Niet verliefd, wel getrouwd

De terugkeer van Europa. Haar tranen, daden en dromen

Rob Riemen (red.)

Als Amerika een stel was dat zou worden gevraagd hoe hun liefde was ontstaan, dan zou het antwoord luiden: we zijn allebei van huis weggelopen om samen onze droom na te jagen. Stel Europa dezelfde vraag, en het antwoord luidt: echt verliefd waren we niet, maar we gingen samenwonen om de kosten van huur en elektriciteit te delen.

Met dit beeld in de bundel De terugkeer van Europa. Haar tranen, daden en dromen schetst Jan Leyers het probleem dat volgens samensteller en directeur van het Nexus Instituut Rob Riemen ten grondslag ligt aan deze uitgave ter gelegenheid van het vijfentwintigjarige bestaan van instituut: de Europese Unie is een rationeel stappenplan in plaats van een idealistisch project, een louter economische samenwerking waaraan mensen geen solidariteit kunnen ontlenen.

Riemen heeft daarom een reeks schrijvers en essayisten uitgenodigd om in deze bundel na te denken over Europa, omdat, zo redeneert hij, alleen zij de zielloze Europese Unie weer kunnen opladen met een Europese geest en herinneren aan de oorspronkelijke idealen. Deze bijdragen (van academici, schrijvers en diplomaten met een rijke carrière) zijn samengevoegd met een aantal klassieke teksten uit de negentiende en begin twintigste eeuw over de Europese eenwording, waaronder werk van Robert Musil, Joseph Roth en Winston Churchill. Riemens onbescheiden doelstelling: strijden voor een humanistisch Europa en een wereld waarin mensen met trots kunnen zeggen: ‘Ik ben Europeaan!’.

Een vergelijkbaar initiatief werd ondernomen door het Forum on European Culture dat begin juni 2016 een driedaags evenement organiseerde over de vraag wat kunst kan betekenen voor de toekomst van Europa. Mathieu Segers (hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht) en Yoeri Albrecht (directeur van De Balie) brachten naar aanleiding hiervan een bundel uit met de titel Re:Thinking Europe. Thoughts on Europe: Past, Present and Future.

De toon van deze bundel is niet zo strijdbaar als de inzet van Riemen: er zijn wat minder uitroeptekens en meer vraagtekens te vinden. Een oude Europese stijl van denken, twijfelen en herlezen, zoals Segers hun aanpak beschrijft in zijn inleiding. De opzet is evenwel vergelijkbaar met de publicatie van het Nexus Instituut. Ook hier zijn bijdragen van academici, dichters en essayisten gecombineerd met historische teksten en voordrachten, vooral uit de tweede helft van de twintigste eeuw, die van belang zijn geweest voor de Europese integratie: van Milan Kundera en György Konrád tot Margaret Thatcher en Barack Obama. Beide bundels geven een goed beeld van de rijke traditie van intellectuelen die niet alleen reflecteren op Europa, maar ook op hun eigen rol in dit maatschappelijke debat.

De combinatie van actuele en klassieke teksten werkt in beide uitgaven. De historische visies op Europa zijn vaak nog springlevend. Zo blijkt dat Karl Jaspers al in 1946 een repliek heeft geformuleerd op de verwijten van Donald Rumsfeld in 2003 rond ‘het oude Europa’ en de recente waarschuwingen dat dit continent zal degraderen tot een openluchtmuseum:

Een dergelijke minachting beluisteren we; Europa een museum! Dan resteert ons een bestaan als conservator van en reisleider voor de wereld. […] Ons Europese zelfbewustzijn vloeit voort uit het beeld van wat geweest is. Maar het wordt op beslissende wijze bepaald door ons huidige bestaan.

Waar de klassieke teksten actueel aanvoelen, is het eveneens inzichtelijk om te merken hoe sommige meer recente speeches al pijnlijk verouderd zijn. De lofzang van Obama op de Turkse democratie als stabiele factor en groot voorbeeld in de regio is er daar één van.

Door deze vervlechting van historische perspectieven en actuele analyses proberen beide publicaties de ontstaansgeschiedenis van de Europese Unie te duiden in het licht van actuele crises. Welke veronderstellingen en idealen lagen er ooit ten grondslag aan dit project, en hoe kunnen deze ons nu verder helpen? De bijdragen laten echter zien dat er geen eenduidige interpretatie is van de ontstaansgeschiedenis van de Europese Unie: er worden diverse en soms tegenstrijdige duidingen gegeven. Juist die veelstemmigheid (in het classicistische jargon van Riemen ‘een polyfoon gezang van Orpheus’) maakt dat beide publicaties interessant zijn – zowel voor voorstanders als voor critici van de Europese Unie.

De vraag naar het ontstaan van de Europese Unie wordt op drie manieren beantwoord. Arnon Grunberg en Philipp Blom benadrukken dat de Europese Unie een politiek project is dat voortkwam uit het trauma van de Tweede Wereldoorlog. Aan het Europese project ligt geen droom ten grondslag, maar een nachtmerrie, zo schrijft Grunberg. De speech van Helmut Schmidt tijdens het congres van de Duitse sociaaldemocratische partij in 2011 (opgenomen in Re:Thinking Europe) bevestigt deze visie: Jean Monnet en andere grondleggers van de Europese Unie werden volgens de voormalig bondskanselier niet zozeer gedreven door grootse Europese idealen, maar door hun kennis van de Europese geschiedenis. Het waren vooral politiek-strategische belangen, gericht op het voorkomen van een wederopstanding van een sterk Duits rijk, die de wens tot integratie hebben ingegeven.

De historicus Adam Zamoyski ziet in De terugkeer van Europa evenmin een rol weggelegd voor verheven idealen in de totstandkoming van de Europese Unie, maar het trauma van de oorlog moet in het Europese integratieproces volgens hem niet overschat worden. Zamoyski verwoordt hiermee een tweede visie op het ontstaan van de Europese Unie: de Europese samenwerking is het resultaat van een ‘aarzelend, toevallig’ proces, dat ‘nogal in tegenspraak is met de grootse visies die wij daar momenteel over koesteren’. Zo verschilde de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 1951 in wezen niet veel van het Internationaal Staal Kartel uit 1926. De opeenvolgende reeks van administratieve Europese maatregelen heeft volgens de historicus dus niets te maken met de humanistische idylle die bijvoorbeeld George Steiner heeft verwoord in De idee Europa (de Nexuslezing uit 2004): dat elegant geschreven betoog trof Zamoyski bij herlezing als naïef, tegenstrijdig en gespeend van historische feiten.

De stem van deze humanistische idylle, de derde manier om het ontstaan van de Europese Unie te beschrijven, valt – ondanks deze kritische noot – nog regelmatig te beluisteren, vooral in De terugkeer van Europa. Volgens dit perspectief is de Europese Unie het logische gevolg van een lange, geestelijke ontwikkeling richting eenheid. In de klassieke oudheid liggen de wortels van de Europese geest, en deze geest – verwoord door denkers en schrijvers als Johann Wolfgang von Goethe, Friedrich Nietzsche en Thomas Mann – waarde in Europa rond totdat hij gematerialiseerd werd in het verdrag voor de totstandkoming van de Europese Unie. De probleemanalyse van Riemen berust op de veronderstelling dat die Europese geest inmiddels is verdwenen uit de huidige Europese Unie, dat intellectueel en moreel failliet is. Een herwaardering van de humanistische beginselen zou ons daarom uit een doodse Unie kunnen leiden.

Beide publicaties zijn meer dan alleen een onderzoek naar de geschiedenis van de Europese integratie: er wordt een beroep gedaan op schrijvers, dichters en denkers en niet alleen op Europa-specialisten. Naast de ontstaansgeschiedenis van de Europese Unie wordt er dus een tweede vraagstuk opgeworpen: wat is de rol van de publieke intellectueel in Europa? In welke mate kunnen dichters en denkers bijdragen aan oplossingen voor actuele Europese problemen? Albrecht redeneert in zijn inleiding tot Re:Thinking Europe dat het hoog tijd wordt om eens een ander perspectief op de Europese Unie aan bod te laten komen dan het rationeel-bureaucratische. Juist publieke intellectuelen zijn in staat tot zo’n perspectiefwisseling en een meer diepgaand gesprek over Europese waarden dan de verlammende ‘voor of tegen’ discussie, aldus Albrecht.

De speech van Václav Havel uit 1994 illustreert Albrechts punt. Daarin constateerde de Tsjechische schrijver en voormalig president in het Europees Parlement dat het Verdrag van Maastricht weliswaar een prestatie van formaat is, maar dat er wel een cruciaal element ontbreekt: de morele of spirituele dimensie van de Europese Unie. De waarden waarop de Unie is gebaseerd, zijn inmiddels goed verstopt achter een bureaucratisch gordijn en het zal er voor het succes van de Europese Unie op neerkomen deze dimensie weer toegankelijk te maken. In verschillende bijdragen wordt het belang van dichters en denkers benadrukt om deze morele dimensie vorm te geven: de inzet van poëtische verbeeldingskracht, het vergroten van empathisch vermogen en de verbeelding van Europees erfgoed zijn daarin belangrijke factoren. Niet iedereen is overigens even optimistisch gestemd over de rol van Europese cultuurdragers. Eén van de meest indrukwekkende essays is Kundera’s ‘The Tragedy of Central Europe’ uit 1984, opgenomen in Re:Thinking Europe, waarin de auteur tot de conclusie komt dat Europa zichzelf niet meer als een culturele eenheid beschouwt – alleen nog als een politieke eenheid. Waar de politieke revoltes in Centraal Europa gedurende de jaren vijftig en zestig nog waren geïnspireerd door dichters en theatermakers, is de Europese cultuur inmiddels verdwenen als het domein waarin waarden worden geformuleerd. Er zijn ook nu nog grote schrijvers en denkers, maar zij hebben hun geprivilegieerde positie als ‘spirituele representant van Europa’ verloren, zo concludeert Kundera.

Een terugkerend vraagstuk in dit denken over de rol van intellectuelen is de wijze waarop ‘cultureel Europa’ zich verhoudt tot de huidige Europese Unie. Sommige auteurs vragen zich niet af in hoeverre publieke intellectuelen vanuit een moreel-cultureel perspectief in staat zijn om oplossingen aan te dragen voor crises van de Europese Unie – maar of dat eigenlijk wel wenselijk is. De Griekse schrijver Apostolos Doxiadis benadrukt dat het ‘culturele Europa’ een traditie vormt waarin hij zich weliswaar thuis voelt, maar dat de juiste invalshoek voor een discussie over de Europese Unie niet cultureel maar politiek moet zijn.

Arnon Grunberg formuleert een vergelijkbaar inzicht: ‘Wie het Europese project verwart met een cultureel project heeft dat project op tragische wijze misverstaan’. Hij noemt de Europese Unie een ‘antiheroïsch project’, geboren uit het vermijden van de heroïek van de oorlog om te vervallen in de saaiheid van vrede en eindeloze onderhandelingen. Goethe en Wolfgang Amadeus Mozart hebben niets met de Europese Unie te maken en, zo redeneert Grunberg, een dergelijk beroep op de Europese cultuur berust op een poging om aan dit project toch een randje heroïek toe te voegen.

Dat de vermenging van het politieke project van de Europese Unie en het culturele Europa inderdaad soms tot lastige discussies leidt, bleek toen Riemen in Buitenhof in discussie ging met Thierry Baudet over het referendum naar aanleiding van het associatieverdrag met Oekraïne. Een beroep op Mann leidt immers niet noodzakelijkerwijs tot een concreet en onderbouwd stemadvies, zo bleek tijdens deze uitzending.

Toch zijn politiek en cultuur in de Europese Unie geenszins gescheiden werelden: in 1995 hield François Mitterand in het Europees Parlement bijvoorbeeld een pleidooi voor meer aandacht voor Europees cultureel erfgoed in het onderwijs – de tekst van zijn speech is opgenomen in Re:Thinking Europe. Costa Carras, de vicevoorzitter van de federatie van Europese erfgoedinstellingen Europa Nostra, legt in zijn bijdrage aan De terugkeer van Europa uit dat het belangrijk is voor de Europese Unie om aandacht te besteden aan cultureel erfgoed: deze gemeenschappelijke basis kan worden ingezet als een bindende kracht die het integratieproces legitimeert. Europese cultuur is daarom tegenwoordig onderdeel van politiek beleid. Dat gegeven betekent niet dat er een historische continuïteit (of zelfs noodzakelijkheid) van Vergilius tot het Verdrag van Maastricht geconcludeerd moet worden. Wat beide publicaties wel laten zien is dat bijdragen van dichters en denkers over Europa en de Europese Unie aanleiding geven tot meer zelfkennis, en vaak ook tot meer twijfel. Mathieu Segers vindt juist deze ambiguïteiten van de Europese cultuurgeschiedenis hoopgevend.

Deze bundels zijn hiermee meer dan een historische weergave van de rol van intellectuelen in de beeldvorming over Europa: ze dragen daar zelf ook aan bij. Re:Thinking Europe en De terugkeer van Europa tonen niet alleen hoe Europa het onderwerp van gesprek blijft voor intellectuelen, maar ook dat Europa bij uitstek een thema is dat dichters en denkers uitnodigt tot zelfreflectie op hun maatschappelijke rol. Recente auteurs doen dat regelmatig door zich kritisch te verhouden tot hun directe voorgangers, of juist door terug te grijpen op de literaire geschiedenis. De Poolse dichter Adam Zagajewski is daar een voorbeeld van. Hij verwoordt in De terugkeer van Europa zijn twijfels over de rol dichters op het Europese politieke toneel als volgt:

Wat moeten ‘wij’ doen? Volgens mij moeten we ons werk doen, het werk dat de spil van onze activiteiten vormt, en misschien moeten we ook deelnemen aan het politieke debat, ook al kunnen we aan het eind van de dag waarschijnlijk niet veel meer dan op de veranda gaan zitten en Voltaire’s Candide herlezen. Dat is een optimistische conclusie – dat er nog veranda’s zullen bestaan, en boeken, en wijzelf.

Nu de Europese Unie, het stel dat niet verliefd was, maar wel huur en elektriciteit wilde delen, een stevige crisis doormaakt, is het herlezen van klassieke teksten een probaat middel om dat verstandshuwelijk beter te begrijpen – hoewel het gevaar van een pijnlijke scheidingsprocedure daarmee nog niet afgewend is.

Nexus Instituut, Tilburg, 2015
ISBN 9789491060076
369p.

Geplaatst op 26/12/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.