Signalement: Restanten – Jan Fabre

Restanten

Jan Fabre

Onlangs kocht en las ik een nieuwe poëziebundel met, vrij ongewoon, een nawoord van de dichter, Rodaan Al Galidi, en op De Reactor schreef ik er iets over. Toeval waarschijnlijk dat een andere recente bundel die ik aanschafte eveneens van een heus nawoord is voorzien. Gelukkig niet eveneens door de auteur zelf geschreven. Voor het nawoord bij de uitgave Restanten van Jan Fabre (1958) tekende Sigrid Bousset. Die maakt er, voor zover ik heb kunnen nagaan, haar werk van te ‘focussen op de internationalisering van Fabre’s teksten’.

Dit nawoord lijkt wel de tekst van een cultureel praatje voor een presentatie of vernissage. ‘Deze bundeling van Restanten van Jan Fabre nodigt ons uit om […],’ zo opent het. Hoezo ‘ons’? Wie zijn zij of wij? Ik zit hier helemaal alleen met het boekje in mijn handen. Ook verderop wekt deze tekst de indruk dat het om een voordracht binnen een coterie gaat, met zinnen die beginnen met ‘Wie Jan Fabre kent […]’ en ‘Wie weet dat Jan Fabre zelf een uiterst moeilijke slaper is […].’ Ik ken de hele man niet, waarom zou ik dan willen of zelfs moeten weten dat hij een moeilijke slaper is?

Enfin. De bundel nodigt dus uit: ‘om het domein van de mythen en de dromen te betreden, waar we een vergeten taal spreken en dicht bij de essentie komen van wat ons tot mens maakt.’ Dat lijkt nogal wat, maar wat staat er eigenlijk? Hoe moet ik me dat voorstellen? Als een soort psychedelische trip? Hoe kan en gaat dat, een vergeten taal spreken? En wie bepaalt wat de essentie van mij is en dat ik daar dan ‘dicht bij’ zou moeten komen? Welk mensbeeld wordt me hier voorgeschoteld?

Ook elders munt dit nawoord allerminst uit in klaarheid. ‘Wakend schrijft hij’ – dat lijkt me niet meer dan logisch –, ‘wachtend tot de slaap hem meeneemt naar die diepe plek van vergetelheid. Het is een plek van verlangen […].’ Waarom zou vergetelheid toch altijd iets dieps moeten zijn? En een plek van vergetelheid die tegelijkertijd een plek van verlangen is: hoe kan dat nou? Fabre wil ‘wegglijden naar de achterkant van de tijd’. Bij de achterkant van de maan kan ik me iets voorstellen. De teksten van Fabre richten ‘in al hun kwetsbaarheid de blik naar binnen’ en leggen ‘zijn meest intieme zelf bloot.’ Is dat zoiets als wat wordt bedoeld met loze frases als ‘direct vanuit het hart’, maar dan filosofastischer verwoord?

Misschien dat de poëzie in kwestie van een heel andere talige orde dan het nawoord is? Maar poëzie mag het kennelijk niet worden genoemd: ‘Deze Restanten kan je niet onderbrengen in een bepaald genre als de poëzie,’ aldus Bousset. Het zijn ‘theatrale dromen’, genoteerd ‘met het oog op zijn Mount Olympus. To glorify the cult of tragedy (a 24 hour performance)‘, een theatermarathon die in juni 2015 in première ging en ‘door de wereldpers met superlatieven [werd] onthaald’ en die ‘het publiek bij elke nieuwe halte in vervoering’ brengt. Is dit nawoord niet een even ordinair vette als holle promotionele blurb die veel te groot is uitgevallen voor een achterplat?

Er is nog een opvallende overeenkomst met de bundel van Al Galidi. Fabre’s Restanten opent met, jawel, de geografische coördinaten plus dateringen van de schrijfdaad: ‘Castell Son Claret, Es Capdella, Palma de Mallorca, juli – augustus 2014’ en ‘Palais Namaskar, Marrakech, Marokko, december 2014 – januari 2015’.

Dat is dus andermaal Spanje. Maar in dit hotel had de armlastige Al Galidi nooit het tweede deel van zijn bundel kunnen schrijven, want met zijn 3000,- eurootjes had hij er hooguit vier zomerse nachten mogen verblijven. Overigens vraagt dat Marokkaanse hotel rond de jaarwisseling zo’n € 800,- per nacht. Kunstenaar Jan Fabre zal goed in de slappe was zitten. Bepaalde schrijvers stellen het blijkbaar op prijs dat de actieve lezer dit soort zaken uitzoekt.

Zoals Bousset al in haar nawoord opmerkt, zijn de teksten geschreven voor een breed opgezette theatervoorstelling. Dat wordt ook voorafgaand aan zijn teksten door Fabre zelf vermeld. De uitvoering van die productie heb ik niet gezien en die krijg ik er natuurlijk ook niet bijgeleverd. Nu tellen alleen de teksten. En of ik de teksten dan moet lezen als poëzie? Feit is dat ze in grafisch opzicht de indruk maken van iets wat over het algemeen onder het etiket poëzie wordt uitgegeven.

Er zijn mythen en er zijn dromen. Ondanks alle verschillen hebben dromen en mythen één ding gemeen: ze zijn geschreven in dezelfde vergeten taal. Deze fantasierijke vergeten taal opnieuw leren, brengt ons bij de belangrijkste bron van wijsheid: de verwondering. Een brenger van inzichten van onszelf naar onszelf. Deze universele vergeten taal heeft een andere logica dan de conventionele taal die we gebruiken wanneer we wakker zijn. Wanneer we slapen verandert alles en ontwaken we in een andere vorm van bestaan. We dromen en regisseren onze eigen dromen.

Is dit een fragment uit een empathische verhandeling over droomduiding of esoterie? Het is de allereerste tekst van Restanten, maar hier door mij tot proza bijeen geharkt en van enkele punten en een komma voorzien. Fabre presenteert deze zweverigheden in de vorm van 24 versregels plus twee witregels. Kitscherig effectbejag, die grafische vorm, ik kan het niet anders zien. Misschien kan Fabre daar zelf niet eens zoveel aan doen, komt het een en ander voort uit het gebruik van opiaten? Of moet ik de eerste zin van zijn tweede tekstje anders interpreteren, gaat het bijvoorbeeld om arbeidsintensieve nachtelijke bloemsierkunst? Je kunt dit inderdaad geen poëzie noemen, maar ik weiger ook anders uit deze Restanten te citeren dan in prozavorm:

Ik stoor te veel mijn slaap door het nachtbraken met papavers. Ik geloof meer in de anarchie van de dagdroom dan in de democratie van de droom van de nacht. Mijn levensutopie is het vieren van het feest van het sterven. Ook sterven is een droom. Ik ontwaak en het is voorbij.

Zo bazelt het maar door, bladzijde na bladzijde, tot aan het nawoord waarin nogal wat formuleringen min of meer uit de Restanten blijken te zijn overgenomen. Gezwollen taal, zoals ‘de loomheid’ die ‘mijn lichaam bekruipt’ en ‘in het labyrint van de duisternis de poorten van het droomtheater openen’, naast open deuren, zoals ‘de slaap treedt in omdat we niet eindeloos kunnen waken’, slappe paradoxen als ‘in de onderwereld van mijn bovenkamer’ en holle abstracties als ‘de republiek van de slaap’. En dan is er nog deze ongeloofwaardigheid, de suggestie het in slaap vallen al indommelend onder woorden te kunnen brengen: ‘Het ritueel is begonnen. Ik voel dat ik het contact verlies. De slaap zal me snel grijpen. Mijn spiertonus valt beetje bij beetje weg. Het onbedwingbaar vallen.’ Enzovoort. Theatraal is het zeker, maar dan in de pejoratieve betekenis van het woord. Artistiek gebakken lucht.

Overigens is ook Al Galidi dichterlijk dol op dromen. Dit bijvoorbeeld zou tussen Fabre’s teksten niet misstaan: ‘Laat me mijn dromen volgen. Maak eerst de droom wakker, daarna mij.’ Diep!

Tot slot toch ook iets over mijn eigen financiën. De aanschaf van beide uitgaven kostte me bijna 40 euro. Peanuts, ik weet het, en Hollands om dit te vermelden. Niettemin zonde van het geld.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2016
ISBN 9789023495215
72p.

Geplaatst op 29/04/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.