunt van een nieuwe vertelling, vooralsnog in afwachting van de broodnodige woorden die ‘als uit ijzererts uit zorgen, kwellingen, tranen gesmolten worden’.

Recensie: De horizon van Wiesław Myśliwski door Kris Van Heuckelom.

Querido, Amsterdam, 2017
ISBN 9789021400341
624p.

Geplaatst op 30/09/2018

Tags: Bill Johnston, De horizon, Jozef Stalin, Karol Lesman, Kris Van Heuckelom, Poolse letterkunde, raamvertelling, verloren zoon, Widnokrąg, Wiesław Myśliwski

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.