Prousts kant op

Swanns kant op

Marcel Proust (vert. Martin de Haan en Rokus Hofstede)

Vorig jaar verscheen er een nieuwe Nederlandse vertaling van Marcel Prousts À la recherche du temps perdu (1913), althans van het eerste deel, Du côté de chez Swann (Swanns kant op, 2015). Een opmerkelijke gebeurtenis, ook omdat nog niet zo heel lang geleden Thérèse Cornips met de publicatie van datzelfde boekdeel (De kant van Swann, 2009) de laatste hand legde aan haar vertaling van de hele Recherche, een heroïsche onderneming die meer dan dertig jaar had gevergd. Over de vertaling van Cornips had ik destijds een behoorlijk enthousiast stuk geschreven, dus stortte ik me nieuwsgierig op deze nieuwe versie van het vertalersduo Martin de Haan (1966) en Rokus Hofstede (1959). Een mooie gelegenheid om weer eens in Proust te duiken.

Wat me het meest trof was dat alles inderdaad weer helemaal als nieuw was. De beslommeringen van het jongetje dat de slaap niet kan vatten zolang hij de welterustenkus van zijn moeder niet in ontvangst heeft genomen, het gezapige landleventje van de Franse gegoede burgerij, waar de bedlegerige tante Léonie heerst als een Zonnekoning en kokkin Françoise de scepter zwaait over het personeel, het ingebedde liefdesrelaas annex jaloeziedrama van Charles Swann en Odette de Crécy: het was alsof ik dit alles nooit gelezen had, afgezien van enkele beroemde, haast iconische passages, zoals die van het kopje thee en het madeleinecakeje, die het verleden van de ik-persoon tevoorschijn toveren.

Pas na een tijdje drong tot me door dat dit wel een kenmerk van Prousts meesterschap moest zijn: het feit dat het werk ook bij deze tweede en in totaal zelfs derde lezing weer helemaal fris en als nieuw overkwam. En een tweede, misschien nog belangrijkere eyeopener was dat dit boek me uiteraard als nieuw overkwam, omdat het ook een nieuw boek ís. Het is natuurlijk een dooddoener, maar toch een om nog eens bij stil te staan: elke nieuwe vertaling van een bekend werk maakt het zelf helemaal nieuw.

Monsters van zinnen

Dat het verhaal bij lezing weer helemaal nieuw lijkt, ligt ook aan het feit dat je Proust niet leest om het verhaal. Niet dat dat er helemaal niet toe doet, maar het leesgenot ontstaat door je te laten meedeinen op het ritme van de zinnen, die eindeloos meanderende, labyrintisch aandoende maar o zo vernuftig opgebouwde volzinnen, die meestal veel langer zijn dan wat voor de menselijke ademhaling of het kortetermijngeheugen voor mogelijk kan worden gehouden. Hierin was Proust een groot vernieuwer. Tot dan toe werd de zinslengte bepaald door de lichamelijke factor ademhaling en diende het luidkeelse declameren als een soort kwaliteitscontrole waarlangs zinnen moesten passeren om tot de Literatuur te worden toegelaten, bijvoorbeeld bij Gustave Flaubert en diens befaamde ‘gueuloir’ (brultest). Door dit fysieke keurslijf te laten ontploffen schept Proust een geheel eigen universum van zinnen die deels verhalend, deels beschrijvend, deels bespiegelend, ruimte bieden voor geraffineerde verbanden en inzichten en vergezichten waarbij de spanning systematisch naar het einde toe steeds sterker wordt opgedreven.

De Weense literatuuranalyticus Leo Spitzer sprak in dat verband – bewonderend – van ‘Satzmonstren’, monsters van zinnen. Juist door in te zoomen op het zinsniveau kan in beeld worden gebracht hoe ingenieus en feilloos Proust ‘werkt’, en kan dus ook worden nagegaan hoe de vertalingen ‘werken’. Laten we een van die monsterlijk lange zinnen eens van dichterbij bekijken. We bevinden ons in (sub)deel 3, ‘Plaatsnamen: de naam’, bijna aan het einde van dit eerste deel van de Recherche. De hoofdpersoon is verliefd op Gilberte Swann, althans meer dan op het meisje zelf op haar naam en alles wat daar aan associaties omheen hangt en iedereen die daarbij hoort, zoals haar moeder, mevrouw Swann, die de lezers dan al goed kennen uit het subdeel 2, ‘Een liefde van Swann’. Zojuist heeft de ik-figuur de loftrompet gestoken over de eenvoud die van mevrouw Swann uitgaat wanneer hij haar door het Bois de Boulogne ziet wandelen. Hier nu allereerst het origineel:

Mais au lieu de la simplicité, c’est le faste que je mettais au plus haut rang, si, après que j’avais forcé Françoise, qui n’en pouvait plus et disait que les jambes « lui rentraient », à faire les cent pas pendant une heure, je voyais enfin, débouchant de l’allée qui vient de la Porte Dauphine – image pour moi d’un prestige royal, d’une arrivée souveraine telle qu’aucune reine véritable n’a pu m’en donner l’impression dans la suite, parce que j’avais de leur pouvoir une notion moins vague et plus expérimentale – emportée par le vol de deux chevaux ardents, minces et contournés comme on en voit dans les dessins de Constantin Guys, portant établi sur son siège un énorme cocher fourré comme un cosaque, à côté d’un petit groom rappelant le « tigre » de « feu Baudenord », je voyais – ou plutôt je sentais imprimer sa forme dans mon cœur par une nette et épuisante blessure – une incomparable victoria, à dessein un peu haute et laissant passer à travers son luxe « dernier cri » des allusions aux formes anciennes, au fond de laquelle reposait avec abandon Mme Swann, ses cheveux maintenant blonds avec une seule mèche grise ceints d’un mince bandeau de fleurs, le plus souvent des violettes, d’où descendaient de longs voiles, à la main une ombrelle mauve, aux lèvres un sourire ambigu où je ne voyais que la bienveillance d’une Majesté et où il y avait surtout la provocation de la cocotte, et qu’elle inclinait avec douceur sur les personnes qui la saluaient.

Thérèse Cornips:

Maar in plaats van eenvoud was het pracht en praal die ik het hoogst aanschreef wanneer, nadat ik Françoise, die niet meer kon en zei dat ze ‘haar benen niet meer voelde’, had gedwongen een uurlang heen en weer te drentelen, ik eindelijk uit de laan die begint bij de Porte Dauphine – beeld van vorstelijke allure in mijn ogen, van een koninklijke intocht zoals geen enkele echte vorstin me daar later een indruk van heeft kunnen geven, omdat ik van hun macht een minder vage en meer proefondervindelijke notie had – meevliegend in de jacht van twee vurige paarden, dun en gekromd zoals je ze ziet op tekeningen van Constantin Guys, met, geïnstalleerd op zijn bok, een kolossale koetsier, gepelsd als een kozak, naast een kleine groom die aan de ‘tigre’ van ‘feu Baudenord’ deed denken, een met niets te vergelijken victoria zag opdoemen – of veeleer voelde hoe in mijn hart met een scherpe, verlammende snee dat silhouet werd gegrift –, wat hoog van model en onder al zijn ultramoderne luxe toch naar de stijl van vroeger tijden verwijzend, waarin Mme Swann ontspannen achterover lag geleund, haar nu blonde haar met één grijze lok gevat in een smalle bandeau van bloemen, meestal viooltjes, waar lange voiles van neerhingen, in haar hand een mauve parasol, om haar lippen een flauwe glimlach waar ik alleen de goedgunstigheid van een Majesteit in zag en waarin vooral het uitdagende van de cocotte lag, en die ze lieflijk nijgend op degenen die haar groetten liet neerkomen.

Martin de Haan en Rokus Hofstede:

Maar soms, na Françoise te hebben gedwongen een uur lang te blijven ijsberen hoewel ze doodop was en zei dat ze ‘geen benen meer overhad’, zette ik pracht en praal bovenaan in plaats van eenvoud, want uit de laan die van de Porte Dauphine komt zag ik – voor mij het beeld van een luister zo koninklijk, een aankomst zo soeverein als geen enkele echte vorstin me ooit nog heeft kunnen bieden, omdat ik van hun macht een minder vage, meer op ervaring gestoelde notie had – meegevoerd in de vaart van twee vurige paarden die slank en gespierd waren als op de tekeningen van Constantin Guys, met tronend op de bok een enorme koetsier in een pelsmantel als van een kozak en daarnaast een kleine groom die deed denken aan de ‘tijger’ van Balzacs ‘wijlen Beaudenord’, zag ik dus – of liever gezegd, voelde ik de vorm ervan met een scherpe, afmattende wond in mijn hart gedrukt worden –, een weergaloze victoria aankomen, opzettelijk wat hoog van model en in zijn ‘nieuwmodische’ luxe toch ook zinspelend op oude vormen, waarin mevrouw Swann ontspannen achterover gezegen hing, met haar ditmaal op één grijze lok na blonde haar bijeengehouden door een smalle haarband van bloemen, meestal viooltjes, waaruit lange voiles neervielen, in haar hand een lila parasolletje en op haar lippen een dubbelzinnige glimlach waarin ik niets anders zag dan de welwillende blik van een Majesteit, maar waarin vooral de provocerende blik van de lichtekooi lag, en die ze vol zachtheid liet neerdalen op de personen die haar groetten.

Heel mooi is in deze zin de spanningsboog te volgen over wie of wat er nu uiteindelijk te zien is aan het eind van die boslaan; pas in de laatste regels blijkt dat het gaat om mevrouw Swann, maar eer we dat doorkrijgen zijn er al een majesteitelijke vorstin, ‘gekromde’ of ‘gespierde’ paarden, een gepelsde kozak en een tijger de revue gepasseerd, wat de verwachtingen uiteraard tot grote hoogten opstuwt, en krijgen we onder andere ook nog een uitvoerige beschrijving van het rijtuig voorgeschoteld. Als we ten slotte mevrouw Swann, om het oneerbiedig te zeggen, lui onderuitgezakt in haar rijtuig zien ‘hangen’, blijkt de clou hem te zitten in die totale ontspanning die van haar uitgaat en die zich overal in weerspiegelt: in de ‘voiles’ die uit haar haar ‘neerhangen’, in de glimlach die zij op haar oude bekenden laat ‘neerdalen’ en op een diepere manier ook in de hele nonchalante bijzin (vanaf ‘au fond de laquelle’) zelf, die als een sleep aan de zin hangt.

Een eerste opvallend verschil tussen de twee vertalingen is dat Cornips veel meer Franse woorden laat staan dan De Haan en Hofstede (‘tigre’, ‘feu’, ‘Mme’, ‘bandeau’, ‘voiles’, ‘mauve’, ‘cocotte’). Sommige van die woorden zijn inderdaad ook in het Nederlands helder, terwijl andere als citaat tussen aanhalingstekens in het Frans zijn blijven staan. Doordat De Haan en Hofstede veel systematischer naar Nederlandse equivalenten zoeken, doet hun vertaling Nederlandser aan dan die van Cornips. Ze maken het zich daardoor soms ook moeilijker (en omgekeerd zou je Cornips natuurlijk wel gemakzucht kunnen verwijten). Zo ontbreekt mijns inziens in ‘lichtekooi’, anders dan in het Franse ‘cocotte’, de connotatie ‘luxe’, ‘upper class’.

De kool en de geit

De ‘tigre’ de ‘feu Baudenord’ is een verwijzing naar personages van Honoré de Balzac, die De Haan en Hofstede nader toelichten (‘de ‘tijger’ van Balzacs ‘wijlen Beaudenord’), daarbij en passant een drukfoutje bij Proust rechtzettend dat in alle latere Franse versies, en door Cornips, trouw is overgenomen. Maar zonder de wetenschap dat ‘tigre’ in het Frans van Balzacs (en Prousts) tijd een ander woord was voor stalknecht oftewel ‘groom’, is het toch de vraag hoeveel Nederlandse lezers deze ‘tijger’ correct zullen weten te duiden. Zo slagen De Haan en Hofstede er een enkele keer, zoals in dit voorbeeld, niet helemaal in om de kool en de geit te sparen door het toevoegen van een enkel verklarend woordje om maar geen voetnoten te hoeven opnemen, alhoewel hier vreemd genoeg bij Cornips, die anders kwistig met noten strooit, helemaal geen verklaring wordt toegevoegd.

De vertaling van Cornips doet ook qua structuur veel Franser aan; de constructie van haar zin leunt sterk aan tegen die van Proust. Zij neemt bijvoorbeeld de typisch Franse zinsbouw ‘was het … die’ over en laat in het algemeen vaak, net als in het Frans, bijvoeglijke bepalingen als een bijstelling achter de naamwoorden staan (‘twee vurige paarden, dun en gekromd’), terwijl De Haan en Hofstede meer de neiging hebben er in zo’n geval een bijvoeglijke bijzin van te maken, wat in het Nederlands gebruikelijker is (‘twee vurige paarden die slank en gespierd waren’).

Qua trefzekerheid valt er moeilijk een oordeel te geven over deze twee vertalingen. Tegenover gelukkige vondsten in de ene staan er altijd weer andere in de andere. Zo klinkt in deze zin de ‘koninklijke intocht’ van Cornips overtuigender dan ‘een aankomst zo soeverein’ van De Haan en Hofstede, maar lijkt hun ‘slank en gespierd’ voor de paarden dan weer raker dan haar ‘dun en gekromd’. Ook is de ‘tronende’ koetsier van De Haan en Hofstede net iets beeldender dan Cornips koetsier, die ‘geïnstalleerd’ is op zijn bok.

Wel kun je in het algemeen stellen dat Cornips ‘trouwer’ blijft aan de zinsstructuur, hoe Frans (en on-Nederlands) die ook is, waar De Haan en Hofstede meer geneigd zijn die te transformeren, maar dat ze op woordniveau dan weer vaker plooitjes lijkt te willen ‘gladstrijken’, terwijl De Haan en Hofstede de idiomatische eigenaardigheden van Proust meestal met uiterste precisie in het Nederlands hebben overgezet. In dit fragment wordt de zintuiglijke waarneming van Mme Swann in haar koets gezien als een ‘nette et épuisante blessure’, een scherpe en vermoeiende verwonding aan het hart, om het min of meer letterlijk te verwoorden, wat bij De Haan en Hofstede ook gebeurt, ‘een scherpe, afmattende wond’, maar Cornips ‘normaliseert’ dit misschien inderdaad wat ongewone beeld in haar vertaling tot ‘een scherpe verlammende snee’. Verder laat Cornips het bevreemdende ‘à dessein’ (letterlijk ‘met opzet’), waarmee het rijtuigmodel van mevrouw Swann wordt gekenschetst, gewoon weg, terwijl het feit dat haar victoria ‘opzettelijk wat hoog van model’ is, zoals De Haan en Hofstede vertalen, zeer functioneel is omdat de spanningsboog vanaf dit (opzettelijk zo gekozen) hoogste punt in de zin, namelijk vlak voor de pointe, vervolgens ontspannen kan neerdalen, zoals de glimlach van Mme Swann. Ook sneuvelen bij Cornips de waarschuwende aanhalingstekens rond ‘dernier cri’, maar ligt haar populaire ‘ultramodern’ dan weer veel dichter bij Prousts ‘dernier cri’ dan het merkwaardig archaïserende ‘nieuwmodisch’ van De Haan en Hofstede. Frappant genoeg wordt er in de beide vertalingen trouwens op deze plaats een logisch verband aangebracht dat in het origineel ontbreekt: ‘onder al zijn ultramoderne luxe toch naar de stijl van vroeger tijden verwijzend’, ‘in zijn “nieuwmodische” luxe toch ook zinspelend op oude vormen ‘, wellicht vanuit de behoefte een verklaring te verschaffen voor het bij Proust simpelweg geponeerde contrast tussen oud/ouderwets en nieuw/modern.

Geveinsde onhandigheid

Terugkerend naar de hele zinsconstructie en de onderliggende strategie om de clou zo lang mogelijk uit te stellen maar intussen de verwachtingen flink te laten culmineren, zien we dat deze constructie in beide vertalingen mooi gehandhaafd blijft, waarbij De Haan en Hofstede erin slagen om, net als bij Proust, de victoria pas op het laatste moment te laten opdoemen, namelijk na de beschrijving van de afmattende wond, terwijl Cornips iets eerder moet verklappen dat het om een victoria gaat.

Zeer verschillend is het begin van de zin, waar Cornips het duidelijke statement van de ik-persoon (ik schreef pracht het hoogste aan) prominent vooraan laat staan, terwijl het bij De Haan en Hofstede juist wat wordt weggemoffeld en pas opduikt na de bijzin over het ijsberen van de bediende Françoise. Hun keuze om het verdere verloop van de zin te laten afhangen van een causaal voegwoord (‘want’), tegenover een voegwoord van tijd bij Proust (‘si’) en Cornips (‘wanneer’), pakt dan weer heel gelukkig uit omdat het een opening biedt voor een soepel vervolg, waar Cornips enigszins verstrikt raakt in een kluwen van bijzinnen (‘wanneer, nadat ik …, ik eindelijk …’). Een tweede voordeel van dit ‘want’ is dat het net als bij Proust de kunstgreep mogelijk maakt om de handeling van het zien door de hoofdpersoon te herhalen (‘je voyais enfin … je voyais’) (‘zag ik’ … ‘zag ik dus’), wat een beetje onhandig aandoet, maar een slimme manier is om de zin een spreektalig tintje te geven en daardoor extra levendig te maken. Dat komt de spanning nog meer ten goede.

Als we nu vanuit het microniveau van deze ene zin extrapoleren naar het geheel van dit eerste deel van de Recherche, kan volgens mij de conclusie niet anders luiden dan dat deze vertaling van Martin de Haan en Rokus Hofstede – maar dat gold ook voor die van Thérèse Cornips – bijzonder overtuigend is. Het accent ligt bij hen op vernederlandsing, maar de getrouwheid, zeker ook aan Prousts subtiele humor en ‘dubbelzinnige glimlach’, blijft steeds optimaal. Daarbij bereiken ze in de dialogen, iets wat hier totaal onderbelicht is gebleven, een grote levendigheid die Proust volkomen recht doet. Kortom – en dit is niet als boutade bedoeld – wij wachten in spanning op het volgende deel!

Singerl Uitgeverijen, Amsterdam, 2015
ISBN 9789025306878
228p.

Geplaatst op 07/03/2016

Naar boven

Reacties

  1. Martin de Haan

    Erg mooi stuk! Voor ons was doorslaggevend dat de victoria net als in het Frans de victorie van de zin moest zijn: de spanning wordt steeds verder opgebouwd en dan eindelijk, na allerlei tussengevoegde bepalingen, krijgen we te horen wát de hoofdpersoon ziet.

    Het blijft zwoegen met begrippen als “trouw” en “vrijheid”. De neiging bestaat om trouw gelijk te schakelen aan woordelijkheid en vrijheid aan oplossingen met veel semantische en/of syntaktische “verschuivingen”. Maar trouw die leidt tot een heel andere (bijvoorbeeld houterige) stijl is zelf weer een vorm van ontrouw en dus van misplaatste vrijheid. Enz.

    Beantwoorden

  2. R.Satz

    Erg mooi stuk! Op hofhaan.nl heb ik intussen wat bespiegelingen gewijd aan de vertaling van het woordje ‘cocotte’ – Arts inziens ten spijt denk ik dat ‘lichtekooi’ helemaal goed is! (http://www.hofhaan.nl/?p=10504)…

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.