Recensies

Een waarachtige mannenroman. Omega minor revisited

Omega Minor

Paul Verhaeghen

Omega minor, de roman van Paul Verhaeghen uit 2004, houdt van de hoofdzaken en dwaalt daarom niet ver van het verwachte en het voorstelbare. Het is het soort roman waarin een personage een film maakt die onmiddellijk succes op Sundance behaalt, waarin een concentratiekamp natuurlijk Auschwitz is, waarin de academisch angehauchte hoofdfiguren als vanzelfsprekend Nobelprijzen behalen, waarin de mannen worden opgevoerd die aan de bron van de atoombom staan of van de Berlijnse Muur, de mannen die als Forrest Gumps steeds op de juiste plek in de geschiedenis verschijnen, bij Mengele, bij Speer, bij Honecker, tijdens hele erge Duitse dingen dus, omdat het twintigste-eeuwse Duitsland in het populaire collectieve bewustzijn een readymade moreel decor verschaft.

Het is ook waarachtig een mannenroman. Opmerkelijke, indringende, originele of zelfs maar uitgewerkte vrouwelijke personages kent de roman niet. Vrouwen staan volledig ten dienst van het mannelijke narratief. Neem de volgende beschrijving, een typisch voorbeeld van de verhouding tussen de seksen: “Nebula is een vrije geest. Ze zwerft graag door de stad, maar ze zegt nooit waar ze heen gaat. Ze komt en gaat. Met verwaaide haardos zwaait ze wanneer haar dat zo uitkomt de hoek van de tunnel om, jankend om haar Hugo. Hij laat haar haar gang gaan. Dat janken, het windt hem op.” Zelden betreedt de roman een feminiene binnenwereld en wanneer dit eindelijk wel gebeurt, krijgt de lezer de gedachten van een geslepen intrigante voorgeschoteld of de infantiele overwegingen van een kindvrouwtje.

De auteur lijkt aanhoudend in te zetten op de male gaze, een monomanie die bestraffend helder tot uiting komt in de vele hyperbolisch getoonzette seksscènes. Zo opent Omega minor met de beschrijving van een zaadlozing die in stijl ontspoort, er lijkt iets mythisch, diepzinnigs of origineels te moeten ontstaan, maar frases als “zuiver witte bliksem”, “gulpende guirlande”, “Centrum van zijn Wezen” en “vrucht van haar arbeid”, to name a few, maken de eerste alinea van de roman vooral verdacht, banaal en vermoeiend. Ejaculaties, erupties en andere ontploffingen vormen überhaupt een opzichtig Freudiaans motief. Seks volgt in deze roman overigens niet uit enige vorm van verleiding. De vrouwen werpen zich op de mannelijke personages, wier uiterlijk of inborst van geen belang lijkt voor deze overvloedige (seksuele) aandacht. Hun aantrekkingskracht staat buiten kijf. Daarom ken het boek ook geen voldragen romances. Naar goed Hollywoodgebruik wordt de attractie tussen bepaalde personages verondersteld, een onderzoek of uiteenzetting van emotionele processen is overbodig, de ambiguïteit en dynamiek van de liefde is maar een hinderlijke bedreiging voor de onverstoorbaarheid van de mannelijke hoofdpersoon, een stoorzender voor een doordenderende plot. “’Goldfarb’, snikt ze, wanneer hij helemaal in haar verdwenen is, ‘Goldfarb. Ik – ik denk dat ik van je hou!”

Zoals het een mannenroman betaamt, zit het boek vol zelfmedelijden en miskenning, niet vreemd voor personages die nergens werkelijk volwassen worden. Omega minor weet geen vaders of emotioneel volgroeide zoons op te roepen, de mannen leven enkel voor zichzelf, nergens dragen ze verantwoordelijkheid voor een ander, het ligt niet in hun aard intiem te zijn, te zorgen. Mannen zijn op professioneel en seksueel gebied slechts concurrenten van elkaar. Het tonen van mannelijke archetypen lijkt het doel, hun ingrijpende talenten en verlangens, hun beslissende rol in de geschiedenis. Onthecht als cowboys, als samoeraikrijgers, komt het leven hen toe, zonder dit leven verder omvattend te hoeven naderen. En de seks is gratis – een jongensdroom.

Wanneer bedrog en misverstand een verhaal beheersen en gemaniëreerde verwikkelingen met noodlot worden verward, personages niet meer dan bekende silhouetten innemen, dan ontstaat een melodrama en dat is wat Omega minor dan ook is. Wie krijgt wie; wie wordt van wat afgehouden; wie weet uiteindelijk toch iets te volbrengen; wiens streven wordt in het zicht van de finish gefnuikt: het zit er allemaal in. Zelfs aan sentiment is gedacht, regelmatig moet een mannelijke hoofdpersoon huilen en immer schroeien dan de tranen.

Tijdens het lezen kreeg ik even het idee dat ik een 600-paginalange grap in mijn handen hield. Al die nazi’s en Joden, verhitte atoomgeheimen en kitschy seks, alle toeval en zotte plotwendingen, was de roman niet een lange, uitgerolde Witz, een parodie op oorlogsliteratuur en machismo, wellicht een uitdaging van politiekcorrect geachte literatuur? Zat de auteur soms ergens zacht te gniffelen om de goedgelovigheid van de lezer? Waren de regelmatige expliciete inbraken van de schrijver in zijn verhaal uitingen van een omslachtig spel met literatuur, met een leeservaring? Wass will der Mann?

Uiteindelijk heb ik het proza van de roman de knoop laten doorhakken. Een passage als deze bijvoorbeeld (het boek kent talrijke stilistische verwanten): “Hij houdt zijn armen wijd open, terwijl hij op mij komt toegestapt, een Jezus die op het water loopt, overvloeiend van parabels, de ogen vol van het eeuwig heilige vuur dat in alle kathedralen van de wereld het goud der tabernakels glanzen doet. ‘Waar waren we gebleven?’ zegt hij. ‘O ja, de leeuw had Penbrokes voet eraf gebeten, en Cassandra realiseerde zich dat zij wist wie de mysterieuze vreemdeling werkelijk was.’” Zowel de stijl als de inhoud van de roman is conceptueel, aan alle kanten is de roman opgetuigd met romaneigenschappen, en dan eigenschappen van de publieksroman. Bloemrijk, bekkend proza: check. Betekenis, moreel gehalte: check. Meanderende, pretentieuze plot: check. Gewillige vrouwen: check. Mannen: check.

Onophoudelijk hengelt de roman naar een bepaalde (mannelijke) lezer. Alle verwijzingen, groot en klein, scheppen proza van een niet zo geheim clubhuis, het kraken van alle codes lijkt een exclusiviteit uit te stralen, maar is feitelijk een hoogdravend lokkertje, de deur naar de roman hoeft nergens echt te worden geforceerd. Het is dit merkbare verlangen naar aandacht en erkenning, dat deze roman zo onthullend machistisch maakt, zo in de grond onzeker. Het is angst die het boek voorstuwt en vormgeeft. De angst om niet voor een serieuze roman te worden versleten, niet voor een belangrijke schrijver, om kleinburgerlijk te blijken, insignificant, de angst om eenzaam te blijven, ongeliefd en ongeneukt, om door vrouwen te worden uitgelachen, door andere mannen. Maar waar literatuur doorgaans een dergelijke angst onderzoekt, doorbreekt of belachelijk maakt, lijkt Omega minor genoegen te nemen met basale, onironische beschrijvingen van mannelijk wel en wee.

Het is wonderlijk hoe weinig de roman herijkt of ter discussie stelt. Omega minor profiteert van de gravitas van zijn tijdperken en decors, maar lijkt nauwelijks moeite te doen deze in nieuwe daglichten te stellen: de jodenvervolging is de jodenvervolging, de oorlog de oorlog, de bom de bom. Ingrepen in de documentaire werkelijkheid benadrukken vooral dat het verhaal niet overeind blijft zonder de erkende authenticiteit van sensationele, historische passages. Ook narratief blijft de roman binnen traditionele grenzen, de plot blijkt verrassend compleet, de roman opent en eindigt met een vrijpartij en zou onmiddellijk opnieuw kunnen beginnen, in een bordeel in Saigon bijvoorbeeld, of een loopgraaf bij Ieper, of in een vliegtuig met Mohammed Atta aan de stuurknuppel. Ben ik de enige met het knagende vermoeden dat het onderwerp van Omega minor door het idee van een algemeen aanvaarde lezer is bepaald?

De tijd zal uiteindelijk de beoordeling van dit boek vaststellen. Wellicht blijkt het een satire wanneer het patriarchale van de roman door een rechtvaardiger toekomst wordt getemperd, het boek zal dan een late oprisping, een te persifleren staalkaart van een dwalend en verdwenen verleden zijn. Maar mocht de eenentwintigste eeuw oude hiërarchieën verder versterken, dan zal Omega minor een van vele pamfletten blijken, nog maar weer een bevestigend ijkpunt van literatuur die op bedienende en behoudende wijze met geschiedenis, overlevering en de liefde omgaat.

Recensie: Omega Minor van Paul Verheaghen door Gustaaf Peek.

Amsterdam, 2004
ISBN 9789059900127
604p.

Geplaatst op 12/06/2019

Tags: 2004, 2019, Gustaaf Peek, Politiek, Recensie, recensies, Tweede Wereldoorlog

Categorie: Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.