Theater

Tussen primitieve drift en bodemloze melancholie

De andere stem

Ramsey Nasr

Ramsey Nasr (1974) schreef zijn theatermonoloog De andere stem als een expliciet antwoord op een andere theatermonoloog, La voix humaine (1927) van de Franse schrijver Jean Cocteau (1889-1963). In La voix humaine is een vrouw aan het woord – of beter aan de lijn, want het gaat om een telefoongesprek. Zij neemt enkele dagen na de breuk met haar minnaar opnieuw contact met hem op. Wat de man aan de andere kant van de lijn zegt, komen we alleen te weten via de woorden van de vrouw. Het gesprek drijft de vrouw uiteindelijk tot wanhoop en zelfmoord.

La voix humaine ging in 1930 in première in de Comédie-Française in Parijs. Sindsdien is het stuk gespeeld door grote actrices als Liv Ullman, Anna Magnani en Rita Serra en gezongen door onder anderen Jessye Norman en Renata Scotto. Ivo van Hove ensceneerde La voix humaine in 2009 bij Toneelgroep Amsterdam met Halina Reijn in de hoofdrol. Nasr laat in De andere stem de man aan het woord. Vorig seizoen regisseerde Van Hove de monoloog met Nasr als acteur. De voorstelling is dit seizoen nog te zien in Nederland.

Je ontkomt er niet aan om je bij het lezen van La voix humaine af te vragen wat de man nu precies zegt, wie hij is, waar hij zich bevindt en wat hij doet tijdens het telefoongesprek met zijn ex. Een deel van het mysterie van de tekst is dat je dat niet precies weet. Je hebt wel bepaalde vermoedens. Hij is in elk geval niet thuis. Hij is waarschijnlijk al bij zijn nieuwe vriendin als de vrouw hem belt.

De tekst van Nasr vult al die gaten op. Als je de teksten naast elkaar legt, kun je de replieken zonder veel problemen in elkaar schuiven tot een dialoog. Dat levert absoluut geen interessant of zelfs maar spannend gesprek op: de kracht van de twee monologen is immers de spanning tussen wat we horen en wat we niet horen. Maar in het geval van De andere stem klopt dat niet helemaal: we weten immers wat de vrouw zegt. Haar woorden zijn het vertrekpunt van Nasrs tekst.

Cocteau gebruikte het telefoongesprek en de daarmee verbonden risico’s van onderbreking door de telefoniste, van misverstaan en van misinterpretatie (door de afwezigheid van de gelaatsuitdrukking en de lichaamstaal van de andere) om iets fundamenteels te zeggen over de menselijke eenzaamheid, het verlangen, de afhankelijkheid en kwetsbaarheid. De telefoondraad is voor de vrouw letterlijk haar levenslijn, de laatste draad die haar nog met haar (ex-)geliefde verbindt. Als een koorddanseres probeert ze zich boven de afgrond van haar emoties staande te houden. Tot dat dit niet meer lukt: ‘J’ai le fil autour de mon cou. J’ai ta voix autour de mon cou…’, zegt de vrouw aan het einde van het gesprek voordat ze zelfmoord pleegt. Haar levenslijn wordt de koord die haar wurgt.

Het telefoongesprek is een afscheidsgesprek tussen een man en een vrouw, maar het is ook meer dan dat, al is die dimensie niet zo eenvoudig te beschrijven. Cocteau noemde zijn stuk niet zonder reden La voix humaine en niet ‘de vrouwelijke stem’. De stem van de vrouw staat bij Cocteau voor iets wezenlijk menselijks.

Maar waar staat dan de stem van de man in het stuk voor? De stem die niemand hoort behalve de vrouw, de stem waaraan ze zich totaal overgeeft maar die haar elke kans op een verder leven ontneemt? Als we ervan uitgaan dat de vrouw ‘de menselijke stem’ vertegenwoordigt in al haar kwetsbaarheid, wanhoop en afhankelijkheid, dan staat de stem aan de andere kant van de lijn voor iets anders dan alleen maar de stem van haar minnaar. Die stem is dan niet langer ‘menselijk’.

Ze representeert iets anders. Het noodlot? De verpletterende kracht van de existentie. De dood? ‘Niet alleen is de telefoon soms gevaarlijker dan een revolver, maar de meanderende draad slokt onze krachten op en geeft er niets voor terug’, aldus Cocteau. De telefoon wordt een monster dat de levenskracht uit de mens zuigt. De telefoon heeft iets fataals. De ‘andere stem’ is de stem die het spreken van de vrouw (de mens) onmogelijk maakt, een stem die de vrouw langzaam wurgt en definitief stemloos maakt.

Vanuit dit perspectief is de opdracht die Nasr zich stelde – de andere stem te laten horen – eigenlijk een onmogelijke opdracht. Hoe zou je het noodlot of de existentie kunnen laten spreken? Dat wat de mens verplettert, valt immers buiten de taal.

Daarom kunnen we in La voix humaine alleen maar de vrouw horen, alleen maar haar stem die in de loop van het gesprek elke illusie verliest, steeds wanhopiger en ijler begint te klinken en zich ten slotte zelf definitief het zwijgen oplegt.

De vrouw spreekt over zichzelf als ‘een slaapwandelaar’, ze bevindt zich in een tussengebied (tussen verdringing en aanvaarding van het verlies), van waaruit zij als een levende dode spreekt, een ondode, een emotionele zombie: al verlaten maar nog niet helemaal alleen, al dood maar nog niet gestorven.

Terwijl Cocteau het anekdotische zoveel mogelijk probeert te vermijden en de verwijzingen naar de concrete leefwereld van de twee personages vaag laat, vult Nasr die ‘leegte’ meer op. Nasr had geen andere keuze dan terugvallen – al klinkt dit wat te negatief – op de anekdote van het koppel en hun relatieproblemen. Hij maakt van de relatie een double bind. ‘De andere stem is het verhaal van twee mensen, elk verslaafd aan de ander, wetende dat ze nooit voor elkaar werden gemaakt’, zo omschrijft de auteur de verhouding. ‘Donder op. Ga weg. Wij zijn niet goed voor elkaar. We hebben aldoor aan een dood paard staan trekken’, schreeuwt de man in de telefoon. Hij is agressief, spottend, verwijtend en cynisch tegenover haar, maar beweert tegelijk dat hij nooit meer zoveel van iemand zal kunnen houden.

Daarnaast heeft Nasr, in tegenstelling tot Cocteau, ook aandacht voor wat er buiten de relatie gebeurt. Er is niet alleen het liefdesverdriet, maar ook de complexiteit en het leed van de wereld. De man is van Arabische afkomst en is een advocaat die zich bezighoudt met de vluchtelingenproblematiek. Zo vertelt hij uitgebreid over een bezoek aan een vluchtelingenkamp in het Midden-Oosten, over zijn eigen gespleten identiteit en zijn positie als buitenstaander:

Het is wel raar om die taal weer te spreken. Wist niet eens dat ik het nog kon. Kennelijk zit dat ergens opgeslagen, op een plek waar het niet weg kan. Mamma apetrots natuurlijk, je kent haar: die is nu in haar eentje aan een soort Arabische lente begonnen. Staat hele dagen baklava en kunafa te bakken, praat alleen nog maar Arabisch met me. Als een spons die de oceaan naar zich toe zuigt. En pa – ik weet het niet. Pa is pa. (Stilte) Uiteindelijk maakt het niks uit of je de taal spreekt. Je blijft een voyeur.

Zijn betrokkenheid bij de vluchtelingencrisis zal hij tijdens het telefoongesprek echter op een brutale manier hanteren als argument tegen het verdriet van zijn ex:

Hee… Stom dat ik daar nu ineens aan denk. Had ik je dat al verteld? Vorige week, toen die boot net was omgeslagen, stonden we daar met een paar vrijwilligers tussen de kinderlijken. En alle overlevenden op dat strand klampten me aan, nog voor ze op zoek gingen naar hun verdronken familie. Bleven maar op me inpraten: Syriërs, Irakezen, totaal in paniek… Ze wilden maar één ding weten: hoe het met jou ging. Op weg naar Europa hadden ze allemaal over je gehoord. Dat vonden ze nou zo zielig: een gezonde jonge vrouw die alles heeft en de hele dag op bed ligt omdat ze wil weten wie ze is.

Wellicht weegt ‘banaal’ liefdesverdriet niet op tegen de menselijke ellende die zich aan de kusten van de Middellandse zee afspeelt, maar in een afscheidsgesprek getuigt het van weinig tact. Tegelijk is het cynisme van de man ook een expressie van zijn eigen onmacht, als minnaar en als advocaat.

Zoals we al konden opmaken uit La voix humaine, woont de man reeds bij een andere vrouw. Verrassend is dat Nasr deze vrouw ook fysiek opvoert. Zij is de enige die een naam heeft: Charlotte. Tijdens het telefoongesprek komt zij meer dan eens de kamer binnen om het teken te geven dat het telefoongesprek moet ophouden of om de man te plagen en te verleiden.

Terwijl de man aan de telefoon de ene relatie beëindigt, bevindt hij zich in het begin van een nieuwe. De man laat zich op een bepaald ogenblik zelfs oraal door Charlotte bevredigen tijdens het telefoneren. Het maakt er hem natuurlijk niet sympathieker op. Dat is meteen ook een van de kwaliteiten van de tekst.

Nasr heeft niet geprobeerd zijn mannelijke held te verdedigen. De man is laf: Charlotte is woedend, omdat hij tegen zijn ex nog niets over hun samenzijn gezegd heeft. De ruzie tussen de man en zijn ex bereikt een hoogtepunt wanneer zijn aanwezigheid bij Charlotte en zelfs een mogelijk huwelijk met haar ter sprake komen:

Tuurlijk gaan we trouwen! Zou jij ook moeten doen – gewoon, impulsiever leven, dingen doen: gekkigheid! Ja! Doe iets! Stel eens een daad. (Zonder enige overtuigingskracht.) Ik wou het je echt zelf vertellen, maar… En je weet het nu toch? Nou dan.

De situatie escaleert wanneer de vrouw aan de andere kant zelfmoord ter sprake brengt:

Zo smerig om daarover te beginnen. Je wist dat je de zelfmoordjoker maar één keer mocht inzetten, hé? Toch even dat woord laten vallen. Vuile chanteur.

Wat later loopt het helemaal fout. Charlotte komt opnieuw binnen en begint met een strijkijzer de verhuisdozen van de man stuk te slaan. De man wordt gedwongen om het telefoongesprek te beëindigen. In een uitbarsting van woede begint ook hij de kamer mee stuk te slaan. Dan dwingt Charlotte hem om met het strijkijzer als telefoon het gesprek met zijn ex voort te zetten. De man speelt het spel mee en al vrijend met Charlotte fingeert hij het gesprek met zijn ex. Het wordt (gewild) onduidelijk tegen wie hij het dan precies heeft: tegen zijn ex of tegen Charlotte. Het is een dwingende ingreep, maar het is niet helder hoe we dat einde precies moeten interpreteren. Theatraal en wat de mise-en-scène betreft geeft het wel veel mogelijkheden voor de acteur.

De kracht van de tekst van Cocteau is de aan de hysterie grenzende wanhoop en steeds ijler wordende eenzaamheid van de vrouw, die naar het zwarte gat van het afscheid wordt gesleurd. Zij probeert voortdurend voor zichzelf te verdringen en te verzwijgen wat er aan de hand is: ‘Je parle, je parle; je crois que nous parlons comme d’habitude et puis tout à coup la vérité me revient…’. Haar woede en verdriet slaan naar binnen. De man die haar verlaat gaat onmiddellijk naar een andere vrouw, wat haar eenzaamheid nog vergroot. Ze is slachtoffer en pleegt daarenboven zelfmoord. Dat geeft haar veel ‘tragisch krediet’ bij de toeschouwer. De man krijgt dat krediet niet.

Nasr heeft dat gelukkig ook niet opgezocht. Hij heeft de pijn van de man gevonden in de sterke contrasten van diens emoties: tussen woede en ontroering, tussen grove spot en botheid en momenten van tederheid, tussen irritatie en begrip, tussen primitieve drift en bodemloze melancholie.

De andere stem is nog te zien in de Stadsschouwburg van Amsterdam van 3 tot 19 mei 2017.

De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2016
ISBN 9789023498230
96p.

Geplaatst op 18/03/2017

Categorie: Theater

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.