Relaas van een wankelende cultuur

Luisteren hoe huizen ademen

Arie Storm

In Luisteren hoe huizen ademen, de nieuwe roman van Arie Storm (1963), volgen we August Voois, een schrijver van vijftig. Hij heeft naam gemaakt met zijn romans en vernietigende recensies. August woont in een mooie Amsterdamse wijk, samen met zijn vrouw Alice en zijn tienerdochter Masja. Een gelukkig en warm gezin. Met Alice deelt hij een passie voor literatuur. Zoals veel jongeren is Masja geen lezer, maar dat vergeeft August haar.

August is een huismus. Het liefst schrijft of leest hij in zijn kamerjas in de woonkamer, in een labyrint van boeken, met op de achtergrond de Britse radio en zijn gezin. Eens in de drie weken recenseert hij boeken op de landelijke radio. Niet echt een droombaantje, vindt hij. De andere twee recensenten en de presentatrice hebben in zijn ogen niet bijster veel te vertellen. En dat is dan nog voorzichtig uitgedrukt. Binnenkort gaat hij ook doceren.

Maar op een ochtend in juni, wanneer hij thuis zit te schrijven, hoort hij iets vreemds. Het huis kraakt en piept. Het lijkt te ademen, als een groot, bakstenen dier. Dat ademen zet iets in gang bij August. Het doet zijn leven wankelen. Plots loopt er van alles mis. Hij vergeet zijn koffertje met te bespreken boeken op de trein en komt daar pas bij de voordeur van de radiostudio achter. Wanneer hij op maandag op de universiteit begint, lijkt die plaats hem volkomen vreemd: de mensen die er rondlopen, de complete nonsens die volgens August uit de mond van de literatuurprofessor Eddie Maan komt, de clean desk policy… Zijn academische carrière zal welgeteld één dag duren, tot onbegrip van Eddie en de rector. Het huis begint hoe langer hoe meer te kraken, en boven Amsterdam hangt een dreigende storm.

Het leek of ze zó de lucht in konden stappen, de grijze, donkere lucht in die als een dikke damp overal om het gebouw heen hing – als op een schilderij van Magritte.

De vergelijking met het oeuvre van de Belgische surrealist blijkt niet uit de lucht gegrepen: wanneer de storm verhevigt en er een inferno dreigt uit te breken, verzamelen Alice, August en Masja zich in het krakende en ademende huis. Om vervolgens door enkele Marokkaanse hangjongeren door de muren van het huis naar de Haagse Schilderswijk uit de jaren zeventig geleid te worden – net als figuren uit een doek van Magritte.

Family Matters

August heeft geen slechte jeugd gehad, maar je kunt niet zeggen dat er thuis veel begrip, liefde en gezelligheid was. Echt veilig voelde hij zich niet. Het gebrek aan steun drijft hem tot het verslinden van boeken. Er zijn vijf schrijvers die hij bijzonder waardeert: Maarten ’t Hart, Maarten Biesheuvel, J.D. Salinger, Vladimir Nabokov en Saul Bellow. Niet toevallig schrijven al deze romanciers over volwassen worden. August was jong in de jaren zeventig, dus waarschijnlijk zal hij ’t Harts Een vlucht regenwulpen (1978) in handen hebben gehad, een boek over herinneringen, jeugd en liefde. Biesheuvel schreef over zijn getroebleerde jeugd in een streng gereformeerde familie, psychiatrische instellingen en op zee. The Catcher in the Rye (1951) van Salinger gaat bij uitstek over de moeilijkheden die de puberteit met zich meebrengt. Lolita (1955) van Nabokov handelt dan weer over seksueel ontluiken. Met het hoofdpersonage van Bellows The Adventures of Augie March (1953) deelt August niet alleen de voornaam, maar ook een weinig warme familie, en een niet zo gunstige economische achtergrond waaraan hij zich slechts ten dele weet te ontworstelen. De jonge August bouwt een eigen referentiekader op aan de hand van boeken.

De volwassen August duldt dan ook geen literatuur die geen wereldliteratuur is. Hij leerde de wereld kennen door die wereldliteratuur, wat hem tegelijk enigszins wereldvreemd gemaakt heeft:

Het verleden, wat moest je ermee? Toch haalde het je elke keer weer in. August schreef nooit over het verleden, hij schreef romans die zich in het hier en nu afspeelden, in de werkelijkheid, in het heden. Daar las hij ook graag over. Hij las er liever over dan dat hij het meemaakte. De levendigheid van de Dam in het centrum van Amsterdam op een zonnige lenteochtend als deze stelde hij zich graag voor, maar in plaats van dat hij ernaartoe ging, las hij er toch bij voorkeur over in een boek. […] Hij was een man die de wereld kende, die de wereld heel goed kende, maar hij was inmiddels ook iemand geworden die de wereld geleidelijk aan zijn rug aan het toekeren was. Misschien, overwoog August, was dat de reden dat hij tegenwoordig steeds vaker aan het verleden dacht, omdat hij de wereld al zo goed kende en hij bang was om het verleden te vergeten; er leek daar hoe dan ook niets meer op zijn plaats te staan.

August zegt de wereld goed te kennen, maar hij sluit zich er volledig voor af door zich te omringen met romans. Hij claimt de literatuur als zijn leven. Aan mensen die ook wel eens een boek oppakken, heeft August een hekel:

August hield zelf veel van lezen, maar hij hield niet erg van mensen die ook van lezen hielden. De gedachte dat andere mensen boeken lazen, verminderde zijn leesplezier. Lezen deed je alleen, echt alleen.

Alleen zijn vrouw en dochter verleent hij toegang tot zijn papieren imperium, alle anderen probeert hij angstvallig buiten de poort te houden. Wanneer het verleden zich eerst subtiel en dan letterlijk met een chaotisch gedonder en geraas aan hem opdringt, kan hij zich enkel nog vastklampen aan zijn huiselijke cocon. Die tegenstelling tussen chaos en rust blijkt ook uit de vertelstijl, waarin Storm met perspectieven en tijdruimtelijke verplaatsingen speelt. Het eerste deel van het boek (tot en met bladzijde 89) is de vrij klassieke weergave van een korte tijdsperiode door vier verschillende personages in de derde persoon: August, Alice, Eddie en radiopresentator Robert. In het tweede deel neemt August zélf het woord: hij vertelt het verhaal van zijn tijdsreis zoals dat in hem opkomt, met de aarzeling die een mondeling relaas eigen is.

[M]aar hier is niets veranderd en toch is niets meer hetzelfde, ik schreef het al; alles lijkt hier vloeibaar te zijn, maar daar zal ik het nog over hebben – de Brouwersgracht op.

De vloeibaarheid lijkt vooral op de inhoud te slaan, in de zin dat Storm een soort magisch-realistische grens overschrijdt door het uitstapje naar het verleden. Het verslag van die tijdsreis biedt een inkijk in de schrijfwijze van August, die de balans van zijn leven opmaakt. Of is het toch Arie Storm die dat doet?

Storm in het boek

Die vraag lijkt in het tweede deel van het boek bevestigend te worden beantwoord:

Ik zit hier met mijn papieren om me heen en ik lees terug hoe ik de eerste versie begon. Ik had wel al meteen gekozen voor de derde persoon enkelvoud, zoals deze uiteindelijke versie ook begint. Ik had kleine wijzigingen in de feitelijke omstandigheden aangebracht; die wijzigingen heb ik inmiddels ongedaan gemaakt. […] Of de personen! Laat ik het eens over de personen hebben! Aan sommige personages heb ik, als ik ze vergelijk met de mensen uit het dagelijkse leven op wie ze zijn gebaseerd, amper iets veranderd. Ik heb ze nauwelijks gecamoufleerd, iedereen is – voor wie ze kent – herkenbaar aanwezig. Ik denk dat ik die constructie door alles te vertellen in de derde persoon enkelvoud, vooral heb bedacht om díe reden, zodat men niet zou denken dat ik werkelijk zo over die personen zou denken. Ik heb mezelf dus verstopt, alleen mezelf, achter een romanpersonage. Zelfs na alles wat ik heb meegemaakt, ben ik bang voor wat mensen van mij denken, of voor wat mensen van mij denken als ze weten wat ik van hen denk.

Hier wordt minstens de indruk gewekt dat Luisteren hoe huizen ademen een sleutelroman is. In principe gaat het hier nog steeds over August: we kunnen er althans van uitgaan dat hij de schrijver van het eerste deel is. Hij wil een roman schrijven over zijn leven en om niemand te kwetsen gebruikt hij geen echte namen, al weet de goede verstaander best over wie hij het heeft. Maar door te zeggen dat hij zich verstopt achter een personage, komt het personage August zelf op losse schroeven te staan.

August valt na elke bladzijde meer samen met zijn geestelijk vader. Op pagina 104 doet de ik-verteller een bekentenis: het thema van de Marokkanen die de schrijver, zijn vrouw en dochter door het huis mee naar Den Haag nemen, gebruikte August/Arie al eens in Hemellicht (1997), de tweede roman van Storm.

Een schop van het establishment voor het establishment

Zoals gebruikelijk bij sleutelromans, legde de pers vooral de nadruk op de zwartmakerij van enkele bekende culturo’s, die – conform de eisen van het genre – onder gefingeerde namen optreden. Dat is jammer, want Luisteren hoe huizen ademen wil zeker niet alleen een ‘afrekening’ zijn. Het boek heeft veel meer te bieden en snijdt op een overtuigende manier belangrijke thema’s aan, zoals het belang van familie, verleden en herinnering. Pas in tweede instantie fungeert deze roman als een kritiek op de culturele elite. Wanneer Augusts volkse verleden zich aan hem opdringt, kiest hij ervoor om komaf te maken met de in zijn ogen opschepperige culturele sector. Hij laakt het publiek dat de door hem besproken boeken waarschijnlijk nooit zal lezen, maar er wel over wil meepraten. En wat moet hij met een job aan de universiteit, als zijn collega-letterkundigen hun eigen vak vaak niet eens begrijpen? Door zijn onverholen afkeer van zowel geschoolde literatoren als plezierlezers claimt hij het alleenrecht op literatuur: een elitairdere positie is haast niet denkbaar. Juist op het moment dat je wilt uitroepen ‘Wie denkt die Arie Storm wel niet dat hij is?’ besef je dat je niet naar de auteur van vlees en bloed luistert, maar naar zijn fictieve alter ego.

Storm heeft duidelijk tegen menige scheen geschopt. Deze keer niet door vernietigend te zijn over andere auteurs, maar door de volledige culturele elite – met uitzondering van zichzelf – te hekelen. In interviews verbergt Storm niet dat Luisteren hoe huizen ademen autobiografisch is. De suggestie dat Mieke van der Weij niet al te snugger zou zijn, leidde tot een koude oorlog tussen de recensent en de presentatrice, en inmiddels werkt Storm niet meer voor de show. Buiten de suggestie dat Van der Weij niet al te snugger zou zijn, hanteert Storm voor een keer niet de persoonlijke, directe stijl waarmee hij collega-literatoren en -academici vaak bekritiseert. Ze mag zich dus best gelukkig prijzen, want Storm maakte in recensies en opiniestukken andere exponenten van de culturele elite als Arnon Grunberg en Tommy Wieringa uit voor respectievelijk jeugdauteur en schrijver van volstrekt lege ouwewijvenboeken. Thomas Vaessens, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde, noemde hij een leugenaar.

Maar Storm verbergt zich natuurlijk handig achter de naamloosheid van zijn personages. Ook met zijn motto, een citaat van Nabokov uit ‘The Walk by Swann’s Place’, dekt Storm zich volledig in: ‘It is not a mirror of manners, not an autobiography, not a historical account. It is pure fantasy […].’. In een interview met Tzum antwoordt hij op de vraag waarom hij zo de nadruk legt op het verschil tussen de werkelijkheid en zijn romans:

Op het moment dat er ergens ‘roman’ op staat, zou dat eigenlijk genoeg moeten zijn. Want dan heb je een afspraak met de lezer dat het misschien op de werkelijkheid lijkt, maar dat het dat niet is. Alleen dat blijkt vaak niet voldoende te zijn, vandaar dat ik het benadruk.

Met zijn nogal gemakkelijke keuze om zich te verbergen achter de sluiers van de fantasie neemt hij niet alleen het culturele establishment (dat zich nogal snel geschoffeerd voelt of een brandje meent te ontwaren) in de zeik, maar ook zichzelf. Niet alleen behoort hij zelf tot het establishment dat hij meent aan te vallen, zijn aanval is bijzonder doorzichtig en gemakkelijk te counteren. Net omdat de auteur nogal navelstaart. Wat August/Arie voelt of denkt, komt ruim aan bod. Wat de rest van hem denkt, is volkomen onbelangrijk of onterecht. Wie hem bekritiseert of op een andere manier met literatuur omgaat, begrijpt hem niet en is gewoon dom. Daardoor wordt het boek een ik-tegen-de-wereldverhaal in plaats van een loeiharde schop onder de kont van de culturele elite. Wat een aanval van binnenuit had kunnen zijn, is een aanval vanuit de ivoren toren geworden. Luisteren hoe huizen ademen is een gevoelig, ietwat narcistisch boek dat getuigt van heel wat zelfreflectie, maar niet bepaald van veel zelfkritiek.

Links

Prometheus, Amsterdam, 2013
ISBN 9789044617030
158p.

Geplaatst op 03/06/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.