Een onuitgegeven boek is na zeventig jaar een ander boek

Nooit meer terug naar dat land. Verhalen van slachtoffers over de Kristallnacht 1938

Uta Gerhardt en Thomas Karlauf

Niemand zal ooit weten hoeveel belangrijke boeken er niet gepubliceerd worden. Ik bedoel even niet de meesterwerken die in lades verkommeren; ik wil ook niet beweren dat uitgevers er in hun keuzes uit wat ze krijgen aangeboden vaak naast zitten. Maar vaststaat dat er nogal eens iemand die een plan of manuscript heeft ingestuurd per brief te horen krijgt: we hebben het gelezen, mooi, goed, heel interessant, maar helaas past een boek als dit niet in ons fonds – een keurige manier om te zeggen: we zien er geen brood in. En nogal eens zullen ze in de voorspelling dat er geen (groot) publiek voor is gelijk hebben. Soms levert het een gemiste kans op. Met Nooit meer terug naar dat land hebben we een boek in handen waarvan we dat zeventig jaar nadat het werd samengesteld min of meer kunnen beoordelen wat die gemiste kans inhoudt.

Nooit meer terug naar dat land is een selectie van verhalen die vluchtelingen in 1941 zelf schreven over hun leven in Nazi-Duitsland. Ze reageerden daarmee op een door de universiteit van Harvard uitgeschreven prijsvraag met wetenschappelijke doeleinden. De ooggetuigenverhalen zijn indertijd niet gepubliceerd, net zomin als de geplande selectie eruit. Nu na zeventig jaar alsnog een deel van de collectie wordt gepubliceerd, gegroepeerd rond de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, zijn het in dubbele zin documenten. Uiteraard de eenentwintig verhalen zelf over de van bovenaf georganiseerde pogrom en de directe gevolgen ervan, concentratiekamp en/of emigratie. De manier waarop het materiaal verzameld, verwerkt en uiteindelijk niet werd uitgegeven, maakt er een dubbel document van. Dat het in 1941, juist toen het bij de informatie van het Amerikaanse publiek een rol had kunnen spelen, niet werd uitgegeven was zeker ook een gevolg van algehele onverschilligheid, bestaande uit een mengsel van onwetendheid, niet willen en niet kunnen weten. De schrijvers van de autobiografisch verslagen hebben dat van hun kant weer niet geweten, misschien gelukkig maar. Voor allen gold de uitspraak van de Berlijnse artse Hertha Nathorff die zij op 16 november 1938 noteerde in haar dagboek dat zij voor haar kind hield, tegen wie ze zou zeggen: ‘Nooit meer terug naar dat land, als we er eerst eens levend vandaan weten te komen.’ Daaraan werd de titel van deze bundel ontleend.

Egodocumenten

In augustus 1941 bood Edward Y. Hartshorne (1912-1946), een jonge socioloog die in 1938 afgestudeerd was op een studie over Duitse universiteiten, aan uitgeverij Farrar & Rinehart, waar zojuist zijn boek over de Duitse jeugd was verschenen, twee boekprojecten aan. Eén ervan beoogde het Amerikaanse publiek in te lichten over de achtergronden van de pogroms in Duitsland november 1938 (de zogenaamde Kristallnacht). Het boek, Nazi Madness: November 1938, was gebaseerd op verslagen van ooggetuigen over het leven in Duitsland na 1933. Het exposé dat Hartshorne daarvoor indiende is niet bewaard gebleven. Farrar reageerde prompt: helaas paste het project niet in zijn uitgeefprogramma, de auteur moest het maar bij de populairwetenschappelijke uitgeverij Viking proberen. Over het tweede plan, een uitgave van een selectie van ooggetuigenverhalen, werd niet eens meer gerept.

Hoe Hartshorne aan zijn materiaal kwam, was op zich al een bijzonder initiatief dat nauwelijks meer voorstelbaar is: via een prijsvraag. De afdeling sociologie van Harvard, bekend geworden als de Chicago School, had een traditie in het verzamelen en uitgeven van authentiek bronnenmateriaal. In de jaren dertig had zich daaruit een volwaardige Life-History Method ontwikkeld, iets in de geest van wat Presser onder het begrip egodocument voor ogen stond.

In juni 1934 had Theodore Abel, een hoogleraar aan de Columbia University, in Duitsland een prijsvraag georganiseerd voor ‘het beste persoonlijke levensverhaal van een aanhanger van de nationaalsocialistische beweging’. Daarop waren niet minder dan 683 inzendingen binnengekomen, waaruit in 1938 het boek Why Hitler Came into Power gepubliceerd werd. Dat werd door Hartshorne, inmiddels docent aan Harvard, kritisch besproken.

Vermoedelijk is die prijsvraag het voorbeeld geweest voor de prijsvraag die Hartshorne met twee anderen (de psycholoog Gordon Allport en de historicus Sydney Fair) organiseerde, in augustus 1939 geannonceerd in de New York Times. ‘Prize for Nazi Stories’. Doel was materiaal te verzamelen voor een onderzoek naar ‘de maatschappelijke en psychische uitwerkingen van het nationaalsocialisme op de Duitse samenleving en het Duitse volk’. Tussen september 1939 en 1 april 1940 kon men zijn verhaal onder de titel ‘Mijn leven voor en na 30 januari 1933’ insturen. Drie weken na de advertentie brak de oorlog uit. Het onderwerp was zo brandend dat aan de prijsvraag alleen Duitsers en Oostenrijkers mee konden doen die hadden weten te ontkomen; en dan is meer dan tweehonderdvijftig levensverhalen veel. De inzenders waren dus emigranten. Soms schreven ze in hun moedertaal soms in het Engels.

Het eerste resultaat van de verzameling was een psychologische analyse van negentig autobiogafieën, een artikel van Allport, Jandorf en Bruner in het tijdschrift Character and Personality. De conclusies, die in het nawoord van Uta Gerhardt in het boek dat hier besproken wordt staan samengevat, waren op z’n zachtst gezegd vlak. En dat is meteen typerend voor de kijk die Amerikaanse wetenschappers op de actuele Duitse geschiedenis hadden: ze wisten er geen raad mee – het ging hier om massapsychologische verschijnselen waarvoor de persoonlijkheidspsychologie van die dagen, gericht op de individuele reactie en verwerking beslist niet het aangewezen instrumentarium was. Zelfs Bruno Bettelheim, die zelf in een kamp had gezeten en wel een poging tot een massapsychologische verklaring van het nationaalsocialisme deed, ‘Individual and Mass Behavior in Extreme Situations’ (1943), zag niet het bijzondere van de extreme situatie waarin Duitsland toen verkeerde: het nationaalsocialisme was een van de moderne vormen van een massamaatschappij. De wereld was ontzet door het uitbreken van de oorlog, maar echte verbazing over het ideologische gedrocht dat tot de oorlog geleid had was nog ver te zoeken – over de jodenvernietiging had men het niet, daarna ook niet omdat toen de oorlog voorging.

De sociologische benadering van Hartshorne en zijn collega’s was op dat moment vruchtbaarder, mits gebed in een historisch kader – en dat zag Hartshorne goed, hij was dan ook zelf ettelijke malen in Duitsland geweest in de jaren dertig. Daarom is het zo interessant te weten wat hij in de geplande boeken met het materiaal gedaan zou hebben. Vooralsnog kon hij de bizarre combinatie van de Duitse vrijheidsdrang en het totalitair-autoritaire Führerprincipe niet anders zien dan als nabloei van de antiburgerlijke jeugdbeweging in Duitsland – daarover ging in 1941 zijn boek German Youth and the Nazi Dream of Victory, in het voorwoord waarvan hij meldt dat hij werkt ‘aan de beoordeling en analyse van ruim tweehonderd autobiografieën van Duitsers die het afgelopen jaar het verhaal van hun leven hebben opgeschreven, zoals dat onder invloed van de nazi-revolutie verliep.’ Hij had gezien en kon nu lezen dat ook de joden zelf niet wilden geloven dat wat hun werd aangedaan nog maar een begin was. Het meest beklemmende aan de dagboeken van de Duitse romanist Victor Klemperer was te volgen hoe hij dag voor dag murw gemaakt werd en wist wat er gebeurde en tegelijk helemaal niets wist. Daar kan men vooral de verhalen uit het eerste deel van Nooit meer terug naar dat land, ‘De terreur’, naast leggen: vooralsnog probeerde men de joden weg te treiteren.

Het plan van Hartshornes boek ontwikkelde zich in de lijn van de politieke betrokkenheid van de socioloog. In 1941, toen nog steeds niet zeker was dat de VS de Britten daadwerkelijk zouden steunen in de oorlog tegen Duitsland, moet Hartshorne zijn gaan denken dat zo’n boek wellicht kon dienen als wapen tegen de onwetendheid en onverschilligheid van de Amerikanen. In zijn selectie begon hij de getuigenissen te groeperen rond de pogrom van november 1938, als het ware een raamvertelling die in de eerste plaats duidelijk maakte dat er allerminst van een opeens uitbrekende volkswoede sprake was geweest, maar van een geprogrammeerde actie. Hartshorne had, omdat ook hij natuurlijk over de Endlösung niets kon weten, net zomin als de joodse auteurs van de autobiografieën, de pogrom niet in het perspectief kunnen plaatsen van wat zou volgen. Voordat de massale vernietiging van joden, slaven en andere vijandige rassen systematisch begon doorliep de antisemitische campagne stadia van uitsluiting, vernedering en beroving. In de periode die culmineerde in de Kristallnacht was het nog improviseren, zij het al heel doelgericht. Maar emigratie leek nog een probaat middel zolang ultieme maatregelen niet op het programma stonden – maar wat een gechicaneer; en alle vertrekkenden werden natuurlijk zoveel mogelijk uitgekleed.

Waarom is het boek er niet gekomen? De afwijzing van de uitgever was natuurlijk niet bevorderlijk, maar Hartshorne kreeg haast. Hij kwam als Duitslanddeskundige bij de Amerikaanse geheime dienst terecht, hij wilde iets doen, directer dan in geschrifte. Al in 1943 was hij bij de Amerikaanse troepen ter velde, tolk en Duitslandkenner. Na ’45 was hij betrokken bij de denazificatie van de Duitse universiteiten. 28 augustus 1946 werd hij in zijn autootje bij München doodgeschoten vanuit een jeep. Het vermoeden bestaat dat hij informatie over de hulp die de geheime dienst verleende bij de vlucht van hoge nazi’s via het Vaticaan doorspeelde naar Rusland en dat die actie hem de kop kostte.

Zeventig jaar later

Het zegt eigenlijk al genoeg dat niemand in de omgeving van Hartshorne het initiatief heeft genomen om iets te doen met het materiaal. Was dat de beroemde School of Chicago? Zeventig jaar later vond de sociologe Uta Gerhardt het materiaal, ruim tweehonderdvijftig manuscripten in de bibliotheek van de Harvard University. Zij koos met Thomas Karlauf, de andere bezorger van Nooit meer terug naar dat land, eenentwintig korte en langere verhalen uit de selectie die Hartshorne indertijd had gemaakt; dat waren voor een deel al fragmenten uit de biografieën omdat hij ze thematisch had geordend.

Hoe intrigerend de vraag ook is, hoe men in Amerika deze gruwelverhalen uit dat verre land op dat moment zou hebben gelezen, we zullen het nooit weten, dus ook niet of het boek enig effect gehad zou hebben. Je moet het ergste vrezen: de documenten die gevangenen in diezelfde tijd uit Auschwitz-Birkenau en zelfs Treblinka naar buiten wisten te brengen, kwamen niet aan: ze werden alom, dus ook in Engeland en de VS, genegeerd.

Ook Hartshorne moet al geweten hebben dat het een fabeltje is dat feiten voor zichzelf spreken. Voor ooggetuigenverhalen geldt dat evenzeer. Dat bracht de befaamde chroniqueur Raoul Hilberg ooit tot de vaststelling dat hij documenten altijd beschouwd had als ruw materiaal dat hem in staat stelde het vernietigingsproces te beschrijven. Inmiddels begreep hij dat de bronnen ook zelf gebeurtenissen waren met een eigen geschiedenis en specifieke eigenschappen. Het boek over de Kristallnacht is in die zin zelf een historisch document. Hoe we de verhalen na zeventig jaar lezen is een ander verhaal. De lezer van nu weet immers zoveel meer dan de schrijvers toen; bovendien kent hij soortgelijke verhalen uit andere bronnen. Al staan er ook in dit boek ontstellende details, vooral waar het gaat om het sadisme in het klein: hoe de SA en de SS die zoveel als maar kon kapotmaakte een dame in haar eigen huis dwingen haar spullen zelf stuk te slaan; of het getreiter met te grote en te kleine of binnenstebuiten gekeerde kleren.

Maar een hedendaagse lezer gaat vanzelf op andere dingen letten. Ik zei dat er een eerdere prijsvraag was geweest waarop aanhangers van het toen nog jonge nationaalsocialisme met eigen verhalen mochten komen – zij praatten vrijuit; het was een buitenkansje om de hele wereld hun gedachtengoed deelachtig te laten worden. De joodse schrijvers van de autobiografische berichten waren minder vrij, juist omdat ze net in een vrij land waren beland, ze moesten zowel met hun gastland als met de achterblijvenden rekening houden. De bevangenheid en omzichtigheid is bij de meesten voelbaar. Dat blijkt al uit de nadrukkelijkheid waarmee gezegd werd dat veel Duitsers de wandaden met afschuw aanzagen – als ze wegkeken, niet uit lafheid maar uit walging; ook is er herhaaldelijk van hulp en steun sprake, om maar duidelijk te maken dat niet het hele volk slecht was. Daarentegen konden de daden van de criminelen niet zwart genoeg geschilderd worden; ook om dank te betuigen aan het land – de landen, want er waren ook inzendingen uit Engeland, Palestina, Shanghai – waar ze hun toevlucht hadden gevonden. En opvallend is hoe vaak ze zeggen dat individueel verzet onmogelijk was – ook van de kant van niet-joodse Duitsers.

Zoals gezegd wist Hartsthorne indertijd al dat zulke verhalen niet alleen hun kracht ontlenen aan de reeks – door ze rond die ene gebeurtenis te groeperen ontstaat er echt een raamvertelling. Maar hij wist ook dat ze niet zonder commentaar en begeleiding kunnen – dat kan misschien zelfs het beste kampverhaal zelden. De nieuwe uitgave – nieuw omdat ze maar ten dele op het in 1941 geplande boek lijkt – bevat terecht een uitgebreide inleiding en een nog uitgebreider nawoord, die elkaar voor een deel overlappen, maar dat geeft niet. Alle informatie is nuttig, al had er wel wat meer over de ingewikkelde emigratieprocedures gezegd mogen worden alsook over de voorgeschiedenis van de pogroms. Daarvoor leze men dan de twee delen van het magistrale boek Nazi-Duitsland en de joden van Saul Friedländer, van wie niet toevallig in dit boek een kort voorwoord staat dat hij besluit met twee zinnen die ook zijn eigen onderneming goed samenvatten: ‘In dit boek treft de lezer behalve de naakte feiten buitengewoon veel details aan over de geestesgesteldheid, gevoelens en reacties van joden tijdens die noodlottige maanden. Hij zal op velerlei manieren kennismaken met de bedrukkende sfeer die zich in de wereld van het Midden-Europese jodendom ontwikkelde in het voorlaatste stadium van zijn bestaan – enkele ogenblikken voor de definitieve ondergang ervan.’

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2010
ISBN 9789023458715
384p.

Geplaatst op 14/01/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.