Schotels in de lucht houden

Eiland berg gletsjer

Anne Vegter

Venusspotters

‘Zonder titel’ heet het gedicht waarmee Anne Vegter haar bundel Spamfighter (2007) afsloot. Het begint met de prangende vraag ‘Model gezeten voor de naaktklas soms?’, die de dichter zelf lijkt te beantwoorden: ‘Ik! Terwijl de beste exemplaren keken. / De venusspotters haal je er zo uit.’ Of de lezer van Spamfighter ook tot die venusspotters behoort, is aan hemzelf. Het gedicht staat hem toe zich de ontblote venusheuvel van de ik-figuur in te beelden, maar het is evengoed mogelijk over te stappen op een sterrenkundig register en de venusspotters te lezen tegen de achtergrond van andere regels in het gedicht: ‘Aan wat heelal toe na zo’n avond; / de sterren hebben het zelfs boven / voor het zeggen.’

In haar jongste publicatie Eiland berg gletsjer (2011) staat Vegter de preutse lezer zulke ontsnappingsroutes niet langer toe. Wie deze poëziebundel openslaat, wordt meteen een venusspotter: de eerste afdeling ‘Tramps’ opent met een tekening van een liggende vrouw met gespreide benen en borsten groter dan haar heupen. Een hoofd is niet te zien en ook de armen en buik ontbreken: de aandacht gaat geheel uit naar de gapende vagina. Hier wordt het vrouwenlichaam gereduceerd tot een seksueel object, dat door de grove tekenstijl echter in geen enkel opzicht aantrekkelijk is. Ook de andere tekeningen in de bundel – in totaal zijn het er acht – drukken een moeizame seksualiteit uit: een jongen die onbeholpen naar zijn erectie staart, een vrouw van lillend vlees die juist géén erectie weet uit te lokken, hoofdloze vrouwenlichamen met gespreide armen vol okselhaar. Voor de (stereotiepe) venusspotter valt hier weinig plezier te beleven.

Het uithouden van een onbalans

De onaanlokkelijke lichamen in Eiland berg gletsjer sluiten goed aan bij de visie op perfectie die Vegter verwoordde in een interview met Henk van der Waal in De kunst van het dichten (2009). Kunst gaat voor haar weliswaar om schone vormen, maar ‘het mes moet wel een beetje in het mooie vlees snijden. Het moet wel bloeden.’ In Vegters oeuvre hoef je dan ook niet op zoek te gaan naar welgevormde sonnetten volgens de regels van het métier. Je kunt eerder gedichten verwachten die, in de woorden van Vegter zelf, ‘op een gevaarlijke manier uit balans zijn maar net niet omvallen.’ Hoe de dichteres zo’n ‘onbalans’ tracht te bereiken, blijkt uit het openingsgedicht van Eiland berg gletsjer:

In de winter buiten wonen

We misten je pas toen je vertrek niet langer kon worden uitgesteld.

Later in de dag breaking news dat jij kaarsrecht op de achterbank

en je weigerde elk commentaar. Bestaat daar een woord voor

of zou een auditie je goed doen: er is studioruimte beschikbaar

een piepjonge coach met weetjes. Iedereen is mooi in het licht,

iemand vingert je standpunten en ik kan je bijna aanraken –

vandaag is iedereen trouwens goed in alles beangstigend.

Een paard valt op knieën in de sneeuw, zei je zo vinden ze me.

Vegter gebruikt hier verschillende procedés om het gedicht onder spanning te zetten. In de eerste plaats onttrekt zij zich aan de logica: hoe kun je iemand ‘pas’ missen, als diens vertrek daadwerkelijk aanbreekt? Kun je iemand ook missen, voordat hij vertrokken is? Dit soort tegenstrijdigheden past de dichteres veelvuldig toe. In ‘Tramps’ spreekt zij bijvoorbeeld van de ‘napret van je verveling’, terwijl iemand in ‘Late nacht’ wakker slaapt.

Wat Vegter in ‘In de winter buiten wonen’ uithaalt met de taal, zet niet alleen het gedicht onder spanning, maar daagt ook de lezer uit. Die moet immers veel moeite doen om te volgen wat de dichter hem precies zeggen wil. Daarbij wordt hij ook belemmerd door de ontsporende syntaxis van het gedicht, het tweede procedé waarmee Vegter naar een onbalans toewerkt. In de tweede regel van ‘In de winter buiten wonen’ ontbreekt een persoonsvorm, en ook het gebruik van het tegenwoordig deelwoord in de eennalaatste regel schendt de grammaticale normen. Alsof dat niet genoeg is, gaat Vegter ook nog aan de haal met de coherentie van het gedicht (een derde procedé): er is nauwelijks logische samenhang tussen de verschillende dichtregels, die door de haperende zinsbouw bovendien niet eens voltooid lijken.

‘In de winter buiten wonen’ lijkt inderdaad een gedicht dat op een gevaarlijke manier uit balans is, maar of het net niet omvalt? Goede poëzie moet ook wat mij betreft wat wankelen, maar hier laat Vegter haar publiek wel erg beduusd achter. Het paard dat op de knieën in de sneeuw valt, bijvoorbeeld, is te veel van enige context ontdaan om te kunnen beklijven. Dat wil echter niet zeggen dat Eiland berg gletsjer als bundel niets te zeggen heeft: waar de gedichten intern vaak alle kanten uitwaaieren, scheppen ze in wisselwerking met elkaar wel degelijk een wereld die de lezer kan overzien.

Verwoestende junglemondjes

Van optimisme is in die wereld weinig sprake. In veel opzichten zijn de figuren in Eiland berg gletsjer zo onbeholpen als het naakt op Vegters tekeningen. Zo kampen ze met de ongemakken van fysiek verval, zoals de jij-figuur in de titelcyclus: ‘Ook als het onder ons blijft dat jij je aan de vensterbank omhoog sjort maar die breekt almaar af / wanneer je door het raam wilt kijken, dat ligt voor de hand, weet je nog hoe blond je vroeger was.’ De suggestie dat deze grijs geworden man niet meer overeind kan komen, is nog niets vergeleken met wat de vrouwen in Vegters poëzie moeten doorstaan. Met hun ironische ‘XXL-geluksmaatjes’, krimpende schachten en oren die ‘jammer als papier’ van het hoofd scheuren, zijn ze niet langer de jonge godinnen van weleer. In de slotstrofe van ‘Wildcard’ roept de ik-figuur dan ook wanhopig JHWH aan om haar het leven terug te geven: ‘Harten pleiten, harten dampen: Adonai – / geef mijn impassen terug, mijn losse dagen, mijn hele vliezen.’

Via de ‘hele vliezen’ brengt Vegter het lichamelijke verval in verband met het moederschap, een thema dat ze in Eiland berg gletsjer veelvuldig problematiseert. In het gedicht ‘Hier openen’, bijvoorbeeld, is sprake van een ik-figuur met ‘een moeder die op zoek was / naar een bekendstaand psycholoog’, die zelf eveneens een depressie nabij is: ‘Nu lig ik / op mijn moeder en gek van verdriet / zoek ik een ouder voor mijn kind.’ Die kinderen zijn in deze gedichten niet veel beter af: ze worden overreden door knechten, vergeleken met bacteriën die door kathedralen kruipen en vastgegespt als gordels. In Eiland berg gletsjer definieert moederschap dan ook niet het geluk van de vrouw, maar luidt het juist haar aftakeling in.

Heel mooi komt dit tot uitdrukking in het epische slotgedicht ‘Dochter van’. Aan het woord komt de dochter van Noach, die samen met haar ouders en twee broers de zondvloed overleeft. Als ‘laatste dronken getuige van het graaien / van de totale moordmachine’ voelt zij zich echter bepaald niet uitverkoren. Herhaaldelijk benadrukt zij de troosteloosheid van het leven in isolement (‘we kunnen onze doden niet eens begraven’) en daarnaast ontpopt haar vader zich al snel tot een megalomane tiran (‘hij zit op zijn luie kont / die hij van god heeft afgekeken’) die geen ruimte laat voor de ontwikkeling van een eigen identiteit: ‘ik is een woord dat we hier niet kunnen gebruiken’. Enig perspectief op verbetering ziet de dochter niet. In haar optiek is de mensheid gedoemd ten onder te gaan: ‘of je soms denkt dat de mens zich / in een of andere richting ontwikkelt / zich bevrijdt uit het perpetuum mobile / beving / golfstroom / vloedgolf’.

De betekenis van die vloedgolf wordt in Vegters versie van het Noachverhaal opgerekt. Ze heeft namelijk ook betrekking op de menstruatie van de vrouw, die haar volgens de tirannieke Noach ‘onrein’ en ‘onbeschikbaar voor de kruising’ maakt. Zeker nu er nog maar vijf mensen op aarde zijn, heeft de vrouw voor deze heerser slechts één functie: reproductie. Die last kan Noachs echtgenote, die reeds drie kinderen gebaard heeft, niet dragen en zij verdrinkt zichzelf in zee. Het moederschap werkt hier met andere woorden zo benauwend, dat de vrouw letterlijk verzwolgen wordt. ‘Een granaatrode baby spert zijn junglemondje’, schrijft Vegter in ‘Wildcard’, en slokt het moederlichaam meedogenloos op.

Schitterend als kut

Wat te denken van dit ontnuchterende vrouwbeeld dat Vegter schetst? Is de dichter de zoveelste feministische criticaster die de dominantie van de man over de vrouw aan de kaak stelt? Zo simpel ligt het bij haar gelukkig niet. In ‘Dochter van’ wordt ook Noach immers afgebroken – letterlijk zelfs, doordat nota bene zijn dochter hem na zijn dood tot het scrotum toe ontleedt. Volgens mij wil Vegter dan ook niet zozeer laten zien dat vrouwen willoze speelballen zijn in een masculiene cultuur, maar thematiseert ze (zowel in haar gedichten als tekeningen, en niet zonder ironie) de moeizaamheid van (al dan niet seksuele) relaties tegen de achtergrond van het onvermijdelijke, lichamelijke verval.

In die interpretatie resoneert ook de bundeltitel Eiland berg gletsjer mee. Vegter ontleent hem aan het achtste en laatste gedicht uit de gelijknamige cyclus, dat ze als volgt besluit: ‘Ook als jij ’n laatste atoom van je lichaam schraapt, zou je oplevend dood willen zijn / als laatste hart (eiland), als laatste berg (buik) of gewoon schitterend als kut (gletsjer).’ Vegters drieslag is als titel zeer geschikt, aangezien de belangrijkste thema’s uit haar bundel erin naar voren komen. De verbeelding van het hart als eiland, in de eerste plaats, past goed in poëzie waarin de mens zich op emotioneel vlak geïsoleerd waant (‘Wil nu godverdomme iemand opstaan en me vasthouden’, klinkt het wanhopig in ‘Tramps’). De vergelijking tussen berg en buik roept daarnaast het moederschapsmotief in herinnering, terwijl de vaginale gletsjer symbool lijkt te staan voor het bevriezen van de lust – ‘onder nul vond je het tussen mijn dijen / in de vertrekhal’, schrijft Vegter alvorens ze in ‘Tramps’ haar wanhoopskreet slaakt.

Ondanks haar ijsrivieren vagina lijkt het lyrisch ik in Eiland berg gletsjer hier en daar enige liefde te vinden. Het derde gedicht uit de titelcyclus begint bijvoorbeeld met regels die er niet om liegen: ‘Ook als ik het ontzagwekkende volgens jou niet begrijp en mijn mond imiteert / het geluid van brekende steen niet precies genoeg, te fijn, verschrikt, nieuw, neuk je me.’ De ik-figuur mag dan wel haar tekortkomingen hebben (hoe willekeurig die ook lijken), ze heeft als bedpartner nog niet afgedaan. Juist dat is wat deze vrouw zo schrijnend maakt: het ‘neuk je me’, dat de vijf strofen van het gedicht als een stokregel afsluit, klinkt zo plastisch en rauw, dat de seksuele daad eerder in de sfeer van de sleur dan in die van de geborgenheid wordt getrokken.

Het kost per se tijd

Eiland berg gletsjer is een bundel geworden die, zowel door de tekeningen als door het springerige karakter van Vegters verzen, in eerste instantie vooral speels aandoet, maar die uiteindelijk bepaald wordt door de zware thema’s van ontheemdheid en verval. In die zin doet Vegters werk denken aan het oeuvre van Tonnus Oosterhoff, wiens invloed zij in Spamfighter al onderkende. In het gedicht ‘O’ schrijft zij: ‘Toen ik aanschoof zat Tonnus er al een tijdje, / dat zag ik aan de servetten die op het punt stonden / van de tafel te vliegen. Tonnus vouwt prima.’

Zo expliciet als in Vegters vorige bundel is Oosterhoffs aanwezigheid in Eiland berg gletsjer niet, maar er zijn wel verschillende passages die zijn werk in herinnering roepen. Zo wordt de titelcyclus voorafgegaan door een doorgekrast handgeschreven gedicht, dat de selectie zogenaamd niet overleefd heeft. Oosterhoff experimenteerde met doorhalingen vanaf Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2002), waarbij het letterlijk onleesbare handschriftexperiment handschreeuwkoor (2008) als hoogtepunt mag gelden. Dat bundeltje bevat tevens enkele weinig lineaire afbeeldingen van moeizaam communicerende mensen, waaraan ik onwillekeurig moest denken toen ik in aanraking kwam met de tekeningen van Vegter. Daarnaast resoneerde Oosterhoff voor mij mee in het gedicht ‘Persoonsverwisselingen’, waarin dialoogflarden worden gebruikt en de typische parlandotoon klinkt die kenmerkend is voor beide dichters.

Opvallend is bovendien het gedicht ‘Meten & wegen’, waarin Vegter haar eigen naam laat vallen. Ook daarin ging Oosterhoff haar voor, waarbij hij – zoals meer als postmodern geafficheerde dichters – zijn eigen identiteit als dichter problematiseerde. Zo’n ironisering is ook Vegter niet vreemd:

Of het tijd kost Anne Vegter te zijn.

De schotels in de lucht houden, probeer ik.

Ik doe natuurlijk maar wat.

Gisteren zei iemand het past of fluit ernaar.

Iemand zei genen van belangstelling

woekeren/denkers willen verspillen!

Het kost niet per se tijd maar het hoofd

(denken aan liggende jaren, een tegen-

stelling noemen van verlangen) puilt uit.

Lezers zoeken iemand om in uit te rusten.

Net als in ‘In de winter buiten wonen’ springt de dichter hier van de hak op de tak, zodat de lezer moeite moet doen om de samenhang in Vegters tekst te ontwaren. Kennelijk puilt het hoofd van de dichter uit terwijl zij probeert de schotels in de lucht te houden – wellicht worden hiermee alle losse gedichtelementen bedoeld, die soms zo los van elkaar staan dat ze in scherven dreigen te vallen? – maar ook voor mij is het lastig om de overgang van confessie (‘Ik doe natuurlijk maar wat’) naar citaten (hoezo, ‘het past of fluit ernaar’?) naar antwoord (‘Het kost niet per se tijd…’) te volgen. Met de slotregel kan ik dan ook niet instemmen. Lezers die dit werk ter hand nemen, zullen er niet op uit zijn iemand te vinden om in uit te rusten. Deze poëzie vraagt vaak juist inspanning van de lezer en vraagt hem voortdurend de schotels in de lucht te houden. In sommige gedichten in Eiland berg gletsjer zijn dat er zoveel, dat er hoe dan ook brokken worden gemaakt. Uit alle losse scherven kan de lezer echter wel een gedachtegoed construeren, zodat de bundel als geheel toch beklijft. Zelf mag ze het dan wel ontkennen, maar Anne Vegter doet niet zomaar wat.

Links

Querido, Amsterdam, 2011
ISBN 9789021439006
72p.

Geplaatst op 02/09/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.