Lijfzang

De spiegelingen

Erwin Mortier

Het werk van Erwin Mortier (1965) is altijd zeer lichamelijk geweest. In zijn debuutroman Marcel (1999) zocht de jonge hoofdpersoon zich bijvoorbeeld al een weg door de verdichtsels en halve waarheden waaruit de geschiedenis van zijn collaborerende familie was opgetrokken. De leugens die hem omringden waren zo diep als de plooien van de fluisterende jurken die zijn grootmoeder ontwierp. Wie de waarheid wilde weten, moest haar onder al die lagen verhullende kleding gaan zoeken, dicht op de huid. In De spiegelingen staat het lichaam eens te meer centraal. Dit keer vertelt Mortier het verhaal van de twintigste eeuw, en wel aan de hand van het gehavende lijf van Edgard Demont, die de littekens van de Eerste Wereldoorlog op zijn huid draagt en de rest van de eeuw voelt schrijnen in zijn stramme gewrichten en voelt kloppen in zijn botergeile lid. Dat levert een gespiegelde geschiedenis op en, aangezien Edgard van de mannenliefde is, een queer geschiedenis bovendien. Maar hoe queer is hij eigenlijk, die eeuw van Mortier?

De lezers van Mortier kennen Edgard Demont als de broer van de stokoude Hélène, de hoofdpersoon uit Godenslaap (2008). In die roman dook Edgard hier en daar op in de verhalen van zijn zus. Als compagnon in het verhaal van hun tamelijk idyllische jeugd in de gegoede Franstalige Vlaamse bourgeoisie, maar ook als iemand van wie ze walgde vanwege zijn homoseksuele neigingen, zeker wanneer ze vermoedde dat ze op Matthew Herbert gericht waren, haar Britse echtgenoot.

De vermoedens van Hélène blijken gegrond. Meer nog, De spiegelingen is eigenlijk een lange brief van Edgard aan Matthew, de liefde van zijn leven. Nadat ze elkaar aan het front hadden leren kennen, hielden de twee geliefden er een heimelijke relatie op na, die tot Edgards grote spijt slechts zeer sporadisch werd geconsumeerd. Zich bewust van het feit dat ze hun liefde nooit openbaar zouden kunnen belijden, kiest Matthew voor een keurig bestaan als echtgenoot en vader.

Heel anders zijn de overwegingen van Edgard, die een meester blijkt in het heimelijk verleiden van mannen, maar die niet kan liegen over zijn lichaam. Dat lichaam is het boek, het kleitablet waarin het verhaal van zijn leven gegrift is, van de allereerste seksuele ervaringen op school, via de ernstige verwonding die hij tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft opgelopen, tot de lange reeks minnaars die in de daaropvolgende tijdperken hun nagels in zijn huid hebben gezet en er hun zaad over hebben uitgestort.

Toevallig – al te toevallig – loopt het lichamelijke leven van Edgard parallel met de geschiedenis van de twintigste eeuw. Voor de oorlog verkende hij onder meer het lichaam van zijn leeftijdgenoot Charles, die tijdens het interbellum de mannelijkheidscultus op een heel andere manier ten top zou gaan drijven, met name in een of andere fascistische Vlaams-nationalistische beweging. Tijdens de oorlog verbindt Edgard, een Belg, zich uitsluitend met militaire bondgenoten: een Brit (Matthew dus) en een Fransman (zijn latere bediende Pierre). Beide veteranen uit de slachting die ze altijd ‘onze oorlog’ zullen blijven noemen, blijven voor Edgard partners voor het leven. Dat ook de volgende minnaar, Heinz, in diezelfde oorlog gevochten heeft, zij het aan de andere kant, is duidelijk, al blijft het onuitgesproken. Het geeft ook niet langer. De jaren dertig zijn ondertussen aangebroken en de verhouding met de tengere Heinz krijgt andere moeilijkheden te verwerken. De Duitser ziet het gevaar van het nazisme namelijk aankomen en vertrekt naar Afrika. Maar lichamen blijven altijd voorradig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nestelt Edgard zich in de jonge, onstuimige armen van Paul, een neef van Matthew. En decennia later ziet hij de uitwerking van de verwoestende klap waarmee een einde aan de ‘nieuwe oorlog’ werd gemaakt op de huid van Noburu, de zoon van een Japanse professor voor wie hij een tijdje werkt.

Hoewel De spiegelingen op dit niveau wat van de komische film Forrest Gump (1994) krijgt (over de schlemiel die per ongeluk getuige is van zowat alle grote gebeurtenissen van de tweede helft van de twintigste eeuw in de Verenigde Staten), is het principe dat aan Mortiers roman ten grondslag ligt niettemin interessant. Geregeld laat Edgard namelijk blijken dat hij geleerd heeft ‘de geschiedenis te ontwijken’, de ‘open pleinen’ te mijden en zich te richten op wat in de ‘schaduw’ van de grote geschiedenis ‘opschiet’. Die schaduwgeschiedenis onttrekt zich vervolgens uitdrukkelijk aan de mainstream, al was het maar door de constante stroom van anders-dan-gebruikelijk geaarde seksuele ontmoetingen. Mortier heeft lak aan het dominante – heteroseksuele – perspectief op de geschiedenis en vertelt zijn eigen variant: queer as folk.

Zeker in het begin levert dat een aantal sterke scènes op, waarin Mortier spart met de klassieken uit de literatuur van en over de Eerste Wereldoorlog. Zo zet hij de beroemde scène uit Henri Barbusses Le feu (1916), waarin het geestelijke ontwaken van de foule terrestre wordt beschreven, op zijn kop. Terwijl deze massa aardlingen bij Barbusse letterlijk uit de grond geboren worden om Europa door de hel van de oorlog naar een nieuwe dageraad te leiden, roept Edgard ze juist op om terug te kruipen in diezelfde grond, om daar één te worden met de aarde en vervolgens als een bende zombies door de straten te marcheren, onder het scanderen van een kosmopolitische variant op een Vlaams Frontersleus: ‘Hier onze darmen, wanneer onze vrede?’

Mortiers visie op de geschiedenis die onze wereld in grote mate heeft getekend, is bij momenten ontluisterend. Aangezien de integriteit van elk lichaam hem heilig is, gelooft hij in geen enkele rechtvaardiging van de oorlog. Niet als noodzakelijke vernietiging van het oude, zodat er plaats kan worden gemaakt voor het nieuwe, zoals bij Barbusse, en evenmin als eervol offer dat gebracht moet worden voor het vaderland, zoals bij de Britse War Poets. Tegelijkertijd ziet hij er ook weinig in om zich te wentelen in het beklag over de zinloosheid van de slachting die de tweede golf Eerste Wereldoorlogliteratuur tekent. Hij is veel meer geïnteresseerd in het litteken op zich, in het verhaal dat wordt verteld door de puinhopen die onze zogenaamde beschaving heeft achtergelaten.

Maar hoezeer Mortier de geschiedenis ook in haar nakie probeert te zetten, hij neemt haar niet alle sluiers af. Het opmerkelijke is namelijk dat de schrijver in zijn queer benadering van het verhaal van de gewelddadige twintigste eeuw een behoorlijk mainstream interpretatie van dat verhaal in stand wil houden. Alleen op seksueel vlak wordt een andere geaardheid toegestaan. Ideologisch gezien moet de mensheid gewoon weer in haar gebruikelijke links-liberale uniform aantreden.

Tekenend in dat verband is de onwaarschijnlijke schets van de sociale setting van de roman. Edgard is een telg uit een gegoede franskiljonse familie die er, hoewel traditioneel in haar eerbied voor rites en gebruiken, een behoorlijk liberale moraal op nahoudt. Eigenlijk weet men wel dat Edgard homoseksueel is en, ach, zolang hij het allemaal een beetje discreet houdt, knijpt men gerust een oogje dicht. Zelfs de Britse tak van de familie, die nochtans leeft in een maatschappij waarin sodomie een misdrijf is, lijkt er niet te zwaar aan te tillen. Op dat vlak is De spiegelingen net de tv-reeks Downton Abbey, die opzichtige, zij het onweerstaanbare, poging om het aristocratische verleden van Groot-Brittannië te socialiseren en de klassenmaatschappij te herdefiniëren als een humaan werkgelegenheids- en bildungsproject. Op dezelfde manier wordt bij Mortier de Franstalige Vlaamse bourgeoisie gerehabiliteerd en geïnstalleerd als de tolerante en breeddenkende klasse die ze nooit geweest is.

Mortiers probleem is natuurlijk dat de Vlaamse emancipatiebeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog een nationalistische beweging was. En dat nationalisme is een onderwerp waar weinigen sinds Hugo Claus (die in Het verdriet van België uit 1983 het hele Vlaamse beeldenarsenaal bijvoorbeeld lustig laat ontsporen) de confrontatie mee aan durven te gaan. Edgard maakt dan ook in een paar zinnen onderscheid tussen het Vlaams ‘dat we spreken wanneer de schoolpoorten ons loslaten, als verzet, als kwajongensstreek’, het Vlaams ook van Guido Gezelle van wiens werk hij houdt, en het ‘Flaams’ van de nationalisten (‘die kloppende pik in hun kop, die alleen maar van verongelijktheid kan ejaculeren’) dat hij verafschuwt.

De consequentie hiervan is wel dat de Vlaamse literatuur ophoudt bij Gezelle en in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog alleen nog heel even opduikt in extreem nationalistische gedaante, in de figuur van Cyriel Verschaeve. En daartussenin? Daartussenin zit helemaal niets. Of althans, niets waar Mortier zich toe wil verhouden. Natuurlijk heeft Edgard wel de mond vol van de ‘roerigheid’ van de vernieuwingsbewegingen die de naoorlogse periode kenmerken en is hij als de dood voor de tijd waarin die beweging weer tot stilstand komt. Maar iemand als Paul van Ostaijen, die de wereld in Bezette stad (1921), zijn verslag van de Eerste Wereldoorlog in het bezette Antwerpen, daadwerkelijk in beweging probeerde te zetten, kan in deze al met al brave geschiedenis niet bestaan. Daarvoor is de linkse Vlaams-nationalistische dichter die zich zwaar aan het activisme brandde en na de oorlog ijverde voor een op socialistische leest geschoeide Verenigde Staten van Europa, doch bepaald niet gespeend was van elitaire trekjes, euh… nu ja… te queer.

Terwijl de geschiedenis op het niveau van de lichamelijke metafoor averechts benaderd wordt, kleurt Mortier in De spiegelingen voor het overige angstvallig binnen de lijntjes. Zijn lijfelijke geschiedenis van de twintigste eeuw is een avontuurlijk opgezet, maar braaf uitgevoerd pleidooi tegen oorlog en geweld. Een pleidooi dat in zijn barokke stijl en zijn naïeve vertrouwen in de goede bedoelingen van de traditionele sociale elite bovendien smachtend terugverlangt naar de negentiende eeuw. Daarmee ondermijnt Mortier grotendeels de belofte om nu eens een andere, een tastbare, een pijnlijke en schrijnende geschiedenis te vertellen. Gelukkig voert Mortier de eeuwigdurende liefde niet op als ultiem redmiddel. Ook die weldaad is alleen voor de negentiende-eeuwers weggelegd (Edgards ouders). Toch is de opdracht voor de lezers van De spiegelingen duidelijk: zoekt uzelf een lief en maakt plezier (als het even kan queer).

Links

De Bezige Bij, Amsterdam, 2014
ISBN 9789023477914
300p.

Geplaatst op 09/04/2014

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.