De dimensies van het zenuwgebied

Worst

Atte Jongstra

‘Je krijgt een uur om op te rotten. […] Mijn huis uit! Wegwezen.’ Zo begint het eerste deel van Atte Jongstra’s (1956) nieuwste roman, Worst. Het is 1 juni 2012. Aan het woord is Rosa, sinds 13 jaar de vrouw van de ik-verteller, een man die veel op Jongstra lijkt en die blijkens het derde deel ook de auteur is van de boeken die Jongstra heeft gepubliceerd. Een autobiografisch werk dus? Iets voor privédomein? Ongetwijfeld. Zeker voor wie dit boek wil lezen als een antwoord op Privédomein, de roman waarin Ingrid Hoogervorst (de Rosa van het echte leven, zullen we maar zeggen) beschrijft hoe ze scheidt van een schrijver. Aan het eind van die roman komen woorden voor die erg lijken op de eerste van Worst: ‘Ik wil dat je het huis verlaat. Ga maar ergens anders slapen. […] Mijn huis uit. Nu!’

Maar Worst is meer dan een autobiografie. Het boek is ook een encyclopedie. De verschillen tussen Privédomein en Worst sluiten bij deze twee genres aan. Het boek van Hoogervorst is psychologiserend, beperkt in scope en sober geschreven; de roman van Jongstra is een breed uitwaaierende encyclopedische vertelling rond het steeds terugkerende beeld van de worst. Dat mag iets banaals lijken, maar voor de hoofdfiguur is het dat niet. Hij structureert zijn verhaal dan ook naar het voorbeeld van een erg verheven model, namelijk de bijbelse opeenvolging van de hellevaart (de afdaling of de uitdrijving) en de wederopstanding. Het eerste deel van Worst heet ‘Heenzending’, het derde ‘Opwaartse wegen’. Tussenin is er een ‘Tuinidylle’, in de vorm van een dagboek dat de hoofdfiguur tussen 1998 en 2012 bijhield in Villechaise, het Franse paradijselijke plaatsje waar hij met Rosa een vakantiehuis had. Door de scheiding moet dat huis verkocht worden – het is dan augustus 2012 – en is de verdrijving uit het aards paradijs een feit.

Het verschil tussen Hoogervorsts psychologische en Jongstra’s encyclopedische roman vind je in Worst weerspiegeld in de personages. Rosa interpreteert alles vanuit de psychologie, Sigmund Freud is ‘de vader van haar denken’. De ik-verteller vindt dat onzin. In Venetië zegt hij tegen de geleerde Gustav Joseph dat hij niet wil psychologiseren, ‘daar heb ik een ex-echtgenote voor.’ In Berlijn, waar de verteller een gastcollege geeft, beantwoordt hij een vraag van Jan Konst (in het echte leven inderdaad hoogleraar aan de Freie Universität Berlin):

‘Hoe zit het eigenlijk met de psychologie in je werk? Wat is daar de rol van?’
‘Mijn personages houden er niet van. Ze denken liefst zo weinig mogelijk over zichzelf na.’
‘Doe je dat zelf ook niet?’
‘Een huwelijk is net als worst. Je moet niet de hele tijd bezig zijn met de bestanddelen van je partner.’

Die laatste uitspraak komt in allerlei variaties een tiental keer voor in de roman: ‘Je moet niet te veel nadenken over hoe een worst gemaakt is. Verpest de smaak.’ Dat geldt niet alleen voor worsten, maar ook voor wetten en liefdesrelaties – dus voor het huwelijk tussen Rosa en de verteller:

De naam Bismarck viel. Hij zei: ‘Als men wetten en worst liefheeft, kijk dan nooit hoe ze worden gemaakt.’ Wat mij betreft gold dat voor de liefde. Niet te veel in de ander poeren.

Uiteindelijk is het een kwestie van vertrouwen: je vraagt niet hoe, waarom of vanwaar – je geniet gewoon van het resultaat en je vertrouwt wat er in de worst zit. Geen toeval dat de reden voor de ‘heenzending’ een vertrouwensbreuk was. Rosa had in de computer van de verteller ingebroken en daar een gedicht gevonden dat volgens haar erotisch was én vooral: niet voor haar bedoeld. Als literatuur autobiografisch is, moeten gedichten wel beschrijvingen van reële acties en gebeurtenissen zijn. Weg dus met de schrijver.

Rosa heeft het trouwens niet zo op worst. ‘Alles veel te vet voor mij…,’ zegt ze. En ze ergert zich aan de obsessie van haar man: ‘Kan het in Villechaise eindelijk éven zonder worst?’ vraagt ze. Ze is het dan ook niet eens met Bismarcks wijsheid dat je de liefde, net als de worst, niet moet onderzoeken: ‘Rosa zag dat evenzo omgekeerd. Ik denk dat ze onrustig werd als ze niet voortdurend peilde wat mij dreef.’

Duizenden plakjes

De worst staat in deze roman voor veel meer dan het huwelijk, de liefde en de wetten. Aangezien zowat elk hoofdstukje wel iets met worst te maken heeft, krijgt dat ding zoveel betekenissen dat het niet langer als houvast kan fungeren. Om te beginnen wordt de literatuur vergeleken met worstdraaierij. Het eerste motto, van Menno ter Braak, liegt er niet om:

Het patent van de worstmachine is gegeven, het aantal onderwerpen is onbegrensd. Laten wij er dus één van kiezen en dat in de machine stoppen, om te zien wat er aan literatuur uit komt.

Voor iemand zou denken dat Ter Braak een heel tolerante criticus was die vooruitliep op de literaire machines van poststructuralisten als Gilles Deleuze: deze passage is een vervloeking van de Nederlandse Ilja Ehrenburg-imitatoren, die aan de lopende band romans produceerden in de traditie van de nieuwe zakelijkheid. Worst ligt ongetwijfeld veel dichter bij de poststructuralistische visie op literatuur als betekenismachine dan bij die van Ter Braak. Het is een knip- en plakroman die de lezer meeneemt naar de verste uithoeken van internet en de geschiedenis. Een bont boek, zoals Multatuli over zijn Max Havelaar (1860) zei, een melange, een worst vol vreemde ingrediënten: ‘Al die stukken en brokken in een kaft, een boek als een worst.’

Preciezer geformuleerd gaat het om een aaneenschakeling van worstjes, duizenden plakjes worst, ‘een snoer van saucijsjes waaraan een groot aantal worstjes ontbrak.’ Dat laatste (misschien een variant op Dirk van Bastelaeres befaamde dichtregel ‘allemaal delen van een geheel dat ontbreekt’) verwijst naar de springerige verteltrant van Jongstra: je wordt van de ene worst-anekdote en -betekenis naar de andere gesleurd en sommige lezers zouden wel eens kunnen denken dat de samenhang ontbreekt. Nochtans is de rode draad in dit boek duidelijker dan in Groente, de roman die Jongstra in 1991 publiceerde en die op het omslag van de nieuwe roman vergeleken wordt met Worst. De vergelijking ligt voor de hand, maar Worst heeft een duidelijk kaderverhaal en al even duidelijk ingebedde episodes, terwijl bij Groente alles op hetzelfde niveau leek te staan. Het kaderverhaal van Worst speelt zich af tussen 1 juni 2012 en ‘voorjaar ’14’. Het toont de scheiding, de inzinking en het moeizame herstel van de verteller. Het ingebedde verhaal gaat over het voorbije huwelijk, het bevat ‘flarden’ daaruit, vaak ‘oorlogstaferelen’ en conflicten ‘in het zenuwgebied tussen man en vrouw’, maar soms ook momenten van verstilling en geluk.

Als dit boek een resem worstjes genoemd kan worden, wil dat dus niet zeggen dat er geen touw aan vast te knopen is:

Als er toch al geen sprake is van één grote worst, kon men ondanks de ontbrekende exemplaren inderdaad spreken van een snoer worstjes, mits de gebruikelijke rode draad niet miste.
Het bleef niet bij deze schakel. Ik dacht nu aan Worst. Dit boek. […] Het boek als aaneenschakeling, waaraan zelfs een groot aantal worstjes ontbreekt…

Daarin lijkt Worst op Tristram Shandy (1759-1767) van Laurence Sterne, net als Multatuli een van de helden van Jongstra:

Tristram Shandy is een saucijzensnoerachtige schepping waaraan veel exemplaren ontbreken. De stukken en brokken die Sterne bovendien in zijn worst stopt, zijn zo divers van afmeting en aard dat het een wonder mag heten dat de darm niet is gescheurd. Een meesterstuk van literaire verworsting.

De vele betekenissen die de worst in Jongstra’s roman krijgt, lijken op die ‘stukken en brokken’ die zo wonderlijk bij elkaar gevoegd worden. Worst is niet alleen liefde, huwelijk, wet en literatuur, ongeveer alles kan in de loop van het verhaal met worst vergeleken worden. Worst is verleiding (‘Daar nadert Satan met een schotel vol saucijzen’); het verlangen naar worst is een ongecontroleerde honger en geilheid (in die zin mag de worst toch even freudiaans kleuren), ‘een ongebreidelde Wille zur Wurst’. Maar evengoed is de worst religieus: ‘Vlees is mijn godsdienst en worst mijn kathedraal.’ Omdat er zoveel soorten worst zijn, staat hij ook voor de diversiteit, bijvoorbeeld in specialiteiten en nationaliteiten. Zo heeft elke streek en natie zijn eigen worst. Ook de waarheid is worst, omdat ze ‘nooit schoon, uit één stuk is, maar “etwas Verwurs-tetes” is: een uit verschillende bestanddelen samengestelde rijkdom aan substanties, geuren, kleuren, nuances, werkingen en kruidachtigheid.’ Om een eindeloze reeks van steeds uitdijende worstbetekenissen af te ronden: ‘De heule waireld is worst!’, zoals het derde motto van de roman beweert.

Toch is er meer in deze roman dan horizontaal uitdijende plakjes worst. Rosa mag beweren dat haar man de diepte mijdt, dat is maar ten dele juist.

Breedte, diepte en hoogte

Een encyclopedische roman als Worst lijkt vooral in de breedte te opereren: het ene verhaaltje over worst leidt naar het andere en ze staan uiteindelijk allemaal broederlijk naast elkaar, zonder veel hiërarchie. Horizontaal. Voor het kritische oog van Rosa blijven ze aan de oppervlakte. Ze weigeren te graven. Maar er is wel degelijk een verticale dimensie aan deze aaneenschakeling van steeds talrijker wordende verhalen, anekdoten en fragmenten. Er is diepte en hoogte.

De hoogte is het makkelijkst te zien in Worst. De hoofdfiguur lijkt altijd te vluchten naar nieuwe verhalen en nieuwe horizonten (het is geen toeval dat de ‘opwaartse wegen’ iets van een reisverhaal hebben, met uitstapjes naar Berlijn en Venetië), maar dat blijken pogingen om zichzelf te verliezen, op te gaan in de ander en het andere. De horizontale vlucht blijkt een aanzet tot een hoge vlucht. Wat een horizontale opheffing van het ik lijkt, moet een verheffing worden: ‘Voor een vrouw had ik mijn bestaan willen opheffen, in haar verdwijnen, in mijn betere ik.’ In een gedicht waarin hij de eerste seksuele relaties met Rosa beschrijft, spreekt de verteller over ‘mij aan mijzelf ontvloeien laten’.

De worstliefhebber, die de werkelijkheid lijkt te reduceren tot reeksen saucijzen, blijkt dus een dromer, een idealist. De worst is ook daar een uitbeelding van: geen worst is ooit dezelfde als een andere, er is geen ‘opgaan in de ander’, er bestaat geen ‘zuiver’ en alles verenigend ideaaltype. Na een uiteenzetting over de ‘ideale’ snijwijze van een worst, zegt de verteller:

Fechners Warum wird die Wurst schief geschnitten? betreft natuurlijk een worstabstractie. Een van zijn respondenten heeft het over een ‘cilinder’, maar welke worst is een zuivere cilinder?
Je zou kunnen denken aan een leverworst. Maar bij droge worst of Oxford sausage past eerder het beeld van een guirlande, de kloof tussen ‘ideale Construction’ en ‘reale Resultate’ is heel breed.

En daar is de breedte weer. De kloof tussen ideaal en werkelijkheid. Er zijn twee vrouwen die een belangrijke en positieve rol spelen in de ‘opwaartse wegen’ van de verteller: Lotte en Erminie. Met hen is hij weer gelukkig en hoopt hij weer op de ideale versmelting, de zelfopheffing. Maar de twee vrouwen laten hem staan omdat hij te gretig is, te snel te veel wil. Hij geeft hen geen ruimte, vinden ze. Hij mag beweren dat hij zich in hen wil verliezen, in feite geldt ook het omgekeerde: zij worden geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Of in de termen van het boek:

Het ging haar [Erminie] veel te snel. […] ‘Het is soms als maak je er een boek van, naar eigen fantasie. Ik zal het anders zeggen. Je draait van mij een worst naar eigen smaak, met vulling van jezelf.’

Dat is de tragiek van de hoofdfiguur: hoe meer hij zichzelf wil verliezen, hoe meer hij de ander kwijtraakt. En dat hangt samen met zijn identiteit, die een verzameling ikken en anderen is. Dat is meteen de tweede verticale dimensie van deze schijnbaar horizontale roman: de diepte, de psychologie. ‘Alle maskers zijn tegelijk waar, denk ik. Men bestaat uit vele ikken, die een leven lang aan het woord zijn, soms tegelijk. Word maar eens wijs uit al die klinkende persoonlijkheden.’ Uiteraard is de worst, met zijn steeds andere verschijningsvormen, ook hier een symbool van. ‘Beschouw mij maar als een worst,’ zegt de verteller. ‘Dat doe ik zelf ook.’

Die talloze ikken zijn een constante in het werk van Jongstra. Hij bundelde ze in 2008 in Klinkende ikken, een boek uit de reeks ‘privé-domein’ (tja, de ironie) met als ondertitel ‘bekentenissen van een zelfontwijker’. De vele ikken in de diepte zouden wel eens kunnen samenhangen met het vluchtgedrag aan de oppervlakte. De talloze identiteiten leven ook niet altijd in peis en vree samen. Soms is er geen centrum meer en dan valt alles uit elkaar. De ‘heenzending’ is daar een voorbeeld van. Nadat Rosa hem het huis uit heeft gezet, voelt de ik-verteller zich als het jongetje uit ‘Der Wurstdieb’ van Wilhelm Busch: die bevroor helemaal en viel in duizend stukjes uiteen. De verteller probeert het verhaal achterstevoren te lezen: van versplintering terug naar eenheid. Maar in zijn leven is zo’n retrograde werkwijze niet haalbaar.

In de diepte zien we dus weer de kloof, het gat, in dit geval tussen de talloze ikken van de mens. In 2013 publiceerde Jongstra Diepte!, een autobiografische roman waarin hij zichzelf beschreef aan de hand van het dorp waar hij geboren werd, Terwispel. In dat boek stond niet de worst maar het gat centraal. Alle hoofdstukjes hadden iets met gaten – en dat is de diepte voor Jongstra. Een citaat uit die roman:

Mijn in het eigen innerlijk graven bleek echter delven zonder vrucht. Ik vond er niets, lezing van een kastvol zielkundige standaardwerken ten spijt. Een leeg gat.
Soms vragen de mensen: ‘Bent u wel heel?’
Ik geeft het antwoord met een grijns: ‘Ik ben bij de gaten heel.’
Mijn humeur heeft er nooit echt onder kunnen lijden. En ik ben blijven graven in de bodemloze put van mijn ziel, op zoek naar de troost die de leegte pleegt te bieden, op zoek naar rust.

En zo worden diepte, hoogte en breedte verenigd: ze zoeken alle drie naar het gat dat de overgang vormt van het ene naar het andere, de sprong van ik naar ander, de kloof, de holte. Ze graven, vliegen en reizen op zoek naar rust. Dat doen alle boeken van Jongstra. Ze verkennen het spanningsveld tussen zelf en ander, autobiografie en encyclopedie. Elk boek draait rond een beeld dat in steeds andere vormen terugkeert en elk boek verkent zijn eigen domein van het spanningsveld. In Worst is het beeld uiteraard de worst en het domein het huwelijk. Steeds opnieuw combineert Jongstra het beeld en het domein met het conflict tussen ideaal en werkelijkheid. En toch is alles in het werk van Jongstra altijd weer anders – en steeds overtuigend. Worst is daar een schitterend voorbeeld van. Gelukkig valt de werkelijkheid niet samen met de fictie. In werkelijkheid is worst gewoon troep, in dit boek is het een delicatesse met een rijke, diepe en soms wrange smaak.

Links

De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2014
ISBN 9789029589659
303p.

Geplaatst op 06/12/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.