100% gecertificeerd proza

Vossenblond

Rasha Peper

De afgelopen najaar verschenen romans Vossenblond van Rasha Peper en De verdovers van Anna Enquist voegen zich moeiteloos in het klassieke profiel van de literaire roman. De romans zoomen in op een veelbelovend geval, onthullen een gecompliceerde situatie en brengen intussen het ‘tweede verhaal’ te berde, gebruikmakend van de erkende technieken (motieven, symbolisch geladen gebeurtenissen) om die literaire dimensie vorm te geven. Plastische en puntige scènes: niet te lang, niet te kort, kleinere en grotere spanningsbogen, ritmische afwisseling, gedoseerde onthullingen, dialogen afgewisseld met een vertelstem, heldere woordkeus – alles is keurig verzorgd en volgens voorschrift.

Beide auteurs willen ons rijker maken met hun boeken. De hoofdfiguur van Vossenblond verkrijgt inzicht. Op zeker moment valt het woord ‘epifanie’. Zoiets mogen we gerust als zinnebeeldig lezen voor de roman waarin dit gebeurt, een roman die gaat over voortschrijdend inzicht. Ook in De verdovers speelt inzicht krijgen in jezelf en de vraag in hoeverre dat mogelijk of heilzaam is een rol. Kortom, onmiskenbare literatuur. Toch vertonen deze romans een grondig gemis – en ze lijken op elkaar in dat gemis.

De verdovers vertelt het verhaal van Drik, psychotherapeut, en zijn zus Suzan, anesthesist. Na de dood van zijn vrouw probeert Drik de draad van zijn arbeidzame leven weer op te pakken. Zelfvertrouwen, familiale banden en vriendschapsbetrekkingen worden op de proef gesteld als de eerste de beste nieuwe patiënt, Allard, een verhouding blijkt te ontwikkelen met zowel Suzan als haar dochter. De spanningen bereiken een climax door de zelfmoord van Allard.

In Vossenblond raakt het rustige bestaan van archeozoöloog Walter in zwaar weer door zijn kennismaking met de jonge escortdame Vera, met wie hij in nauwe betrekking blijkt te staan. Maar als hij daar achter komt is hij al verliefd. Terwijl hij gestaag doorwerkt aan een grote opgraving in een Alkmaarse kerk, fascineert Vera hem steeds meer door haar mengeling van raadselachtigheid en vertrouwdheid. Uiteindelijk ziet Walter in dat zijn liefde onmogelijk is. Een bijna-verdrinking in de Waal symboliseert dat hij zich teveel had laten meeslepen door de ravissante Vera.

Werkprocessen

Een enigszins oppervlakkige maar wel opvallende overeenkomst tussen beide romans is de ruime aandacht voor wat we de werkprocessen kunnen noemen. De verdovers en Vossenjacht worden bevolkt door personages met een duidelijk beroep. We komen over die beroepen – de archeozoölogie, het therapeutendom, de anesthesiologie – veel te weten en uiteraard hebben die professies een symbolische functie in de roman. De psychotherapeut graaft en wil weten, de anesthesioloog zoekt juist de verdoving, de archeozoöloog zit tot over zijn oren in de doodsheid en zoekt de levensvlam. Maar die symboliek kan de omstandige rondleiding in het werkveld die wij krijgen aan de hand van deze personages niet dragen: die begrepen wij zonder die excursies ook al.

De roman van Anna Enquist komt voort uit ‘het project “Schrijver op de afdeling”’, zoals zij toelicht in het nawoord bij De verdovers. Werkt deze aanleiding ook als een overtuigend literair motief? ‘Ik ben het VUmc dankbaar voor de kans me te verdiepen in een prachtig vakgebied, dat veel belangrijker en boeiender is dan de meeste mensen denken’, aldus Enquist. Bij het lezen van de roman heb je inderdaad het gevoel dat je in een reality soap terecht bent gekomen, operatiekamer in, operatiekamer uit en tussendoor een beetje vrijen in de bezemkast. Prachtig vakgebied! Maar meer dan een opzichtige verhaalstructuur biedt deze uit de hand gelopen couleur locale niet, afgezien van de zwakke betekenislegitimatie dat onderdompeling in werk troostvol is voor Suzan.

In Vossenblond is van een project gelukkig niets te merken, maar ook hier schotelt de auteur ons iets te genereus het resultaat van haar voorstudie voor. Als voor de zoveelste keer het archeozoölogische team een graf blootlegt blijkt dat Peper die passages nodig heeft voor de ritmische afwisseling van het liefdesverhaal. Het team speculeert over de achtergrond van de doden uit het verleden, maar tot meer dan een opzichtige parallel met de verwikkelingen in het heden leidt dat niet. Ook hier blijven we dus achter met de vraag: waartoe deze omstandige verslaggeving? Of zou het gewenste volume niet gehaald worden zonder driekwart van die beschrijvingen?

Stijl

Als de stijl de mens is, dan laten deze boeken zien dat mensen op elkaar kunnen lijken. In dit geval veroorzaakt misschien vooral de afwezigheid van stijl de gelijkenis tussen beide romans. Vossenblond is ostentatief eenvoudig geschreven. Peper schrijft berekenend en is zich bewust van dosering en toon, maar beschikt helaas niet over een uitzonderlijke pen. De schrijfstijl is nogal bleek en dat komt ook door het gebrek aan substantie: een klacht over stijl is altijd mede een klacht over inhoud.

Enquist is in hetzelfde bedje ziek. Men zou willen dat iedere dienstklopper zijn rapporten kon schrijven zoals De verdovers is geschreven. Er zouden veel misverstanden op de werkvloer worden voorkomen. Doorgaans houdt Enquist zich keurig aan het principe ‘één mededeling per zin’. Vervelend is wel dat je je bij dit doeltreffende rapportageproza als romanlezer een beetje gaat vervelen: al snel krijg je het gevoel dat je een kinderboek voor volwassenen aan het lezen bent. Niets resoneert in dit proza. De taal is gespeend van poëzie, verrassende beeldspraak en de geringste suggestieve kracht, ofwel van het onontbeerlijke voedsel voor de verbeelding. De kabbelende stroom van haar zinnetjes is het perfecte medium voor de film van de operatiekamers en helikopters die wij te zien krijgen; het is allemaal gericht op wrijvingsloze herkenbaarheid en de solidariteit van werkend Nederland. Het is bijna propaganda.

De nachtdienst is druk geweest. Jan-Peter was haar assistent. Hij kan zelfstandig werken en dat was ook nodig. De beide operatiekamers waren constant in gebruik. Terwijl hij een sectio deed was zij bezig met een enorme orthopedische ingreep. Ze had de orthopedisch chirurg uit zijn bed gebeld toen er een jongen met een bovenbeenbreuk werd binnengebracht, een zware, getatoeëerde man die nauwelijks op de tafel paste. Het was een kwestie van duwen en sjorren om hem in een goede positie te leggen; eerlijk gezegd zag het er potsierlijk uit toen hij eenmaal lag, met de benen gespreid en de geslachtsdelen pontificaal omhoog. De OK-assistente legde er een handdoekje overheen.

Zo krijgen we alsnog het rapport van een dienst die we tot onze opluchting gemist dachten te hebben. De relevantie ervan voor de geschiedenis is nihil. In de verhaallijn waarin Drik worstelt met zijn professionele comeback en de ongrijpbare patiënt Allard, is uit de aard der zaak meer ruimte voor reflectie en wordt ook wel enige afstand gecreëerd tot de getoonde zaken. Toch krijg je ook hier vooral het gevoel de twijfelachtige gunst te genieten een dagje mee te mogen lopen in de praktijk. Deze passages lezen als een handboek voor de aankomende therapeut. Hoe anders, om de roman even in perspectief te plaatsen, is dat bij bekende kantoorromans als Het bureau van Voskuil of De vergaderzaal van Alberts, waarin de zakelijke toon een beklemmende wereld creëert.

Diepgang

Enquist en Peper willen de literaire diepte in met hun geschiedenissen. Zo problematiseert De verdovers de heilzaamheid van volledig zelfinzicht. Maar Enquist komt niet veel verder dan een schematische uitwerking, een opzichtig uitspelen van de tegenpolen Drik en Suzan, waardoor het ‘tweede verhaal’ nauwelijks van de grond komt. Er ontstaat geen gelaagdheid, de roman snijdt eenvoudigweg te weinig aan. Illustratief is dat we in De verdovers idealisten noch nihilisten, kleurrijke vogels noch figuren met verwoestende ambities aantreffen. Welke intellectuele dimensies worden hier eigenlijk gepeild, welke schoonheid nagejaagd of ontmaskerd? De personages zijn lid van de familie Doorsnee, in meer of mindere mate behept met huis-, tuin- en keukenproblemen. Zonder hun psychologische knopen zou hun leven volstrekt banaal zijn; dertien in een dozijn. Het ontbreken van elk spoor van verheven belangstelling of existentiële stellingname maakt de roman tot een woestijn zonder oase: buiten de therapeutische strijd met zijn ups en downs is er niets dat de ziel verheft.

Het hoogst haalbare in het leven lijkt, afgaande op wat De verdovers ons voorzet, een bestaan vrij van onhaalbare wensen en schuldgevoel, vrij van de priemende blik van de ouders. Natuurlijk bereiken de personages dit evenwicht niet en misschien wil De verdovers wel zeggen dat je die staat van bevrijde verlichting nooit bereikt, dat een zekere hang naar verdoving menselijk en onontkoombaar is. Dat laat onverlet dat het therapeutisch programma het enige is dat het leven te bieden lijkt te hebben. Veelzeggend is dat deze in psychotherapie gedrenkte roman ons over diepere drijfveren van de personages volkomen in het ongewisse laat. Wat zoekt de niet onverstandige Suzan eigenlijk in het ongeleide projectiel Allard? De verteller mag over de psychotherapie kritische noten kraken, ter discussie staat het ermee corresponderende wereldbeeld van streven naar rust en orde niet. De roman blijft jammerlijk steken in het werkveld, het therapeutisch universum.

De slotzin – het gaat over een patiënt die deels uit zijn narcose gewekt zal worden – komt dan ook uit de lucht vallen: ‘Traag zal hij uit de verdoving omhoog zwemmen en bovenkomen in een onbegrijpelijke, gruwelijke wereld.’ Gruwelijke wereld? Zojuist nog had Suzan een hoopgevend telefoontje, een levensteken, ontvangen van de uit beeld geraakte Drik. Terugkijkend op de geschiedenis zie ik ook wel dat het leven niet makkelijk was – dood van geliefden, zelfmoord met vraagtekens en nawerking, vreemdgaan en elkaars partner delen –, maar van een categorisch gruwelijke wereld, nee, daarvan had ik met al dat levendige ziekenhuiswerk toch eigenlijk niet zo veel gemerkt. Mij bekroop het gevoel dat de auteur hier even uit de bocht vloog. Dat zij, om het in de taal van de roman te zeggen, iets verraadde van haar onbewuste verlangen om van dit romanproject toch nog iets meer een literair project te maken. Die slotzin moest nog het nodige gewicht in de schaal leggen.

Heeft Vossenblond de prometheïsche dramatiek die De verdovers ten enenmale mist? Een raadselachtige jonge vrouw, zinnenprikkelend door de combinatie van zakelijke seks en volmaakt daarvan gescheiden privézaken, onbereikbaar en door haar afkomst tegelijkertijd zeer nabij – genoeg brandstof voor een explosief mengsel van verlangens, dromen en morele dilemma’s voor de verliefde Walter. Zou je zeggen. Maar ook hier komt de ware dramatiek niet van de grond en wederom zijn de oorzaken een te bleke held en een gebrek aan urgentie. Even overweegt Walter om de hele boel er aan te geven, om met zijn geliefde te vertrekken naar het buitenland, zich overgevend aan het vernietigende en reinigende liefdesvuur. Vera laat zich niet inpassen in deze fantasie. Maar verklaart dit feit dat zelfs het eerste stapje richting heroïsche zelfvernietiging niet gezet wordt? Zo’n radicale ommekeer is eenvoudig ondenkbaar: Walter is de antipode van de hemelbestormer.

Vanuit dat perspectief is het niet zo verrassend dat Peper haar held aan het slot een nieuw inzicht geeft – een inzicht dat ons overigens bekend voorkomt. Walter beseft Vera verloren te hebben, als hij haar al ooit bezeten heeft. Voortaan is het zijn taak om aan haar te denken en haar zo trouw te blijven, levenslang. Gezien de hele voorafgaande roman is deze dichterlijke oplossing van een onmogelijke liefde echter wel een grote verrassing: een dergelijke filosofische resignatie hadden we achter de aardse Walter toch allerminst gezocht. Peper kiest voor een gecertificeerd-literaire ontknoping die niet geloofwaardig is.

Overwegingen van Walter over de ‘zieke, perfide intrige’ waarin hij is verwikkeld of een wereld die ‘liederlijker’ is dan de brave studente Christine denkt, blijven ornamentaal, net als enkele kunstgrepen die Peper toepast om de roman raadselachtigheid te verlenen. De dilemma’s van Walter zijn schijnproblemen die alweer uit de wereld zijn voordat ze echt tot je zijn doorgedrongen. Al in het begin brengt Peper de ‘ziel’ ter sprake. Kijkend naar een plafondschildering over het Laatste Oordeel moet Walter denken aan een bizar negentiende-eeuws experiment waarin een professor door overledenen te wegen het gewicht van de ontsnapte ziel bepaalde op 21 gram. Ziel, levenwekkende geest, het ligt voor de hand dat een archeozoöloog daarover nadenkt. Maar het blijft onduidelijk wat Peper ons hieromtrent wil meegeven. Naar analogie van de zielenweger vraagt de lezer zich uiteindelijk af wat het soortelijk gewicht van deze roman is.

Gebrek aan morele urgentie

Zoals Vossenblond met alle seks tussen een oudere man en een jonge callgirl een intens keurig boek is, zo blijft De verdovers een roman met ellende waar je het liefst een nieuwe therapeut op af zou willen sturen. De kwesties waarvan de romans zeggen dat die op het spel staan worden nooit voelbaar gemaakt. Zo blijkt, de rekening opmakend, dat hier toch flink gezondigd wordt tegen een fameuze stelregel: show, don’t tell! Goede literatuur is uiteindelijk een kwestie van imponderabilia: soortelijk gewicht, morele diepgang, existentiële en metafysische oriëntatie, en een verhaalwereld en taal die aan al deze ‘hogere’ zaken evenwaardig zijn en ze daardoor aanwezig weten te maken. Als ik zeg dat er iets ontbreekt aan deze romans, is dat in essentie ingegeven door deze morele maatstaf, die de esthetische dimensie omvat. Literatuur loont immers pas de moeite en toont haar uniciteit als zij onze blik opnieuw weet te richten op de werkelijkheid. De vraag is wanneer een roman dat doet. Op zijn minst moet een roman daarvoor wringen, achterblijven, beklijven, nawerken – niet zoals De verdovers en Vossenblond spoorloos verdwijnen door de zeef van de waarneming.

Links

Querido, Amsterdam, 2011
ISBN 9789021440156
225p.

Geplaatst op 20/01/2012

Naar boven

Reacties

  1. nico van der sijde

    Geweldig stuk: er staan mooie opmerkingen in over waar het in literatuur om hoort te gaan, over aard en waarde van literatuur, en dat dan op basis van zorgvuldige en prudente bespreking van twee boeken die deze ‘aard en waarde juist MISSEN. Dubbel leerzaam dus: ik weet nu precies waarom ik deze twee boeken – die ik toch al niet vertrouwde – ongelezen moet laten, en heb tegelijk TOCH interessante uitspraken mogen zien over wat literatuur – ook voor mij- tot een genot maakt. Hulde!

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.