Zihni doet Piketty

Kapitaal in de 21ste eeuw

Thomas Piketty (vert. Lidewij van den Berg, Marianne Kaas, Ankie Klootwijk, Daan Pieters & Manik Sarkar)

Wie is Thomas Piketty?

Thomas Piketty (1971) is als hoogleraar verbonden aan de École d’Économie de Paris en is onderzoeksdirecteur van de École des hautes études en sciences sociales. De hogeschool EHESS spitst zich toe op sociaalwetenschappelijk onderzoek en is sterk beïnvloed door de Annales School, die sociaalwetenschappelijke methoden als integraal onderdeel van historisch onderzoek beschouwt.

Het carrièreverloop van Piketty is veelzeggend. In 1990 studeerde hij af als wiskundige, wat wellicht zijn preoccupatie met cijfers en statistiek verklaart. Drie jaar later behaalde hij zijn doctorstitel in economie aan de EHESS. Piketty’s dissertatie behandelt theorieën over de herverdeling van kapitaal. Naast het bekleden van belangrijke wetenschappelijke posities, zoals universitair docent aan de Massachusetts Institute of Technology, is Piketty zeer actief geweest op politiek en sociaal gebied. Zo was hij in 2012 economisch adviseur van François Hollande in aanloop naar diens presidentschap. Piketty noemde Hollande ‘de nieuwe Roosevelt’, omdat die de economische ongelijkheid serieus wilde aanpakken, bijvoorbeeld door topinkomens zwaarder te belasten. Maar toen Hollande eenmaal president was en zijn beloftes volgens Piketty onvoldoende waarmaakte, distantieerde hij zich van hem, zelfs al belastte Hollandes beleid de rijken zó fors dat de Franse acteur Gerard Depardieu met veel bombarie naar Rusland verhuisde.

Piketty’s nieuwste boek Kapitaal in de 21ste eeuw (hierna Kapitaal) gaat over economische ongelijkheid en kan met recht zijn magnum opus worden genoemd: het telt meer dan achthonderd pagina’s en is de kroon op zijn werk van de afgelopen twintig jaar. De benadering van Piketty is dan ook in lijn met de Annales School. In essentie is Kapitaal een geschiedenisboek. Niettemin is een nadrukkelijk sociaalwetenschappelijke en kwantitatieve methode – kenmerkend voor de Annales School – vervlochten met Piketty’s historische analyse.

Het centrale argument van Piketty’s Kapitaal is dat het huidige kapitalisme de democratische orde bedreigt, omdat het geen oog heeft voor de toenemende ongelijkheid die het veroorzaakt.

Apocalyptische voorspellingen

In de inleiding formuleert Piketty de centrale vragen van zijn boek. Wat weten we nu eigenlijk over de lange termijn-evolutie van de verdeling van rijkdom? Zorgt de dynamiek van private kapitaalaccumulatie onvermijdelijk voor de concentratie van rijkdom in de handel van enkelen, zoals Karl Marx betoogde? Of leiden de balancerende krachten van groei, concurrentie en technologische vooruitgang in de latere fasen van ontwikkeling juist tot minder ongelijkheid, zoals de twintigste-eeuwse econoom Simon Kuznets dacht?

Piketty geeft toe dat zijn antwoorden ‘onvolmaakt en onvolledig’ zijn, maar ze zijn evengoed gebaseerd op ‘veel uitgebreidere historische en vergelijkende gegevens dan alle eerder werken over dit onderwerp, alsook [op] een nieuw theoretisch kader waardoor we beter begrijpen welke tendensen en mechanismen er aan het werk zijn’. De treffendste zin in de inleiding is dat ‘het intellectuele en politieke debat over de verdeling van welvaart jarenlang gevoerd is op basis van een hoop vooroordelen en weinig feiten’. Hiermee haalt Piketty scherp uit naar het mainstream discours, dat hij in wezen, vanwege een gebrek aan gedegen empirische onderbouwing, beschuldigt van ongefundeerde ideologie.

Verder komen in de inleiding beknopt de theorieën van Arthur Young, Thomas Malthus, David Ricardo en Karl Marx aan bod. Piketty legt uit dat onder meer de ongekende omwenteling van de Franse Revolutie – die weer deels het gevolg was van de enorme bevolkingsgroei in het achttiende-eeuwse Frankrijk, waardoor oude klassenverhoudingen onder druk kwamen te staan – deze auteurs bewoog op hun eigen manier ‘apocalyptische voorspellingen’ te maken.

Overbevolking?

De Britse agronomist Young was een belangrijke inspiratiebron voor Malthus. Young had in 1787 en 1788, aan de vooravond van de revolutie, veel gereisd door Frankrijk. In zijn dagboek beschreef hij de armoede op het Franse platteland. Sommige van Youngs observaties waren vrij accuraat, aldus Piketty.

In de achttiende eeuw groeide de Franse bevolking enorm: rond 1788 was Frankrijk met ruim 30 miljoen inwoners het meest bevolkte land van Europa. Daarom is het aannemelijk dat, zoals Young stelde, de snelle bevolkingsgroei van Frankrijk in de decennia voor ‘de explosie van 1789’ leidde tot een daling van de agrarische lonen en een stijging van de grondhuur. En dit droeg sterk bij aan de toenemende impopulariteit van de aristocratie en het bestaande politieke regime.

Hoewel Youngs relaas doorspekt is met nationalistische vooroordelen en misleidende vergelijkingen en veel van zijn observaties banaal en anekdotisch zijn, meende hij daar toch universele conclusies uit te kunnen trekken. Daarnaast spreekt Young met minachting over de lagere klassen; de schrijnende armoede in Frankrijk was voor hem geen reden om meer gelijkheid na te streven. Integendeel. Alleen het ‘leiderschap van verantwoordelijke mensen’ zou tot een harmonieuze samenleving leiden, waarin iedereen zijn eigen plek kent en het gepeupel niet in opstand komt.

In zijn beroemde Essay (1798) trok Malthus nog radicalere conclusies dan Young. Zo vreesde Malthus de nieuwe politieke ideeën uit Frankrijk, en vond hij dat alle steun aan de armen moest worden gestopt zodat ze zich zo min mogelijk zouden reproduceren en overbevolking kon worden voorkomen. Piketty wijst erop dat we Malthus’ overdreven somberheid moeten plaatsen in de context van de grote angst onder Europese elites tijdens de bloedige nasleep van de Franse Revolutie.

Geïnspireerd door Malthus voorspelde Ricardo dat grootgrondbezitters een steeds groter aandeel in rijkdom zouden vergaren. Immers, als de populatie toeneemt – wat in zijn tijd met ongekende vaart gebeurde – zal land steeds schaarser en dus duurder worden. Omdat grootgrondbezitters hiermee een groter aandeel van het nationale inkomen zullen krijgen, terwijl het aandeel van de rest van de bevolking afneemt, zal het sociale equilibrium onder druk komen te staan. De enige oplossing voor dit probleem was volgens Ricardo een toenemende belasting op landopbrengsten.

Ricardo, die net als Malthus geen data tot zijn beschikking had, bleek ongelijk te hebben. Op de lange termijn daalde het aandeel van landbouwinkomsten ten opzichte van andere vormen van rijkdom, onder andere vanwege de technologische ontwikkelingen en voortschrijdende industrialisatie. Niettemin vindt Piketty dat Ricardo’s schaarsheidsprincipe belangrijk is, want in beginsel klopt die theorie. Piketty suggereert zelfs dat Ricardo’s theorie van onmisbaar belang is om de mondiale verspreiding van rijkdom in de eenentwintigste eeuw te kunnen duiden.

Marx

Ook de ideeën van Karl Marx plaatst Piketty in de context van zijn tijd. En dat doet hij op pikettiaanse wijze. Door te benoemen dat er – gelet op de beschikbare data in de negentiende eeuw – geen structurele afname van ongelijkheid zichtbaar is, laat Piketty zien dat Marx’ tijd eerst en vooral gekenmerkt werd door de uitbuiting van het proletariaat. Hun misère was in sommige opzichten zelfs nog extremer dan de rurale malaise onder het ancien régime. De auteur weet zijn lezers extra te overtuigen omdat hij hierbij ook naar bekende literaire klassiekers uit die tijd verwijst, zoals Oliver Twist (1838) en Les Misérables (1862).

Piketty legt vervolgens uit dat Marx het schaarsheidsprincipe van Ricardo als basis nam voor een meer diepgaande analyse van de dynamiek van het industriële kapitalisme, waarin er in principe geen limiet is aan de hoeveelheid kapitaal die kan worden geaccumuleerd. Marx voorspelde met zijn ‘principe van oneindige accumulatie’ dat het kapitalisme uiteindelijk uit elkaar zal vallen. Óf het rendement op kapitaal zal afnemen, wat tot conflicten tussen kapitalisten zal leiden, óf het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen zal oneindig stijgen, waardoor arbeiders vroeg of laat in opstand zullen komen.

Piketty stelt dat het sombere toekomstbeeld van Marx net zo min bewaarheid werd als dat van Ricardo. Aan het eind van de negentiende eeuw begonnen lonen langzaam te stijgen en nam de koopkracht van arbeiders toe, ook al bleven er extreme ongelijkheden bestaan. De communistische revolutie vond bovendien plaats in een land waar die volgens Marx’ theorie juist niet had moeten plaatsgrijpen. Rusland was een nauwelijks geïndustrialiseerd, agrarisch land. Piketty legt verder uit dat Marx, net als zijn voorgangers, de mogelijkheid van duurzame technologische vooruitgang en toenemende productiviteit negeerde. Ook geeft Marx geen duidelijk antwoord op de vraag hoe een samenleving waarin privaat kapitaal volledig is afgeschaft in politieke en economische zin zou moeten functioneren.

Toch benadrukt Piketty dat ook Marx’ principe van oneindige accumulatie relevant is voor een gedegen analyse van onze tijd: ook al is er sprake van lage groei, en ook al heeft kapitaalaccumulatie een einde, het kapitaal kan alsnog dusdanige proporties aannemen dat het destabiliseert.

Kuznets

Piketty besluit zijn de inleiding met een twintigste-eeuwse denker die ‘ook een smaak voor voorspellingen had’. De theorie van de Amerikaan Simon Kuznets gaat ervan uit dat inkomensongelijkheid automatisch zal dalen in de gevorderde stadia van het kapitalisme, en dat dit ook nog eens zal gebeuren ongeacht welk economisch beleid er wordt gevoerd of wat voor verschillen er tussen landen zullen zijn. Simpel gezegd is het voor Kuznets genoeg om geduldig het ‘natuurlijke’ verloop van het kapitalisme af te wachten, want vroeg of laat zal kapitalistische groei iedereen bevoordelen.

De theorie van Kuznets over inkomensongelijkheid was de eerste die werd ondersteund door een ‘formidabele statistische inrichting’. Voor de statisticus Piketty is dit gegeven uiteraard relevant. Hij schrijft dan ook dat Kuznets in tegenstelling tot Malthus, Ricardo en Marx over afdoende data kon beschikken en die ook ‘tot in detail documenteerde’ in zijn monumentale boek Shares of Upper Income Groups in Income Savings (1953). Bovendien was Kuznets een boodschapper van goed nieuws: de ongelijkheid was tanende. Meer bepaald berekende Kuznets dat tussen 1913 en 1948 een scherpe daling van inkomensongelijkheid plaatsvond in de Verenigde Staten.

Ondanks het lijvige dataonderzoek is Kuznets theorie ideologisch gekleurd, zo analyseert Piketty. Dat het kapitalisme van nature op een happy end uitloopt, was in de context van de Koude Oorlog een wel heel welkome boodschap voor de machthebbers in de VS. Kuznets maakte er zelf ook geen geheim van dat zijn optimistische voorspellingen de Derde Wereld ‘binnen de invloedssfeer van de vrije wereld [moesten] houden’. Bovendien constateert Piketty dat de magische curve van Kuznets een fragiele onderbouwing kent: volgens hem is de afname van ongelijkheid in bijna alle rijke landen tussen 1914 en 1945 vooral te danken aan de kostbare wereldoorlogen, en de economische en politieke schokken die ze teweegbrachten voor de elites. Het had volgens Piketty weinig te maken met een proces van sociale mobiliteit, waarbij de lagere klassen zich omhoog konden werken.

Piketty sluit zijn inleiding af met een vurig betoog. Het is volgens hem hoog tijd dat het ‘vraagstuk van de ongelijkheid terugkomt in het hart van economische analyse’. In de moderne tijd is deze vraag, mede door de invloed van Kuznets, door economen volkomen verwaarloosd. Daarbij wijst Piketty op enkele actuele kwesties die veel weerklank hebben bij zijn publiek: sinds de jaren zeventig is de economische ongelijkheid in rijke landen enorm toegenomen. Tegelijkertijd maken ontwikkelingslanden als China een sterke economische groei door, wat vooral in de rijkere landen tot grote onzekerheid leidt.

Het zou volgens Piketty, gezien de rap toenemende ongelijkheid in de afgelopen decennia, in elk geval absurd zijn om aan te nemen dat groei ‘van nature’ gebalanceerd zou zijn, zoals Kuznets stelde. Veeleer ziet Piketty een interessante parallel met de vroege negentiende eeuw, die net als onze tijd gekenmerkt werd door ingrijpende economische veranderingen. De economen van toen verdienen volgens Piketty dan ook veel krediet omdat ze de kwestie van verdeling centraal stelden, ook al waren hun antwoorden niet altijd even toereikend.

Sexy

Piketty’s inleiding oefent veel aantrekkingskracht op de lezer uit: het is helder en toegankelijk geschreven, uit de tekst spreekt een enthousiasme om vastgestelde kaders op te schudden en Piketty’s inhoudelijke kritiek op de mainstream economische wetenschappen is overtuigend.

Met andere woorden, Piketty is sexy. Hij flirt als het ware met zijn publiek, de Westerse consument, van wie hij weet dat die al geruime tijd tevergeefs zoekt naar verklaringen voor de economische crises, die ervoor zorgen dat hij langer moet doorwerken tegen een lager loon. De Westerse consument, die steeds meer moet lenen en steeds ‘flexibeler’ door het leven moet. Maar deze consument is tegelijkertijd geconditioneerd om een weerstand te hebben voor ‘radicale’ (lees: openlijk systeemkritische) analyses.

Maar voor de lezer die iets meer kennis heeft dan de gemiddelde consument blijven toch enkele zaken in de lucht hangen. Zo is Piketty’s samenvatting van de theorieën van de economen die hij behandelt vrij Wikipedia-esque: niet onjuist, maar kort door de bocht. Piketty heeft zelfs toegegeven dat hij Marx’ Das Kapital (1867-1894) ‘nooit echt heeft gelezen’.

Aan de ene kant komt de link tussen deze negentiende-eeuwse denkers en Piketty’s vraagstuk enigszins gekunsteld over. Het was wellicht wetenschappelijk overtuigender geweest als Piketty zich enkel en uitgebreider had gericht op Kuznets, omdat laatstgenoemde, met gebruik van data, een blijvende impact heeft gehad op het denken over ongelijkheid in het huidige economische discours. Aan de andere kant: ook al was een focus op alleen Kuznets misschien ‘wetenschappelijker’, de ‘sexappeal’ van de inleiding was er dan zeker niet geweest. Want vooral onder jongeren die geen antwoord zien op hun systeemkritische vragen in het mainstream discours zijn denkers als Malthus en Marx maar ook Adam Smith opnieuw in trek. Zo maximaliseert Piketty zijn publiek. Door deze denkers, vooral Marx, in zijn inleiding te noemen houdt hij behalve de Westerse consument ook het kleinere, systeemkritische publiek binnenboord.

De manier waarop Piketty de ideeën van Young, Malthus, Ricardo, Marx en Kuznets ophangt aan een kapstok van zware kritiek op het huidige mainstream discours prikkelt daarom toch enorm. Inderdaad, waarom zijn we zo klakkeloos uitgegaan van de vanzelfsprekend heilzame werking van kapitalisme? Waarom is de kwestie van ongelijkheid niet meer kritisch benaderd door de mainstream economie?

En Piketty’s charmante schrijfstijl overtuigt. De lezer glijdt soepel door de inleiding heen en kan niet wachten om het boek verder te lezen.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2014
ISBN 9789023490821
812p.

Geplaatst op 28/11/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.