Poëzie, Recensies

Overbruggingsoperatie

Zus

Jan Lauwereyns

De relatie tussen de dichter en zijn werk valt niet gemakkelijk onder woorden te brengen. Er zijn dichters die hun gedichten construeren, zoals een meubelmaker een stoel of een tafel ontwerpt en vervolgens in hout verwezenlijkt. Andere dichters laten zich teksten influisteren door de Muze of het onbewuste, waarbij zij zelf als medium fungeren. En er zijn er die hun poëzie als verlengstuk, als extern onderdeel van hun eigen persoonlijkheid beschouwen. Ook al verschillen de maker, de bevlogene en de organische dichter van elkaar, over één aspect zijn ze het eens: het gedicht is nieuw en vreemd, er blijkt altijd iets te staan wat men van tevoren niet had kunnen bedenken, de dichter voelt zich er weliswaar mee verbonden, maar kent het niet zoals hij zichzelf meent te kennen.

Jan Lauwereyns (1969) noemt zijn nieuwe bundel Zus, waarmee hij suggereert de broer van zijn poëzie te zijn. Waar Plato in zijn Symposium kunstwerken vergelijkt met kinderen, kiest Lauwereyns voor een minder hiërarchische verstandhouding. Met je broers en zussen ben je meer verwant dan met wie ook, je deelt een verleden, en toch kun je je van een deel van hun leven geen voorstelling maken. De broer van Zus presenteert zijn gedichten als min of meer autonome, uit losse fragmenten opgebouwde teksten die hij graag in hun waarde laat. Niettemin klinkt er onmiskenbaar een stem in door die de dichter zal herkennen als vertrouwd. Door goed naar deze poëzie te luisteren kan de lezer wellicht de status van stiefzuster of pleegbroer bereiken.

Het begrip bloedverwantschap dringt zich temeer op daar het boekje, dat een felrood omslag heeft, de symmetrische structuur van het aderstelsel rondom en in het hart nabootst. De buitenste twee afdelingen zijn aangeduid als ‘laterale linkertak’ en ‘rechtertak’, na de ‘tussenliggende’ takken komen de ‘mediale’ linker- en rechtertak, terwijl het centrale gedicht, ‘de wortel van de aorta’, ingebed ligt tussen twee ‘halvemaanvormige’ kleppen. Zeven maal zeven gedichten in reeksen die metaforische ondertitels dragen (tak, wortel, halvemaan). Wie de bundel lineair leest, volgt een anatomische route van links naar rechts, waarin het centrum een ‘overbruggingsoperatie’ behelst, in de zin dat dit gedicht is samengesteld uit regels uit zowel de linker- als de rechterhelft van het boek. Het woord ‘operatie’ heeft daarbij ook een medische connotatie, want in de op één na laatste afdeling vindt daadwerkelijk een soort harttransplantatie plaats. Lauwereyns hoopt zijn bloed met ons te delen, want de ‘ontvanger’ van het hart is natuurlijk óók de lezer. En inderdaad, ‘dit werkt’, zoals de dichter verwonderd vaststelt, bij herhaalde lectuur begint de bundel subtiel te pulseren, je ondervindt een onweerstaanbare drang terug en vooruit te bladeren, waarbij geheel of gedeeltelijk terugkerende woordgroepen steeds meer aan betekenis winnen, al is het in de meeste gevallen niet mogelijk de afzonderlijke gedichten als een coherent geheel te interpreteren.

Dat het lezen een fysieke ervaring wordt, is niet vanzelfsprekend bij een bundel die ondanks alle concrete details sterk de neiging tot abstrahering oproept, alleen al door het begrip abstractie enkele malen te thematiseren. Daar staat tegenover dat de dichter erop hamert dat onze blik op de werkelijkheid altijd beperkt is. De uitdrukking ‘zus of zo’, waarin het eerste woord synoniem is aan het tweede, laat zien dat er altijd minstens twee perspectieven mogelijk zijn, maar Lauwereyns privilegieert ‘zus’, misschien omdat hij zich bij haar meer betrokken voelt. En ‘zus’ houdt zich liever bij naakte feiten dan bij ‘platonische instincten’: ‘dit is waar / de objectievere zus / bij de feiten wil blijven’. De dichter geeft haar gelijk:

ik begroef mijn hoofd tussen je schouders
waarna in de glorie van mijn daad
en in de vallende nacht

de volledige
naakte
eenvoud deze vrouw
bestaat

god ik kijk met verstomming
en zeg
dit werkt zus

De bundel is een wereld op zichzelf, wat zich manifesteert in de aloude kunstgreep van iconiciteit, waarbij tekst en werkelijkheid samenvallen. Het eerste gedicht opent met een Natureingang, alsof de tijd begint te stromen, het bloed begint te kloppen, zodra het eerste woord geklonken heeft: ‘strepen wolk nodigen ons uit tot een ontwaken’. Dat dit niet een onverdeeld mooie wereld zal worden blijkt uit de daaropvolgende strofen:

een lijkbleke blinde jongeman
wankelt naar de rand van de verdedigingswal

het kasteel
een ruïne

We beginnen dus al met verschijningsvormen van beschadiging. Waar komen die vandaan? Een analytisch denker als Lauwereyns weet dat het onvolmaakte slechts kan bestaan bij de gratie van het volmaakte: ‘allemaal de schuld van de perfectie / van de kraanvogel’. Wanneer de volgende strofe begint met ‘we introduceren een nieuw symbool’, ligt het in eerste instantie voor de hand dit op de genoemde vogel te betrekken, maar wat erop volgt roept het concept ‘wortel’ op:

het kwadrateert tot twee
een beetje valsspelen
maar niet onmogelijk

Het is immers onmogelijk de exacte waarde van √2 vast te stellen. Dat juist de wiskunde wordt aangehaald om de onbepaalbaarheid van de werkelijkheid te illustreren, stemt tot bescheidenheid, vandaar dat het gedicht eindigt met het voorstel ‘platonische instincten’ achterwege te laten. Het gedicht mag dan fragmentarisch en abstract zijn, in de tussentijd hebben we wel de zon zien opkomen en een doodzieke blinde jongeman naar de verdedigingswal van een vervallen kasteel zien wankelen, er is een kraanvogel langsgekomen, een mathematicus met een wortel, een valsspeler, en ten slotte een spreker die niet van Plato houdt, vermoedelijk omdat hij fysieke liefde prefereert boven etherisch geneuzel.

De in dit openingsgedicht in het leven geroepen wereld komt in de slotstrofe van het laatste gedicht tot een natuurlijk einde:

zus stapte over de drempel
draaide zich om en bood haar hand
voor alle eeuwigheden die flits van zijn ertussen
wat maak je ervan

Biedt zus haar hand aan om je ertoe uit te nodigen samen met haar het boek uit te stappen, de oneindigheid van de dood in? De ‘flits van zijn’ tussen beide eeuwigheden is intussen een raadsel gebleven, en zoals een eerdere strofe al aangaf komt dat door de fragmentatie van leven en taal:

de versplintering van betekenis
maakte een groter potje
van een al
onbetrouwbaar relaas.

Waarmee de Kretenzer zichzelf neerzet als gesprekspartner naar wie je maar beter niet te lang kunt luisteren.

Aan de ene kant zet de bundel aan tot nadenken over concepten als lichaam en geest, het concrete en het abstracte, waarneming en reflectie, aan de andere kant laten de meeste gedichten een schijnbaar willekeurige verzameling splinters zien. Desondanks slaagt Lauwereyns erin een reeks verhalen te vertellen over oorlog, dictatuur, criminaliteit, wetenschap, liefde en literatuur. Een van de toegankelijkste sequenties begint met een weerbericht:

overvloedige zon
zuidwestenwind
zesentwintig graden celsius
het regime liegt voortdurend
ze liegen zelfs over het weer

Binnen de context van bewust gemanipuleerd nepnieuws vertellen ze echter ‘plots de waarheid misschien / wie bombardeerde wie’, een zin waarin het woord ‘plots’ zowel de mogelijkheid van een samenhangende plot als de onvoorspelbaarheid daarvan in gedachten brengt. In de volgende strofe voegt een ‘hippe financieel adviseur’ er ‘een nieuwe zin aan toe’. Is die adviseur dus de dichter, of een gelikte steunpilaar van het regime? Het gedicht vervolgt met een gruwelijke documentaire en wordt afgesloten met een conclusie:

nadat ze ons neerschoten
trapten ze op onze lichamen

en een van de kerels
droeg zijn makker op
om te controleren of we wel dood waren

vrede werd niet behoorlijk geïmplementeerd
maar iedereen was boven twijfel verheven

Het middelste gedicht, dat fungeert als spil van de bundel, doet een poging de verschillende thema’s tot een associatief verband te smeden. Deze strofe klinkt onheilspellend:

de vergeefse brief raasde zuidwaarts
en spuwde vonken
boven de overlevenden

Daar staat tegenover dat er blijkbaar overlevenden zijn, bovendien komen het razen en de vonken terug in een erotische context: ‘ik was razend verliefd op water’ en ook ‘woedend op vuur’. Mijn overbruggingsoperatie, zegt de dichter na het noemen van de vergeefse brief, ‘slaagde er niet in / te begrijpen wat haar ogen flonkerden’. Nee, we begrijpen elkaar nooit helemaal. Maar het leven gaat door: ‘de skeletspier balde samen en het hart tikte verder’. En ook al is ons blikveld beperkt, de raadsels doen zich voor als muziek: ‘fluiten laat nooit na mysterieus te zijn’.

Deze laatste zin, die al tweemaal eerder uitgesproken was, lijkt te verwijzen naar een romantische of symbolistische poëtica. Wie goed luistert, neemt in het universum een onbevattelijke harmonie waar. Misschien mogen we Lauwereyns niet op zijn woord geloven, hij spreekt zichzelf immers voortdurend tegen, maar de beroemde voorgangers die hij noemt waren stuk voor stuk kunstenaars die nog geloofden in waarheid, menselijkheid en rechtvaardigheid: William Shakespeare, Samuel Taylor Coleridge en William Wordsworth, Johann Wolfgang von Goethe, de Vlaamse componist Gaspar van Weerbeke en, een opmerkelijke verschijning, Heloïse. Ik geef toe, de geliefde van de narcistische logicus Abelard heeft hier cynisch een gedaanteverwisseling ondergaan:

een van de heloïsepermutaties
snauwde
kom aan
terug naar bed schatje

Toch draagt haar naam de belofte van eeuwige liefde in zich, want, zoals het eerste gedicht al beweerde, het volmaakte is het logisch onontbeerlijke complement van het onvolmaakte.

Besprekingen van Lauwereyns’ werk beginnen steevast met de vermelding dat hij als neuropsycholoog werkzaam is aan een Japanse universiteit. Je kunt je afvragen of dat er iets toe doet, maar lezing van Zus laat opnieuw zien dat de kracht van zijn poëzie voortkomt uit een uniek vermogen daarin gewoonlijk totaal gescheiden werelden te integreren. Lauwereyns is een koel analyticus en een volbloed romanticus, een westerse positivist en een onbevooroordeelde zenboeddhist, een man voor wie zowel scalpel als pen bijdraagt aan het blootleggen van een schoonheid waarin geweld en liefde elkaar in evenwicht houden.

Recensie: Zus van Jan Lauwereyns door Piet Gerbrandy.

Uitgeverij Polis, Antwerpen, 2018
ISBN 9789463103510
64p.

Geplaatst op 22/08/2018

Tags: Abelard, Gaspar van Weerbeke, Goethe, Jan Lauwereyns, Natureingang, Piet Gerbrandy, Plato, Samuel Taylor Coleridge, William Shakespeare, William Wordsworth, Zus

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.