Rebel without a pause

De Chomsky Papers

Noam Chomsky (vert. Jan Reyniers)

De filosoof en linguïst Noam Chomsky (1928), die met Syntactic Structures (1957) in de jaren vijftig de taalkunde revolutioneerde, keerde zich in The Responsibility of Intellectuals uit 1967 hevig tegen de conformistische intellectuelen die de gruweldaden in Vietnam goedpraatten. Daartegenover maande Chomsky intellectuelen aan hun bevoorrechte positie en toegang tot informatie te benutten om de leugens van de gevestigde instituties te onthullen en zich openlijk uit te spreken tegen de misdaden waarbij hun eigen land betrokken was. En geheel in de lijn van dit manifest is ‘rebel without a pause’ Chomsky de afgelopen halve eeuw verwoed blijven schrijven over de kwalijke rol van de Verenigde Staten op het internationale toneel.

In De Chomsky Papers, de vertaling van het in 2016 verschenen Who Rules the World?, onderwerpt de professor emeritus zijn geboorteland wederom aan een streng oordeel: intern voert de regering een ware klassenstrijd in het belang van een economische en financiële elite; wereldwijd richt het Amerikaanse hegemoniestreven tot vandaag een immense ravage aan en vormt het zelfs een regelrechte bedreiging voor het overleven van de menselijke soort. Nochtans valt dat uit de traditionele Amerikaanse geschiedschrijving en mainstreammedia nauwelijks op te maken. Chomsky zet mythe en feiten nog eens naast elkaar.

De mythe van een moreel superieure natie

Honderd jaar geleden gingen de Verenigde Staten de Eerste Wereldoorlog in. In Maart 1917. Op de rand van oorlog en revolutie (Hollands Diep, 2017) schrijft de Amerikaanse journalist Will Englund hoe president Woodrow Wilson de Amerikaanse inmenging in zijn redevoering voor het Congres motiveerde als ‘de wereld veilig maken voor democratie’ en hoe dit ideaal gestalte zou geven aan een eeuw Amerikaans interventionisme. Chomsky situeert de geboorte van de desastreuze Amerikaanse buitenlandpolitiek reeds in het prille begin van de kolonisatie van het Amerikaanse vasteland en koppelt ze aan de idee van Amerika als een land met een uitzonderlijke missie. In verband met dit Amerikaanse exceptionalisme wordt vaak de kenschetsing ‘a city upon a hill’ (1630) van de Engelse puritein John Winthrop aangehaald. Amerika als een speciaal door God uitverkoren en gezegend land waarop de ogen van heel de wereld gericht zouden zijn. Chomsky wijst op het een jaar eerder vervaardigde wapenschild van de Britse kolonie in Massachussets Bay. Op dit Great Seal prijkte een indiaan met het tekstlint ‘Kom naar hier en help ons’, een veelzeggende voorbode van ‘humanitaire interventies’. Chomsky’s hele boek leest als een weerlegging van deze wijdverbreide mythe. Maar Chomsky – die weleens goedkoop antiamerikanisme aangewreven wordt – acht de Verenigde Staten ook in hun morele hypocrisie niet uniek. Hij stelt dat het voor alle imperialistische grootmachten gebruikelijk is om hun economisch en geostrategisch eigenbelang in te kleden met morele retoriek:

Frankrijk liep in zijn kolonies hoog op met zijn ‘beschavingsopdracht’, terwijl de Franse minister van Oorlog opriep om in Algerije ‘de inheemse bevolking uit te roeien’. De Britse edelmoedigheid was volgens John Stuart Mill ‘een nieuwigheid in de wereld’. Ondertussen spoorde hij de godsvruchtige Britse grootmacht aan om de ‘bevrijding van India’ niet langer uit te stellen. […] Zo is er evenmin enige reden om te twijfelen aan de goede bedoelingen van de Japanse militaristen toen zij in de jaren 1930 ‘een aards paradijs’ naar China wilden brengen, dat uiteraard onder Japanse voogdij zou staan. Nanking en Noord-China werden toen onder de voet gelopen onder campagneleuzen als ‘brand alles plat, plunder alles leeg, slacht ze allemaal af.’

Net als in zijn vorige boeken besteedt Chomsky veel aandacht aan de Amerikaanse inmenging in Midden- en Zuid-Amerika, het Israëlisch-Palestijns conflict, Amerika’s Midden-Oosten-politiek en de strijd tegen het terrorisme. Telkens schetst hij de historische wortels van het conflict en trekt de lijnen door tot in de huidige tijd.

Veel is er Chomsky aan gelegen om ons te wijzen op de Amerikaanse dubbelhartigheid en selectieve verontwaardiging. Zo werden dissidenten in Oost-Europa die opriepen tot vrijheid door Amerika geprezen. Maar toen een week na de val van de Berlijnse Muur zes jezuïtische priesters in El Salvador werden doodgeschoten door soldaten die door de Verenigde Staten getraind en bewapend waren, werden deze niet herdacht als geëerde andersdenkenden. Scherp bekritiseert Chomsky de terugkerende methodes van Washington: de ondersteuning van dictaturen, het omverwerpen van minder welgevallige regimes en een misprijzen voor democratische verzuchtingen in als vijandig beschouwde landen.

Chomsky laat zien dat democratische presidenten zich in dat opzicht zeker niet minder onbetuigd lieten dan hun republikeinse collega’s. Zo komen John F. Kennedy, Bill Clinton en Barack Obama er bijzonder bekaaid vanaf in dit boek. Een voorbeeld over Kennedy:

In datzelfde jaar 1962 nam president John F. Kennedy een reeks cruciale beslissingen. Een ervan was het ombuigen van de missie van Latijns-Amerikaanse legers van ‘de verdediging van ons halfrond’ (een anachronisme dat nog dateerde uit de Tweede Wereldoorlog) naar de bescherming van ‘de interne veiligheid’. Dat kwam in feite neer op een oorlog tegen de eigen bevolking, mocht die het wagen haar stem te verheffen.

En over Obama schrijft Chomsky onder meer dat:

[…] waar het beleid van George W. Bush nog draaide om het gevangennemen van verdachten (en ze te martelen), Obama ze gewoonweg vermoordde. Onder Obama namen het gebruik van terreurwapens (drones) en de inzet van Special Forces – vaak moordcommando’s – toe. De Special Forces werden onder zijn leiding in 147 landen ingezet. De eenheden van deze Special Forces hebben nu evenveel manschappen als het volledige Canadese leger en zijn in feite het privéleger van de president.

Chomsky bestempelt de dronecampagne als de grootste terroristische moordcampagne van dit moment. Dit klinkt misschien grotesk, maar hij stelt ons de vraag hoe we daarover zouden oordelen mocht bijvoorbeeld Iran wereldwijd zo’n campagne uitvoeren om mensen uit te schakelen die ervan verdacht werden hun land schade te willen berokkenen. Meer in het algemeen stelt Chomsky dat de Amerikaanse war on terror de moslimterreur heeft weten te verbreiden vanuit een kleine stammenregio in de grensstreek tussen Afghanistan en Pakistan naar een immense regio van West-Afrika tot Zuidoost-Azië.

Chomsky geeft zijn drieëntwintig reflecties richting vanuit de vraag ‘Wie heerst over de wereld?’. In zijn poging tot antwoord refereert hij mede aan de achttiende-eeuwse econoom en moraalfilosoof Adam Smith – een van zijn grote inspiratiebronnen. Deze beschouwde in zijn tijd Engelse zakenlui en fabriekseigenaars als ‘de heersers van de mensheid’, ‘de belangrijkste architecten van het regeringsbeleid’, die voor alles hun devies van ‘alles voor ons en niets voor een ander’ hanteerden. Chomsky voegt daaraan toe:

Het neoliberalisme van de voorbije generaties heeft zo zijn eigen accenten gelegd op dit klassieke beleid. De lakens worden nu uitgedeeld door de toplui van toenemend gemonopoliseerde economieën, van gargantueske en vaak roofdierachtige financiële instellingen, van multinationals-met-staatsbescherming en door politieke figuren die hoofdzakelijk de belangen van die sectoren vertegenwoordigen.

Twee hoofdstukken wijdt hij aan de oorzaken en de gevolgen van de veel besproken neergang van de Verenigde Staten. Weliswaar vertoont de enig overgebleven militaire en economische supermacht barsten, toch lijdt het voor Chomsky geen twijfel dat ze nog een lange tijd met stip ‘de eersten onder ongelijken’ zullen zijn. Hij waarschuwt ons dat de strijd om het Amerikaanse overwicht mondiaal zoveel mogelijk in stand te houden, afleidt van de twee meest schrikwekkende dreigingen voor de mensheid, te weten nucleaire oorlog en klimaatverandering:

De principes van imperialistische dominantie hebben dus enerzijds weinig fundamentele veranderingen ondergaan, terwijl anderzijds de capaciteit om die dominantie effectief op te leggen er duidelijk op achteruit is gegaan, nu de machtsverdeling op aarde zich meer en meer lijkt uit te spreiden over een veranderende wereld. Dit heeft talloze gevolgen. Toch is het belangrijk ons voor ogen te houden dat deze evolutie – helaas – de twee gevaarlijke wolken niet wegneemt die over de wereldorde hangen: kernoorlog en milieucatastrofe.

Een niet onaanzienlijk deel van dit boek gaat ook in op de nucleaire wedloop en na lezing sta je er samen met de auteur versteld van dat men tot nu toe een atoomoorlog heeft kunnen vermijden. En ook hier maakt Chomsky het meer dan aannemelijk dat dit eerder ondanks dan dankzij de Verenigde Staten gebeurde. Hij uit dan ook zijn verbazing dat deze twee grootste uitdagingen voor de mensheid nagenoeg niet van tel waren in de laatste presidentsverkiezingen. En voor Chomsky staat in elk geval vast dat de huidige omstandigheden die risico’s nog verder doen toenemen. In zijn nawoord – dat geschreven werd na de recente Amerikaanse verkiezingen – concludeert hij dat met de verkiezing van Trump nu de volledige controle in handen komt te liggen van de Republikeinse Partij, die hij vanwege de klimaatontkenning bestempelt als ‘de gevaarlijkste organisatie uit de wereldgeschiedenis’.

Tegengeluid bij zelfgenoegzame borstklopperij

In drieëntwintig artikelen bundelt dit boek Chomsky’s politieke geschriften van de laatste jaren, maar zoals wel vaker worden hele tekstfragmenten of zelfs nauwelijks gewijzigde hoofdstukken gerecupereerd uit eerder werk (zo valt De foltermemo’s en historisch geheugenverlies bijna integraal te lezen in Hopes and Prospects (2010)). Ook worden veelal vertrouwde opvattingen en argumenten, weliswaar soms aangescherpt en gestoffeerd met nieuw bewijsmateriaal, nog eens naar voren gebracht.

Maar als Chomsky op hetzelfde aambeeld blijft hameren, is dit allereerst omdat de actualiteit jammer genoeg zijn kritiek bevestigt. Met enorm veel feitenmateriaal en inzichtelijke analyses laat Chomsky zien hoe de blauwdruk van het Amerikaanse beleid in de loop van de geschiedenis in wezen hetzelfde is gebleven. Daarbij baseert hij zich vaak op officiële documenten en bronnen van denkers die men bezwaarlijk als loony lefties kan wegzetten, onder wie politicologen als Hans Morgenthau, Kenneth Waltz en Samuel Huntington en adviseurs als George Kennan en McGeorge Bundy.

In het heetst van de strijd maakt Chomsky zich wel eens schuldig aan een weinig genuanceerde en af en toe nodeloos gechargeerde betoogtrant. Zo worden vrijhandelsakkoorden ‘Stalinistisch doorgedrukt’ of wordt de Israëlische invasie van Libanon in 1982 vergeleken met ‘Hitlers Poolse veldtocht’. En door de vele herhalingen van bijvoorbeeld een in essentie nuttige en zelfs nodige denkoefening om van perspectief te wisselen als ‘we moeten ons niet afvragen hoe de VS zouden gereageerd hebben mochten enkele landen van Latijns-Amerika zich hebben aangesloten bij het Warschaupact, of als Mexico of Canada daartoe plannen zouden hebben gehad’, klinkt het werk her en der wat drammerig. Chomsky stelt in eerste instantie de misstappen van zijn vaderland aan de kaak. Hierdoor wordt de Verenigde Staten niet alleen veel schuld in de schoenen geschoven – waar gezien hun (nog steeds) dominante positie veel voor te zeggen valt – maar worden bovendien andere naties niet zelden neergezet als willoze pionnen in het geopolitieke spel en ontlast van hun verantwoordelijkheid. Maar afgezien van deze wat eenzijdige benadering, is dit compromisloze boek een zeer welkom tegengeluid bij de zelfgenoegzame borstklopperij van de heersers van de wereld.

Links

EPO, Berchem, 2017
ISBN 9789462671010
352p.

Geplaatst op 12/08/2017

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.