Proza, Recensies

Een vreemde voor jezelf

Patricia

Peter Terrin

Astrid trekt de deur van haar huis achter zich dicht. Haar zoontje zit nog in bad, haar man is op zijn werk, maar zij vertrekt. Zo begint de intrigerende, nieuwe roman van de Vlaamse schrijver Peter Terrin (1968), Patricia. Vanaf de eerste zinnen is het moeilijk dit spannende boek weg te leggen. Wie is die koele, beheerste dame die haar gezin achterlaat en vanaf een afstandje naar haar oude leven gluurt? Terrin schrijft vanuit haar perspectief en laat de lezer in haar gedachten kijken. Maar dan geeft hij het verhaal een wending, waardoor hij de lezer in vertwijfeling brengt.

Een dichte deur

Het is een sterke keuze van Terrin om als hoofdpersoon een vrouw te kiezen, niet een man, die haar gezin verlaat. Veel meer nog dan een vader wordt een moeder geacht voor haar gezin te zorgen. Een moeder die haar kind alleen laat roept op z’n zachtst gezegd onbegrip op. Dat merkte de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen al toen hij aan het slot van het toneelstuk Het poppenhuis (1879) schreef dat zijn hoofdpersoon Nora haar man en drie kinderen verliet, omdat zij zich niet langer als echtgenote en moeder de wet wilde laten voorschrijven. Die slotscène leidde aan het eind van de negentiende eeuw tot woedende kritieken. Een actrice weigerde zelfs de rol te spelen tenzij het einde herschreven werd. Tegelijkertijd herkenden veel vrouwen zich zozeer in Nora en in de beknelling die zij in haar huwelijk voelde dat dit tot een stroom aan echtscheidingen in Noorwegen leidde. Een toenmalige toneelcriticus schreef: ‘Toen Nora de deur achter zich dichtsloeg, trilden de muren in duizenden huiskamers.’

In de openingszin van Patricia met de dichtslaande deur klinkt een echo door van Het poppenhuis, maar Terrins roman biedt geen vervolg. Nora verlaat haar woning nadat ze heeft gezien dat haar man meer om zijn eigen status geeft dan om haar. Vanaf dat moment wil ze niet langer opgesloten zitten in een ‘poppenhuis’, waarin haar rol als echtgenote en moeder haar voorschrijven hoe ze zich moet gedragen. Astrids daad is impulsiever en minder idealistisch, al refereert Terrin wel aan de hedendaagse ongelijkheid tussen man en vrouw. Astrid stoort zich bijvoorbeeld aan het huishoudelijk werk dat haar man David niet wil uitbesteden aan een schoonmaakster en daarmee aan haar overlaat. Ze ergert zich op haar werk aan meneer Dierickx, die haar naam uitspreekt alsof ze zijn bezit is, en aan haar werkgevers, ‘de Boys’, die haar geduld prijzen. Als David dat ook doet, krijgt ze het gevoel dat ze ‘bij hem in dienst’ is. Toch komt de aanleiding voor haar vertrek ook voor haarzelf uit de lucht vallen. Astrid doet haar zoon in bad, wordt gebeld door meneer Dierickx en laat dan per ongeluk haar telefoon in het water vallen. Kalm realiseert ze zich dat ze niet meer bereikbaar is, noch voor meneer Dierickx, de Boys of voor haar eigen man. Rustig loopt ze weg. Zo ostentatief als het vertrek van Nora was, zo terloops glipt Astrid weg. ‘Ik trok de deur van het huis dicht. Ik deed het precies zoals altijd, met op het eind een vinnige ruk.’

Vervreemding

Terrin zet Astrid neer als een moderne, verstandige vrouw die met bevreemding naar haar impulsieve vertrek kijkt. Haar beslissing klopt niet met het beeld dat zijzelf en anderen van haar hebben: ‘Bij hoge stress, beweerden ze (haar collega’s – JvdW), blijft Astrid kalm en doelgericht. Soms geloofde ik wat ze over me vertelden.’ Astrid rijdt de villawijk uit naar een achterstandsbuurt, die David en zij normaal zouden mijden. Dan schrikt ze van wat ze heeft gedaan en keert ze terug. Haar huis binnengaan durft ze niet en dus blijft ze turen. Davids auto staat voor de deur, terwijl die normaal gesproken nooit thuis is op dit tijdstip. Een andere keer ziet ze in haar slaapkamer een vrouw die haar speld op dezelfde manier uit haar haren haalt als zij dat altijd doet, door tegelijkertijd met haar hoofd te schudden. ‘Ik stootte een lachje door mijn neus toen ik eraan dacht dat ik elke avond precies hetzelfde deed, dat ik als het ware een glimp van mezelf had opgevangen door de ogen van een ander.’

Het zijn mooie zinnen als deze die Patricia zo spannend en levendig maken. Terrin laat de lezer door de ogen van Astrid allerlei details zien die voor haar een specifieke betekenis hebben. Een bankje waarop zij altijd met David zat na bezoeken aan zijn moeder, die haar niet goed genoeg voor hem vond. Een fles witte wijnazijn die zij nooit gekocht had en die dus zou kunnen wijzen op een andere vrouw in Davids leven. Het zorgt voor dezelfde spanning als in een film waarin de hoofdpersoon de camera vasthoudt en de toeschouwer een schokkerig beeld toont. Astrid zoomt nooit uit. Ze laat een beperkt deel van zichzelf zien en probeert niet eens om een coherente verklaring te vinden voor haar plotselinge vertrek. Het blijft bij herinneringen en mijmeringen, waaruit de lezer hooguit kan opmaken dat Astrid zich niet gelukkig in haar huwelijk voelt, terugverlangt naar de vrijheid uit haar jeugd en zich bovenal afvraagt wie ze nu is.

Gehechtheid aan details

Er zijn meer personages in Patricia die een gefragmenteerde kijk op de werkelijkheid hebben. Astrids vader is dement en leeft daarom alleen nog met flarden uit het verleden. De straatfotograaf Roman brengt, net als Terrin in Patricia, maar één persoon in beeld en laat diens omgeving bewust vaag. Zo thematiseert Terrin op een mooie manier hoe beperkt onze blik op onszelf is en op ons eigen leven. Hoe vaak staren we ons niet blind op details of op het gestolde beeld dat we van onszelf hebben? Die beperkte blik ontneemt ons vrijheid – we hebben immers meer mogelijkheden dan we denken – maar zorgt eveneens voor misverstanden. Zo houdt Astrid vast aan een oud beeld van haar jeugdvriendin Kristien, maar merkt ze kort na haar vertrek al op dat dat niet meer klopt: ‘Tot mijn verbazing zag ik haar plots als een vrouw van onze leeftijd.’ Daarmee werpt Terrin de interessante vraag op waarom we zo sterk vasthouden aan beelden van onszelf en anderen. Wat zijn nu de dingen die ons maken tot wie we zijn? In het tweede deel drijft Terrin die zelfvervreemding op de spits. Met een paar kleine details geeft hij het verhaal een wending, waardoor het voorgaande in een nieuw licht komt te staan. Niet alleen Astrid vraagt zich af wie ze is, nu begin je ook als lezer aan jezelf en je eigen interpretaties te twijfelen.

Highsmithiaans

Vanaf dat moment gaat Patricia een rol spelen, naar wie de roman vernoemd is. In De Groene Amsterdammer opperde Joost de Vries dat de naam ‘Patricia’ verwijst naar de Amerikaanse schrijfster Patricia Highsmith, ook al omdat de uitgever in het persbericht sprak van een ‘highsmithiaanse spanningsboog’. Nu weet ik niet in hoeverre deze aankondiging voor De Vries als een verrassing kwam, maar zonder de aanwijzing van De Bezige Bij had ik de verwijzing niet herkend. Voor zover Terrin naar Highsmith en haar werk verwijst doet hij dit zo subtiel dat het nog niet meevalt om het verband te zien. Wat mij betreft had Terrin hiervoor net iets meer aanknopingspunten mogen bieden, omdat de roman met die knipoog naar Highsmith nog rijker wordt.

Patricia Highsmith (1921-1995) was een Amerikaanse schrijfster die vooral bekend werd met haar psychologische thrillers over de seriemoordenaar Tom Ripley. Wie haar boeken niet kent, heeft mogelijk wel verfilmingen van haar werk gezien als The Talented Mr. Ripley (1999) of Carol (2015). Zoals De Bezige Bij al suggereerde, heeft Terrin met Highsmith gemeen dat het hem lukt om een boek lang spanning op te wekken. Belangrijker nog is hun gedeelde fascinatie voor het onderwerp ‘identiteit’: wat maakt iemand tot wie hij is en in hoeverre zit hij daaraan vast? Highsmith zelf wisselde even makkelijk van jas als van identiteit. De Vries beschrijft mooi hoe ze in een week tijd moeiteloos van een fascist in een liberaal veranderde, libertijn werd en weer haar oude, fascistische standpunten verkondigde. Ze was een vrouw, maar voelde zich soms meer mannelijk. Ze viel doorgaans op vrouwen, maar uitte zich soms bij uitstek misogyn en had evengoed relaties met mannen. De Vries ziet in de beheerste Astrid Highsmiths tegenpool. Dat zou zeker kunnen, maar ik ben meer geneigd om voor de ‘highsmithiaanse spanningsboog’ naar haar boeken te kijken. Ook Tom Ripley, Highsmiths, bekendste personage, neemt namelijk moeiteloos de identiteit aan van zijn slachtoffer nadat hij hem vermoord heeft. Wie dat verband ziet, kan Patricia op een nieuwe manier lezen, al is dat zeker niet de enige.

Als Terrin één ding laat zien in Patricia, dan is het wel hoe je eigen gedachten en associaties een verhaal kleuren. Of hij nu wel of niet bewust naar Ibsens Poppenhuis verwijst en of de lezer nu Patricia Highsmith en haar Ripley in de roman herkent of niet, uiteindelijk laat Terrin de lezer in dit boek zelf het verhaal maken en zichzelf onderzoeken. Dat doet hij razendknap. Terwijl de lezer in de ban blijft van het verhaal, dwingt hij hem ook om afstand te nemen.

Recensie: Patricia van Peter Terrin door Judith van der Wel.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2018
ISBN 9789403135403
207p.

Geplaatst op 26/11/2018

Tags: Henrik Ibsen, Het poppenhuis, Joost De Vries, Judith van der Wel, Patricia, Patricia Highsmith, Peter Terrin, relatie man en vrouw

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.