Poëzie, Recensies

Doortrapte hoeder van de verbeelding

Uitzien met D

Mischa Andriessen

Uitzien met D, zo luidt de titel van de debuutbundel van Mischa Andriessen (1970). Een goede titel. Hij roept meteen twee vragen op. In de eerste plaats: wie is D? En in de tweede plaats: wat wordt er met dat uitzien bedoeld?

De dichtbundel heeft een sterke narratieve drive. De achterflap dwingt de lezer de duikplank van de verhaallijn op. De bundel zou een ‘liefdevol verslag’ van een verloren vriendschap bevatten. Titels als ‘Ontrouw’, ‘Biecht’ en ‘Het verraad’ suggereren dat die vriendschap aan een grote liefde grensde. D zou kunnen staan voor de naam van die verloren vriend, laten we hem Daniël of Dizzy of Dani noemen. Uitzien kan dan begrepen worden in de betekenis ‘uitzien naar’, ofwel ergens naar verlangen. Naar opgaan in de ander bijvoorbeeld. Samen uitzien naar zelfverlies.

Jezelf verliezen doe je in het spel. Er wordt wat afgespeeld in de gedichten van deze bundel, op de wijze waarop vroegoude kinderen dat doen. Dat wil zeggen: experimenterend. De protagonisten ‘D’ en ‘ik’ zijn tegelijkertijd uitvinder en acteur. Zij leggen de spelregels vast om ze daarna weer uit te kunnen wissen. Het levert prachtige beelden op, of liever: aanzetten tot die beelden. Want wat we lezen, dat zijn in de eerste plaats woorden die onze verbeelding in gang zetten. We zien bijvoorbeeld een jongen die een panty aan een balkonbalustrade heeft gebonden en in de tuin beneden doet alsof hij aan het waterskiën is. We zien D ondersteboven aan diezelfde balkonbalustrade hangen. Maar de vraag is: lezen we dat wel goed? Staat die voorstelling wel met zoveel woorden in de tekst?

De poëzie waakt over de verbeelding, schreef Bart Meuleman eens. Poëzie laat zien dat geen enkel beeld voor zich spreekt, maar aan het woord onttrokken dient te worden. Meuleman schreef met hulp (2004) een soortgelijke bundel als Uitzien met D – de lezer wordt medeplichtig aan de voorstelling gemaakt. De dichter is een doortrapte hoeder van de verbeelding.

Bij een dichtbundel over een verloren vriendschap zou je een nostalgische toonzetting in de verleden tijd verwachten. Niet dus. De gedichten in Uitzien met D zijn in de tegenwoordige tijd geschreven. Alleen het middelste gedicht, dat de eerste reeks ‘In de tuin’ scheidt van de laatste reeks ‘In het donker water zien’, staat in de verleden tijd. De tegenwoordige tijd zorgt voor de voortgang in de bundel. De narratieve drive is niet die van een whodunit maar van een who is it? Wie is toch die mysterieuze D? Wat voeren die D en de ik toch in hun schild? En: waar gaat deze vriendschap eindigen? Uitzien met D is een metafysische thriller, elke regel werpt zich als cliffhanger op. Lees het gedicht ‘Draad’, de laatste tekst van het eerste deel.

D heeft oog voor ongelijkheid.
Op zijn aanwijzing buig ik, heel voorzichtig,
nog een beetje, nog een klein beetje, naar hem toe.
Op tafel onder een wijnglas wacht een kruisspin.
Onder geen beding mag de spuugdraad breken
die onze gespannen lippen nu verbindt.

Dit is wat Mischa Andriessen doet: hij verbindt regel voor regel wat in het echt verbroken werd. Geen terugblik, maar een verslag van een band die nu verloren gaat.

Nog altijd volgen we braaf de achterflap. Maar er is natuurlijk meer aan de hand. Door het verhaal van de verloren vriendschap is een heilsgeschiedenis verweven. Dat begint al met het motto, uit Mattheus 26,75: ‘Et egressus foras, flevit amare’ (‘Hij ging naar buiten en huilde bitter’). Hij is de apostel Petrus, die net zijn leermeester Jezus Christus heeft verraden, en door zelfmedelijden wordt overmand. Religieuze duiding van de dichtbundel wordt verder aangewakkerd met titels als ‘Zoon’, ‘Piëta’ en ‘Biecht’.

Wat doen religies? Zij bieden sluitende verhalen waardoor de mens uitzicht krijgt op een verlossing voorbij zijn onafwendbare biologische verval. Deze thematiek neemt Andriessen in Uitzien met D ter harte. In D klinkt een echo door van Koplands beroemde initiaal G – de ironische rest van God. De letter D is de initiaal van de Dood. In de schijnbaar kinderlijk eenvoudige teksten van Andriessen gaat het opvallend vaak over de dood. Of, om het met de woorden van de ik-verteller te zeggen: ‘Er wordt wat afgestorven, daar in onze tuin’.

In het gedicht ‘De waarschijnlijkheid van God’ wordt gepeild naar het bestaan van het Opperwezen. De aanleiding is een witte kat die in het water van de vijver verdwenen is. ‘Hij zwemt rond met een snorkel / van riet’, bedenkt de ik. Of daarmee nu de kat of God bedoeld wordt, blijft in het midden. Erg aannemelijk is de verklaring hoe dan ook niet. De verteller weet: ‘Net als D / heb ik veel te veel films gezien.’

Een bekende verwensing voor wie opgroeide in de postmoderniteit. Laten we haar serieus nemen en de tragiek begrijpen die erachter ligt. Namelijk: wat kunnen we ons aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog voorstellen bij de woorden die we gebruiken als we spreken over dood en oneindigheid? In het gedicht ‘Reïncarnatie’ blijkt dat D zich verbeeldt in een volgend leven een bestaan te zullen leiden als ‘astronaut in een eigroot ruimteschip’, ‘oneindig rondjes draaien / om de donkerzachte flanken van een Venus / op leeftijd.’ Het is een beeld als alle andere. Wat stellen wij ons eigenlijk voor als we spreken van de dood? Een lege kist, een vertraagde treinrit door een aardezwart heelal? Met metaforen denken we grip te krijgen op de onverklaarbare dimensie ‘Tijd’, die volgens sommigen zou stromen.

De reïncarnatiefantasie van D werd in het eerste deel van de bundel al aangekondigd. In het drieregelige vers ‘Straks’ wordt de illusie van tijdsbeheersing als volgt pootje gelicht:

D zal een astronaut zijn die lelijk
zijn enkel verzwikt in de krater,
die hij als eerste te laat ontdekte.

Als Uitzien met D een heilsgeschiedenis is, dan schuilt de verlossing wellicht in een bevrijding van het dominante beeld van de tijd. Het voertuig van de verlossing zou wel eens poëzie kunnen heten.

De stelling kan worden geadstrueerd aan de hand van het gedicht ‘Dolly’. De eerste regel van dat gedicht luidt: ‘Wij zijn wetenschappers, ons bewust / van het feit dat het altijd anders kan.’ Je zou die regels kunnen opvatten als een aansporing – in politieke zin – tot verandering, maar ook als voorbehoud met betrekking tot de moleculaire biologie. De wetenschappers ‘D en ik’ laven zich aan onzekerheid; zij houden zich bezig met de ‘empirie van het bedrog’ – en dus niet, zou je kunnen aanvullen, met het bedrog van de empirie, zoals de wetenschappers die het schaap Dolly kloonden. In de frase ‘D en ik’ kan zelfs een variatie op ‘DNA’ (‘D en a’) worden beluisterd.

Het gedicht sluit af met de zin: ‘Wij houden de vooruitgang nog even tegen.’ De crux zit hem in dat treiterige ‘nog’. Wat een arrogantie, om te beweren dat je de vooruitgang voor onbepaalde tijd stopzet. En toch is dat precies wat er gebeurt in het type tekst dat ‘gedicht’ wordt genoemd. Al was het maar door het zinsritme even te doorbreken nog.

Het tegenhouden van de vooruitgang vindt in Uitzien met D in elke regel opnieuw plaats. Juist omdat de lezer denkt dat hij in het verhaal verder moet. Daarmee dient zich een tweede betekenis van het woord ‘uitzien’ aan. Namelijk uit-zien, analoog aan uit-zitten. Het betekent het einde van het zien afwachten; geen genoegen nemen met de voorstellingen die de huidige heilsleer bevat.

In het laatste gedicht luidt het letterlijk: ‘Een terugval in de tijd, / herhaling als vangnet / voor verloren uren, een zomer / met D, die zich uitrekt’. D lijkt op dat moment gestorven te zijn, hij rekt zich uit als een dode. Toch is het mogelijk hem te reanimeren en terug te gaan in de tijd, tegen de draad van het verhaal in. Het laatste gedicht mag dan ‘Zomertijd’ heten, de lezer dient de klok juist een uur terug te zetten. Weer van voren af aan beginnen, op zoek naar aanknopingspunten.

Naschrift (1)

Andriessen verzamelde verschillende motto’s in zijn bundel, onder anderen van de genoemde Mattheus, maar ook van Jeroen Theunissen en Lucebert. En deze trocheïsche oneliner van David Foster Wallace: ‘If you’ve never wept and want to, have a child.’

Naschrift (2)

De compositie van de bundel is in spiegelbeeld. Twee delen gespiegeld door het middengedicht. Ook de ik lijkt soms gespiegeld, bijvoorbeeld in het water van de vijver. Narcis. Die D staat dan voor Denkbeeldig. Hij is een imaginary friend.

Naschrift (3)

Uitzien met D bevat een kunstige mengeling van spreek- en schrijftaal. In sommige gevallen dreigt de formulering aan het cliché te raken. Ik fronste mijn wenkbrauwen bij: ‘bruut gekanker’, ‘wordt neergezet als’ en ‘die… wist hoe het zat’.

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2008
ISBN 978 90 234 3223 4
64p.
Prijs: 15,-
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004006227680 p.

Geplaatst op 14/07/2009

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.