Wat had je dan gedacht?

De as van Gramsci

Pier Paolo Pasolini (vert. Luc Devoldere)

1.

Zoals zovelen zag ik in de jaren zestig op school de evangelieverfilming van Pasolini: sensatie van ‘een marxist die het over Jezus heeft’! Kort daarna ging ik studeren en kon ik zijn films zien wanneer ze uitkwamen – Edipo Re, Teorema, Medea, Il Decameron…, ze behoren voorgoed tot de grote vreugdes van die jaren. Er drong ook wat door over Pasolini als aanstootgevende publieke figuur, en zijn gruwelijke dood in 1975 behoorde tot de gebeurtenissen waardoor die jaren werden ‘afgesloten’. Daarna kwam nog Salò, in het buitenland, want bij ons was die film verboden.

Maar als cineast had Pasolini pas in 1961 gedebuteerd, terwijl hij voordien in Italië al een bekende schrijver en dichter was. Ik las Theorema en nog wat andere teksten, maar ik heb me nooit intensief verdiept in zijn literaire werk – omdat de meeste vertalingen pas later verschenen, of sprak de thematiek van zijn vroege romans me niet aan? Van Pasolini’s poëzie werden twee uitgaven bezorgd door Karel van Eerd: In de vorm van een roos en De as van Gramsci (1987 en 1989, Meulenhoff). Het lange titelgedicht van die tweede verzameling is nu opnieuw vertaald door Luc Devoldere (essayist en hoofdredacteur van Ons Erfdeel).

2.

De as van Gramsci bestaat uit zes delen of zangen en is – zoals Dantes Divina Commedia – geschreven in elflettergrepige terzinen, maar met vele afwijkingen van het model. Het ontstond in 1954, en belandde in 1957 in een gelijknamige bundel, die ruime weerklank kreeg, anders dan Pasolini’s eerdere poëzie (waarvan een deel geschreven was in het Friulaanse dialect).

Er spreekt een ‘ik’ die ongeveer met Pasolini samenvalt en die in Rome het niet-katholieke (‘Engelse’) kerkhof bezoekt; hij houdt stil bij het graf met de as van Antonio Gramsci (1891-1937), de marxistische theoreticus en mede-oprichter van de communistische partij, die vanaf 1926 tot kort voor zijn dood door de fascisten gevangen werd gehouden. Pasolini spreekt tegen de dode, tracht zijn ambivalente verhouding tot hem te verwoorden. Voor zover ik zie (zeker ben ik niet) zijn er nauwelijks allusies op het specifieke denken van Gramsci: hij lijkt hier dus vooral een vertegenwoordiger van marxisme en communisme.

Devoldere vertelt driemaal dat Pasolini in 1949 na een aanklacht voor zedenfeiten uit de PCI was gezet, maar noodzakelijke informatie is dat niet. De dubbelheid tegenover ‘Gramsci’ houdt in: ‘met jou / te zijn en tegen jou, met jou in het hart, / in het licht, tegen jou in de donkere ingewanden’; en: ‘aangetrokken door een proletarisch bestaan / van vóór jouw tijd, religie is voor mij // zijn opgewektheid, niet zijn duizendjarige / strijd: zijn natuur, niet zijn / bewustzijn’.

Het is makkelijk iets van die regels te begrijpen – licht tegenover donker, rationeel tegenover passioneel (sensueel, erotisch), emancipatiestrijd tegenover ‘natuurlijk’ (?) dagelijks leven… Maar wat is de hoofdzaak? Belangrijk lijkt me zeker óók: weigering om leven en wereld te reduceren tot politiek. Daarom is Pasolini ‘vol liefde / voor de wereld die ik haat’, en na een lyrische evocatie van het Italiaanse land vraagt hij: ‘Zul jij, kale dode, mij dan vragen / af te zien van die wanhopige passie / om in de wereld te zijn?’ (‘Kale’ slaat op het ‘onversierde’, disadorno, van Gramsci’s graf, en op de strengheid die Pasolini hem toeschrijft.) Pasolini lijkt hier toch maar een bepaalde, ‘enge’ communistische politiek te viseren, of, positiever: hij zoekt naar een nieuw, ‘ruimer’ begrip van politiek; ja, dat zoeken was essentieel voor hem, en het draagt bij tot zijn blijvende actualiteit.

Interessant is ook dat gewezen wordt op de contradicties van de locatie: het kerkhof ligt in de volkswijk Testaccio, maar de doden naast Gramsci komen vaak uit de aristocratie, de geluiden van het volk blijven op een afstand. En laat ik nog vermelden dat het moment van de monoloog betekenisvol is – Pasolini maakt een soort balans op, tien jaar na de oorlog, hij spreekt vanuit teleurgestelde verwachtingen.

De as van Gramsci is een rijke, spannende, beweeglijke tekst, maar tamelijk moeilijk. Sommige overgangen en samenhangen blijven vrij ondoorzichtig, en hetzelfde geldt voor heel wat strofen en regels. Devolderes aantekeningen in de marge voldoen beslist niet, ze zijn vaak minder informatief dan interpreterend (of evaluerend). Zo lezen we bij de regels met de ‘kale dode’: ‘De dichter beseft dat hij de ideoloog Gramsci ontrouw is: zijn liefde voor de lichamen die Italië bevolken, het hitsige Italië, […] staat mijlenver van de pure, vergeestelijkte liefde van Gramsci voor het volk.’ Hoe gezwollen en schematisch. (Overigens was Gramsci geen ‘ideoloog’ maar een politiek denker.) En, bij de beschrijving van het avondlijke Testaccio, deze kreet: ‘Is ooit met meer weemoed, huiver […] en verlangen erbij te horen […] de sensuele vitaliteit en de vitalistische sensualiteit van het volk bezongen dan door deze burger-dichter?’ Tja.

Die ‘burger-dichter’ brengt me bij iets wat beslist uitleg behoeft. Na de met-jou/tegen-jou-passage zegt Pasolini: ‘zo verraad ik mijn vaderlijke staat / – in gedachten, in een schaduw van actie – / en weet ik dat ik eraan gehecht blijf in de hitte // van de instincten’. Wat is die ‘vaderlijke staat’? Slaat het (alleen) op Pasolini’s eigen vader? Die was beroepsofficier, en van adellijke afkomst: dat geeft al twee mogelijke ‘staten’. Of gaat het om iets anders?

3.

Ik ken geen Italiaans, en ik heb de eerdere Nederlandse vertaling niet kunnen lezen, maar ik raadpleegde wel enkele andere versies, zoals: Poésies 1953-1964, vert. José Guidi (1973/1980) en Poems, vert. Norman MacAfee/Luciano Martinengo (1982/1996). (Hier is een Spaanse, en nog een Engelse.) Het problematische van bepaalde passages kreeg daarbij bevestiging: ze worden soms zeer uiteenlopend weergegeven.

Devoldere heeft, zoals de andere vertalers, gelukkig niet geprobeerd ‘het grillige rijm van het origineel te evenaren’, maar trachtte wel enjambementen en ‘gewaagde inversie’ te handhaven. ‘De lezer wordt verzocht de vertaling te zien als een leidraad voor het weerbarstige origineel.’ Maar hoe kun je dat als je de brontaal niet kent?

Veel kan ik dus niet zeggen over de vertaling, maar ik stelde me dikwijls vragen. Neem de eerste regel: ‘Niet van de mei is deze troebele lucht’ – waarom de mei? (Het herinnert aan liedjes van lang geleden.) Over die meimaand wordt gezegd dat hij ‘de grijsheid van de wereld’ in zich draagt,

het einde van tien jaren waarin voor ons verschijnt,
gebroken tussen puin, de diepe en
naïeve moeite om weer te bouwen aan het leven

Dat klinkt houterig, ook in vergelijking met de andere versies (die wel iets vrijer zijn).

Aan het eind van zang III zegt Pasolini dat hij het in de wereld volhoudt ‘omdat ik niet kies. / Ik leef in het niet willen / van de naoorlogse ondergang’. Gaat het om een ondergang? Het lijkt me eerder een kleurloze en moedeloze, apathische periode: ‘Je vis sans rien vouloir, / en cet après-guerre évanoui’, ‘I live in the non-will / of the dead postwar years’.

Genoeg, dit lijkt te veel op vitterij, vertaalkwesties vragen om meer woorden dan hier mogelijk zijn. De genoemde Franse en Engelse vertalingen lijken me aantrekkelijker en vaak overtuigender dan die van Devoldere, maar zijn versie geeft toch een behoorlijk beeld van het gedicht. Bovendien maakte Malou Swinnen mooie zwart-wit-foto’s op het kerkhof en in de wijk. Wat wil je nog meer?

4.

Het waarlijk ergerlijke van dit boek zit in de oppervlakkigheid en de lamlendige mentaliteit van de begeleidende teksten: de aantekeningen, de inleiding, en een eerder gepubliceerd ‘essay’ waarin de vertaler zichzelf opvoert bij het graf van de dichter-cineast. De hoofdtendens lijkt te zijn dat Pasolini halfweg de jaren vijftig de strijd al opgegeven had – en dus krijgen we van hem een merkwaardig simplistisch, statisch, vastgepind beeld; heeft Devoldere zijn eigen lusteloze conservatisme op Pasolini geprojecteerd?

De slotzinnen van de inleiding: ‘[De as van Gramsci] is wellicht het hoogtepunt van zijn poëzie waarop niets echt meer kon volgen. Niet alleen het einde van de geschiedenis, maar ook van de eigen poëzie wordt […] aangekondigd. Leven wordt voortaan overleven. Met passie, zeker. […] Maar verslagen.’ In dit citaat wordt verwezen naar de allerlaatste strofen: nadat het bruisende bestaan van de wijkbewoners is opgeroepen (‘geen leven, maar overleven // – misschien opgewekter dan het leven – als / van een volk van dieren’), vraagt de dichter: ‘Maar ik, bewust en met het hart // van wie alleen in de geschiedenis kan leven, / word ik ooit nog door pure passie gedreven / nu ik weet dat onze geschiedenis voorbij is?’ Devoldere tekent aan: ‘Pasolini besefte al in 1954 dat de ideologieën dood waren, ook de communistische […]. De geschiedenis is geen opgang meer naar bevrijding en emancipatie. […] De erfenis van Gramsci is dubbelzinnig geworden. In die dubbelzinnigheid zal Pasolini […] overleven tot zijn gewelddadige dood’.

Opmerkingen:
– ‘waarop niets echt meer kon volgen’: een wat vreemde formulering van een vreemde visie: er volgden nog zeker drie belangrijke bundels (1961, 1964, 1971); de Franse en Engelse bloemlezingen openen met ons gedicht! Bovendien moest Pasolini als cineast nog beginnen (de films staan niet los van de poëzie), en zou hij in de volgende decennia talloze (cultuur-)politieke stukken schrijven.
– ‘dood van de ideologieën’: Devoldere gebruikt dat dwaze cliché ook in een eerdere aantekening, maar Pasolini zegt zoiets niet, en voor zover ik weet, bleef hij zich bijna tot het eind als marxist beschouwen.
– En ‘einde van de geschiedenis’? In dezelfde zang staat: ‘in deze leegte van de geschiedenis, / in deze gonzende pauze waarin het leven zwijgt’. Pauzes zijn niet definitief. De slotregel heeft het trouwens over ‘onze’ geschiedenis, een bepaalde geschiedenis dus, wélke precies? Is hier geen sprake van heroriëntatie, vernieuwing?

Devoldere alludeert ergens op een bekende tekst uit Pasolini’s sterfjaar, waarin het verdwijnen van de glimwormen als metafoor dient voor de desastreuze maatschappelijke ontwikkeling. Ik herlas dat stuk, vond het verbijsterend lucide, en toepasselijk op ons hier en nu; ja, pessimistisch, maar verre van lijdzaam. (En de schrijver beroept zich terloops even op Gramsci’s gezag!) Kunsthistoricus Georges Didi-Huberman nam het als uitgangspunt van een stimulerend boek (Survivance des lucioles, Minuit, 2009), waarin deze (héél!) late Pasolini zowel beaamd als gelaakt wordt, en in verband gebracht met Giorgio Agamben en Walter Benjamin; Devoldere kan hier ook leren dat ‘overleven’ niet per se negatief hoeft te klinken.

In zijn ‘essay’ legt Devoldere aan Pasolini uit dat ‘de kunstenaar’ tegenwoordig ‘de terrorist’ benijdt, wiens daad dan een uniek en invloedrijk kunstwerk is… ‘Jij kende die terrorist niet, Pasolini, maar je hebt het failliet van de kunst […] en van de emancipatiestrijd in je eigen lichaam gevoeld.’ Jezuslief, je zou hier geen woorden aan mogen vuilmaken, maar kom, Devoldere is in Vlaanderen een hele meneer. Wie zijn in godsnaam de kunstenaars die terroristen ‘benijden’? En, grappig genoeg, in 2007 zei Alain Badiou over een poëziefragment van Pasolini dat daarin vooruitziend (en strijdbaar) de louter destructieve ‘terroristische subjectiviteit’ bekritiseerd wordt. Je hoeft het niet eens te zijn met Badiou of met Didi-Huberman, maar beiden ondernemen pogingen om vanuit Pasolini te denken. Bij Devoldere is niet het vaagste spoor van denken te vinden. En weinig begrip voor poëzie.

Ik kan lang doorgaan met het aanstippen van loze beweringen en vertekeningen. Natuurlijk is de Partij er niet meer, krijgt Pasolini te horen, ‘Wat had je dan gedacht?’ Hoe hatelijk. En Devoldere gedenkt hoe ‘in de verre jaren ’70 […] Sardische meisjes, vol Gramsci op weg om organische intellectuelen te worden, ons de partizanenliederen bijbrachten’, jawel, we zijn ooit jong en onnozel geweest. Proef de weemoedige ironie van een doodvermoeide traditionele intellectueel! Arme man. Voor hem was in 1989 de rekening al gemaakt, en eigenlijk al in 1975, en eigenlijk al vóór zijn geboorte, in 1954. Maar ook al past het niet in zijn kraam, hij zou in 2012 toch moeten weten dat het in de wereld nog niet afgelopen is met glimmende beelden, woorden en daden van verzet (al dan niet in naam van een ‘ideologie’). Hij zou moeten weten dat het zelfs met het communisme nog niet afgelopen is, getuige bijvoorbeeld de fameuze conferentie van 2009 en de daaruit voortgekomen boeken over ‘de idee van het communisme’. Hij zou moeten weten dat de ‘erfenis’ van Gramsci springlevend is, er verschijnen voortdurend nieuwe uitgaven van zijn werk en studies over hem.

Van Devoldere valt weinig te leren, van Gramsci en Pasolini veel. Vruchtbare, overlevende, onsterfelijke doden.

Links

Uitgeverij P, Leuven, 2012
ISBN 9789079433766
96p.

Geplaatst op 29/08/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.