Proza, Signalement

Signalement: Stadspanters – Astrid Haerens

Stadspanters

Astrid Haerens

De eerste dertig pagina’s van Stadspanters, de debuutroman van Astrid Haerens (1989), bevatten één van de beste korte verhalen die ik dit jaar gelezen heb. Amar, een man van in de vijftig, is onverwachts overleden en zijn kinderen, Rim en Aadam, trekken in de vroege ochtend naar zijn flat in Brussel. De kinderen zijn allebei op hun eigen manier vervreemd geraakt van hun vader toen hun ouders gingen scheiden. Die vervreemding werd nog sterker, toen hun vader een nieuwe vrouw, Aïscha, uit zijn geboorteland Tunesië liet overkomen onder het motto: eindelijk een goede islamitische echtgenote.

Aïscha, die geen Nederlands spreekt, loopt huilend en jammerend door het huis. Hoewel ze haar allebei niet goed kunnen inschatten, zijn Rim en Aadam te oud om een ‘jij bent niet mijn echte moeder’-vete te beginnen. Ze proberen haar wat onhandig te troosten. Terwijl het buurmeisje in de kamer ernaast nieuwsgierig aan de wangen van de dode man voelt, staren de andere drie naar elkaar. Niemand lijkt te weten wie de leiding moet nemen of wie wie moet troosten. Alle drie zijn ze op een andere manier verlaten: Rim en Aadam is de kans ontnomen om met hun vader in het reine te komen, Aïscha woont in een land dat ze niet kent, inmiddels zonder de man die ze had beloofd te verzorgen tot ze oud was. De laatste persoon die binnenkomt, is Eloïc, een oude vriend van Aadam, die deze laatste op een vrij pijnlijke manier heeft laten vallen toen ze samen op de middelbare school zaten. Eloïc heeft inmiddels drie minimumloonbanen en drie kinderen (hij komt naar het appartement om zijn dochter op te halen, op wie Amar vaak paste), terwijl zijn oudere vriend een comfortabele middenklassebaan bij een ngo heeft, vol gin-tonics en seksuele opwinding rondom zwembaden.

De spanningen die Haerens opbouwt in de proloog, werkt ze helaas niet verder uit. In plaats daarvan neemt ze ons in de rest van het boek mee terug in de tijd om te laten zien hoe de gezinsleden van elkaar vervreemdden. De conflicten waarop werd gezinspeeld in de proloog worden niet uitgediept, maar uitgelegd. Na het eerste deel volgen veertig hoofdstukken die afwisselend worden verteld vanuit Rim, Aadam en Eloïc. Er zit geen regelmaat in die afwisseling, de hoofdstukken staan niet in chronologische volgorde en Haerens heeft de verwarrende keuze gemaakt om nergens aan te geven wie aan het woord is of in welk jaar we ons bevinden. De stemmen van de personages verschillen ook niet genoeg van elkaar om daaraan te merken over wie het hoofdstuk gaat, wat het nog verwarrender maakt.

Na een paar hoofdstukken over hun kindertijd, waarin vrij weinig gebeurt, gaan Rim en Aadam naar een middelbare school waar ze bijna als enigen niet wit zijn, wat de andere leerlingen en vooral de leraren erg vaak thematiseren. Aadam krijgt direct de status ‘gevaarlijke buitenstaander’, de jongen die altijd in staat is om helemaal crazy te gaan. Het stigma bevalt hem: hij verandert in een laconieke, blowende clown, die van de leraren altijd de schuld krijgt als er iets fout gaat. Tegenover zijn Bart Simpson is Rim de Lisa: zij reageert woest en hautain op het racisme op haar school. Uit tegendraadsheid en manier om zichzelf een identiteit te geven begint ze zich in de islam te verdiepen en start ze een blog over haar leven als jonge moslima.

Ik houd van teksten in romans die door de personages zijn geschreven om het inzicht die ze geven in hoe ze over zichzelf en de wereld nadenken, wat het jammer maakt dat we nooit iets van haar blog te lezen krijgen.

Eloïc, de derde hoofdpersoon van het boek – Aïscha is nooit meer dan een bijfiguur – zit in deze periode op dezelfde school als Aadam. De twee worden vrienden, tot ze samen iets uithalen waarvoor Eloïc van school wordt geschopt. Aadam, die niet voor hem opkomt, komt weg met een schorsing.

Deze passieve houding typeert alle drie de hoofdpersonen. Hoewel hen een hoop overkomt lijken Aadam, Rim en Eloïc er nooit veel mee te doen. Rims carrière als blogger – het enige wat ze echt op eigen kracht onderneemt – komt maar in twee hoofdstukken aan bod en wordt daarna nooit meer genoemd. De drie koesteren geen ambities en lijken niet écht iets te willen in het leven. Ze wandelen wat rond, kijken om zich heen en zijn ontevreden met wat ze zien. Haerens is er goed in om door de ogen van haar personages naar de wereld kijken, maar ze lijkt nooit op te punt te geraken, waarin ze ontdekt hoe ze zich voelen over die wereld en hoe ze zichzelf zien in die wereld.

En dat raakt aan iets fundamentelers: Haerens merkwaardige neiging om het drama in haar eigen verhaal te vermijden. Er zit een heel Chinatown-achtig incestverhaal in het boek en de traumatische dood van een klein kind; beide gebeurtenissen worden in een bijzin afgedaan. Ze besteedt daarentegen hele pagina’s aan wat je couleur locale zou kunnen noemen. Er zijn uitgebreide beschrijvingen van gezichten, outfits, de interieurs van restaurants, zwembaden en het uitzicht vanuit rijdende treinen. Wat deze plaatsen betekenen voor de personages wordt zelden duidelijk: het lijkt meer alsof de auteur zich verliest in lyrische beschrijvingen. In deze stukken begint Haerens’ talent voor analogieën ook zijn grenzen te raken – ik heb er even over getwijfeld of ‘koeien stonden als koeien te gapen’ stiekem een briljante zin was, maar nee.

Naast de flashbacks naar hun jeugd zijn er ook hoofdstukken die zich afspelen de maanden vlak voor het overlijden van Amar (een dood die, omdat hij onverwachts was, geen enkel gewicht heeft voor de personages). De drie hoofdpersonen zijn eind twintig en verder dan ooit van elkaar verwijderd. Aadam is in Afrika, waar hij – ik heb eigenlijk geen idee wat hij daar voor werk doet. Iets met ontwikkelingshulp. Hij loopt steeds kamers in en wordt voorgesteld aan mensen van wie je als lezer denkt dat ze belangrijk gaan worden, maar die het volgende hoofdstuk weer verdwenen zijn en nooit meer terugkomen. Ik heb ze niet geteld, maar het zou me niet verbazen als er meer dan honderd personages voorkomen in deze dunne roman, waarvan het overgrote merendeel geen enkele invloed heeft op de plot. Deze hoofdstukken lezen na verloop van tijd als een soort onbedoelde satire op de leegheid van sociaal contact onder expats.

Eloïc is in deze periode vooral bezig met zijn kinderen en zijn werk. Hij is de sympathiekste van de drie, maar net als Aadam lijkt hij geen idee te hebben waar hij heen wil. Het enige wat hij wil, is de dag overleven en slapen. Hij lijkt zelfs te moe om te dagdromen, wat treurig is, maar hem niet heel interessant maakt als personage. Rim is televisiepresentator geworden, de eerste met een ‘migratieachtergrond’ bij het netwerk, dat daar erg trots op is. Haar baas is een sukkel. Dat is het wel zo’n beetje. Bij de laatste pagina had ik geen idee wat deze personages nou hadden doorgemaakt. Het is een schets van een stad gezien vanuit drie holle observators. Hypothetisch gezien zou dit interessant kunnen zijn – betekent dit dat Brussel zelf hol is? – maar Haerens thematiseert de leegte van haar personages nooit; sterker nog, het lijkt alsof ze er zich niet eens echt bewust van is.

De duidelijkste inspiratie voor Stadspanters zijn de opgewekte romans van Zadie Smith over groepen witte mensen en mensen van kleur in Noord-Londen. Sommige aspecten van Smith weet Haerens goed te emuleren: haar funky, lyrische stijl, de lange familiegeschiedenissen en haar beeld over wat er allemaal aan je trekt als een persoon van kleur in een wit land. Hoe ‘realistisch’ Stadspanters in dit opzicht is, weet ik niet – ik ben te wit om daar uitspraken over te doen, net als over de vraag hoe cool het is voor een witte auteur om over niet-witte personages te schrijven. Op een belangrijke manier doet het er niet eens toe, aangezien Haerens niet lijkt te weten wie haar personages zijn in de wereld die ze neerzet. In de romans van Smith hebben alle personages een duidelijke rol binnen een bepaald netwerk van liefdes, vrienden en school. Stadspanters geeft ons alleen drie personages die vanuit het isolement van hun hoofd naar de wereld kijken en nooit op een betekenisvolle manier deelnemen aan de stad, en op wie de stad evenmin ooit een betekenisvolle indruk maakt.

Ze wonen in hun zelfbewustzijn, niet in Brussel. Veel pogingen om dit solipsisme te doorbreken doen ze ook niet. Aadam vult zijn tijd met seks en cocktails, Rim en Eloïc met werk. Zo gelezen is Stadspanters bijna een existentiële metafoor, hoewel het boek nergens aangeeft zo gelezen te willen worden. Ik vraag me sowieso af hoe Haerens wil dat haar debuut Stadspanters gelezen wordt. Als stadsportret, als familiedrama of als lyrisch proza? Het is al die dingen net niet helemaal.

 

Recensie: Stadspanters van Astrid Haerens door Max Urai

Polis, Antwerpen, 2017
ISBN 9789463102124
272p.

Geplaatst op 20/12/2017

Tags: Astrid Haerens, Chinatown-achtig incestverhaal, debuutroman, Max Urai, Stadspanters

Categorie: Proza, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.