Een vrouw met drie armen

Een verhaal over het lichaam

Robert Hass

Er bestaat een heerlijke ets van Rembrandt van een vrijend paar in bed, getiteld ‘Het ledikant’, die ik ken van de collectie van het Teylers Museum in Haarlem, als vierde staat van vijf. De vrouw op deze proefdruk heeft twee linkerarmen: net als met haar rechterhand, houdt ze met haar ene linkerhand haar minnaar op zijn onderrug vast, terwijl haar andere linkerhand op het zachte, deinende beddengoed ligt. Ik weet niet hoe de vijfde staat van het tafereel eruitziet, net zomin als dat ik weet hoe het eindresultaat er in de ogen van de kunstenaar uitzag of uit zou hebben moeten zien. Ik kan me moeilijk voorstellen dat Rembrandt de vrouw als voor een freak show drie armen heeft willen laten houden, en ik neig er sterk naar te veronderstellen dat hij voor het behoud van de rustende arm op het bed zal hebben gekozen en die andere zal hebben weggewerkt. De redenen voor die veronderstelling doen er even niet toe. Het gaat erom dat we enerzijds een fraaie inkijk hebben in het zoekende werkproces van Rembrandt, terwijl in onze ogen van meer dan drie-en-een-halve eeuw later, deze vierde staat anderzijds in beeldend opzicht iets boeiends, want iets filmisch heeft. Opgegroeid als we zijn met bewegende plaatjes, zien we niet zozeer twee linkerarmen als wel één arm die nu eens naar de rug van de vrijer gaat, dan weer op het bed zakt, of omgekeerd. Het verschaft onze ogen een kijkritme dat veel wegheeft van het bewegingsritme van het koppel. En zo doen ook de lijnen van haar linkerbeen, die nog naar hun definitieve vorm en positie zoeken, mee voor het bereiken van de hoogste staat van opwinding.


Rembrandt, ‘Het ledikant’, 1646, detail

We kennen van veel schilders uit vroeger eeuwen voorstudies, tekeningen waarin het zoeken en corrigeren zichtbaar is. Studiemateriaal. Het is nog niet zo heel lang geleden dat schetsen voor het eerst werden beschouwd en gemaakt als volwaardige kunstwerken. Picasso was er spoedig een meester in om aanzetten en correcties in zijn werken zelf zichtbaar te laten. Het geeft zijn kunst vaak iets dynamisch, alleen al doordat het doen en laten van het maken, dus de tijd ermee in beeld komt.

Ik ben altijd al geïnteresseerd geweest in de vraag hoe je een specifieke aanpak of werkwijze binnen de ene kunstdiscipline bruikbaar zou kunnen vertalen naar de andere. Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk om in een gedicht aanzetten tot dat gedicht en veranderingen tijdens het schrijfproces op een acceptabele wijze zichtbaar te houden in het eindresultaat? Deze vraag diende zich voor de zoveelste keer aan toen ik de volgende gedichtopening las:

Toen ik een kind was gaf mijn vader elke ochtend –
Sommige ochtenden, een tijdlang, toen ik tien was of zo,
Gaf mijn vader mijn moeder een middel tegen drankzucht.

Het zijn de eerste regels van ‘De wereld als wil en voorstelling’ van Robert Hass (San Francisco, 1941), in de vertaling van H.C. ten Berge. De aanzetregel zou Hass, nadat hij hem herschreven had, hebben kunnen schrappen. Maar hij heeft hem juist meegenomen. Ik moet zeggen, met het nodige effect. Je komt, door de vertellersaarzeling, meteen in een intieme sfeer, en de drankzucht van de moeder wordt er des te schrijnender, want onverzettelijker door neergezet, omdat de ik juist niet dáárover aarzelt, maar over de precieze tijdstippen, futiliteiten, zou je denken. De afgebroken eerste zin is het emotioneel geladen of vertekende herinneringsbeeld, regel twee probeert feitelijk orde op zaken te stellen, maar daarvoor is het dan ‘in feite’ al te laat…

Het is een truc die je je als dichter niet te vaak kunt permitteren. (Zoals Rembrandt zich de truc met de plaatsvervangende pornografische rollenomkering niet te vaak kon permitteren: de opgerichte paal van háár bed die zíjn zacht fluwelen muts penetreert…) Want een truc is het en daar is niets op tegen. Misschien heeft Hass aan de tweede en derde versregel ook zitten sleutelen, maar zonder ons daar naderhand iets van te laten zien. Wie weet is het ontstaansproces van het gedicht zelfs heel anders verlopen dan deze opening suggereert en heeft Hass die allereerste regel pas helemaal op het eind bedacht en toen boven in zijn gedicht geplakt. In dit opzicht lijkt de beeldende kunst iets ‘eerlijker’ dan de literatuur. Op een schilderij kun je, desnoods met behulp van röntgenstralen, vaststellen welke streek over welke laag is gezet.

Terloops

Wanneer je er eenmaal oog voor hebt gekregen, valt het op dat deze Amerikaanse dichter er bijna voortdurend op uit is om zijn gedichten een haast terloops of voorlopig karakter te geven om de lezer te kunnen laten delen in zowel de ‘mededeling’ als het ontstaansproces. Hass’ gedichten gaan op die manier wisselend open en dicht, zijn nu eens binnenwaarts, dan weer buitenwaarts gericht. Nog in hetzelfde gedicht over de herinnering aan zijn dronken moeder merkt de vertellende instantie opeens op, wanneer hij het prepareren van de medicijnen voor zijn moeder beschrijft: ‘Moeilijk om het ritme / van de handeling in deze regels weer te geven.’ Om dan de beschrijving te vervolgen. Een ander gedicht, ‘IJle lucht’, begint zo:

Wat als ik de dood niet noemde om op gang te komen
of hoe liefde faalt in onze welmenende handen
of wat mijn ouders mij aandeden in de onschuld
van hun boosaardigheid jegens elkaar. Wat als ik het licht
over de bergweide laat neerstromen, gele wyethia’s
al dor in de augustushitte, en de zoete
zware geur van salie die erin opstijgt en huwt met
zoveel mogelijk licht […]

En dan lijkt het gedicht eindelijk zijn onderwerp of het onderwerp zijn gedicht gevonden te hebben, om zo’n 65 waaierende regels door te meanderen en op het laatst weer bij de optie van de geur van salie uit te komen:

Je keert in jezelf, terwijl de geur van salie opstijgt in de hitte.

Intussen heeft Hass iets gedaan wat inherent is aan zowel macht als onmacht van de taal in vergelijking met al dan niet bewegende afbeeldingen. Een schilderij kent in principe opties noch ontkenningen. Ik moet denken aan William Carlos Williams die in een van zijn Bruegelgedichten opmerkt dat een bepaald schilderij geen ‘rood’ bevat, waarmee hij juist rood toevoegt aan dat schilderij zonder rood… Wanneer de taal iets als mogelijkheid aangeeft of iets ontkent, presenteert ze het daarmee meteen als concreet en aanwezig aan de verbeelding. En zo kan hier het plan voor of het ontwerp van een gedicht zelf dat gedicht worden.

Nadelen

Aan deze neiging om de wording te integreren in het uiteindelijke gedicht kleven gevaren – nee, laat ik ze, gezien de aard van dit bedrijf, minder pretentieus ‘nadelen’ noemen. Een voorbeeld. De openingszetten van deel 2 van het gedicht ‘Tijd en materialen’:

Het doel van dit gedicht is om niet te vernieti
Om niet te vernie
Het doel van dit gedicht is de aangifte van een diefstal,

Hier is de truc plat en redundant, juist doordat zijn eigen betekenis op het werkwoord wordt losgelaten (‘annihila’ en ‘annih’ staat er in de originele versie). Het is de kunst om aanzetten, associaties en toevalligheden als bouwelementen te integreren. Echt definitief schrappen zou een van de wezenlijke verrichtingen van zelfs een dichter als Robert Hass moeten blijven. De meest glibberige verleidingen hierbij zijn woordspelletjes en schrijf- of tikfouten. Verderop in hetzelfde gedicht gaat het over ‘action painting’. ‘The typo would be “paining”,’ noteert Hass dan, wat zelfs een vakbekwame vertaler als Ten Berge noodzaakt zich in een verrekkende bocht te wringen met: ‘De tikfout zou “pijnselen” (“paining”) zijn.’ Verder dan een nogal zwak ideetje reikt dit voorts niet.

Omdat ik dat woord hier graag zou gebruiken

Gelukkig betreft het hier uitzonderingen. Kijk, in het gedicht ‘Een zwerm dageraden, een vlucht rusteloze middagen’, werkt het alweer heerlijk verrijkend en verreikend (om ook maar eens woordspelig te doen), daar waar de veldmuizen in een kloostertuin niet van de kruiden konden afblijven:

[ze] knaagden aan de wortels
Van de rozemarijn, knabbelden aan salie en oregano en citroentijm.
Pech dat egelantier geen kruid is, omdat ik dat woord
Hier graag zou gebruiken.

En dat gebruiken is hiermee gelukt. In het overgrote deel van de voor de tweetalige uitgave Een verhaal over het lichaam door H.C. ten Berge gekozen gedichten van Robert Hass, heerst een weldadige, respirerende openheid, waarbij afwisselend oog is voor het schrijfproces en voor de wereld die wil worden beschreven. Niet voor niets schrijft Hass ook prozagedichten en gebruikt hij vormen die doen denken aan de haibun, de vaak autobiografische, traditionele Japanse dichtvorm waarbij herhaaldelijk midden in reisverslagen of dagboekaantekeningen bij iets wordt stilgestaan middels een kort gedicht. Niet voor niets heeft hij het over Bashō die een dichter aanraadde ‘sensationele stof te vermijden. / Indien de verschrikking van de wereld de waarheid behelsde, / zei hij, zou er niemand zijn om het te zeggen / en niemand om het tegen te zeggen. / Ik denk dat hij de beschrijving van het lichtelijk opgewonden / zwermen van insecten bij een waterval aanbeval.’ Hass op zijn beurt haalt deze aanbeveling aan midden in een tafereel van Goyesk geëtste gruwelijkheid, namelijk tussen de regels ‘Potsdamer Platz, mei 1945. / Toen de eerste klaar was wrikte hij haar mond open.’ en ‘Wrikte haar mond open en spuugde erin.’ Een ander gedicht besluit Hass met het verwonderlijke, opmerkelijke feit dat de natuur, onaangedaan door de menselijke tragedie, schoonheid tentoon blijft spreiden: ‘De oorlog is voorbij. Er liggen opgegraven beenderen / op de landerijen bij zonsopgang, terwijl leeuweriken zingen, / hongerende kinderen om chocolade bedelen op de spoorbaan.’

In een gesprek met een oude man uit Oost-Europa, waaruit Hass in een van zijn gedichten rijkelijk citeert, zegt deze tegen de dichter: ‘[…] hier kun je uitdrukken wat je wilt, / de vegetatie opsommen. En jij! Je moet wel, vrees ik, / omdat je niet uitblinkt in metaforiek.’ Hass noteert dan: ‘Een uitgekookte, vlugge blik / om te zien hoe ik deze degenstoot incasseer.’ De kunst van de metafoor wordt immers traditioneel als hét kenmerk van poëzie beschouwd. Maar de dichtkunst van Hass is er niet voor niets een van opsommingen en nevenschikkingen in plaats van metaforen! Het is niet omdat hij niet uitblinkt in het vervaardigen van fraaie lyrische vergelijkingen dat hij die zoveel mogelijk achterwege laat, maar omdat een beeld voor iets datzelfde ‘iets’ in feite overstijgt en daarmee devalueert, alsof het op zich niet waardevol genoeg zou zijn.

Samenhang en verbondenheid

Mogelijk dat ik, door in het voorafgaande het accent te leggen op wat literair-technische kwesties lijken, de indruk heb gewekt dat de poëzie van Robert Hass veeleer over zichzelf dan over de wereld zou gaan. Dat was allerminst de bedoeling. De dichtkunst van Robert Hass maakt de samenhang en verbondenheid van alles met alles welhaast inzichtelijk voelbaar. Dat het taalgebruik daar net zo bij hoort, omdat wij, mensen, niet anders dan in onze taal in de wereld staan, is evident. In en met die taal probeert Hass voortdurend de zin voor schoonheid levend te houden, voor de schoonheid van het persoonlijke en anekdotische verhaal net als voor die van seizoenswisselingen en andere natuurverschijnselen. ‘En omdat schoonheid een beetje onverdraaglijk is, / Ik bedoel, eraan gewend raken is onverdraaglijk,’ noteert hij, ‘Daar wij, menselijke wezens, uiteindelijk door alles verveeld raken / Als we niet iets kunnen eten of er niets mee kunnen doen.’

Tijd dus om deze poëzie nu vanuit deze optiek te gaan lezen, die van de behoefte aan het behoud van schoonheidservaring of op zijn minst aan glimpen ervan:

SEPTEMBER, INVERNESS

De baai van Tomales is egaal blauw in de nazomers hitte.
Dit is de tijd wanneer trekkers door het Inverness-gebergte
Op hun tenen staan om rijpe bosbessen te plukken
Waar de herten niet bij kunnen. Dit is het seizoen van stiltes –
Zilverreigers jagen in getijdensleuven, een lint
Van snippen fladdert over slikken, wit,
Niet wit. Een mistvlaag vervliegt in de baai.
Dit is het moment waarop je een glimp van zaligheid
Uit je ooghoek opvangt, terwijl je langs rijdt
Om boodschappen te doen, en de wind opsteekt,
En het watervlak er krachtig tegenin schittert.

Links

Meulenhoff, Amsterdam, 2010
ISBN 9789029086813
192p.

Geplaatst op 13/12/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.