Poëzie, Recensies

Ongelooflijk maar waar

Om mee te geven aan een engel

Nachoem M. Wijnberg

2018 was een cruciaal jaar voor schrijver Nachoem M. Wijnberg (1961). Hij wisselde uitgeverij Atlas Contact in voor het nieuwe Pluim, kwam terecht in het pantheon van P.C. Hooft-prijswinnaars en publiceerde de dichtbundel Om mee te geven aan een engel. In die bundel met een sacraal gouden kaft introduceert Wijnberg de figuur van de engel om de (morele) verhoudingen tussen mensen te onderzoeken. Het is een vondst die bevreemdt en intrigeert.

 

Distantie en betrokkenheid

Wijnbergs jongste bundel is alweer een ander geluid in het al zeer veelzijdige oeuvre van de auteur. Tegelijk zullen trouwe volgers van zijn werk des dichters signatuur in Om mee te geven aan een engel gauw herkennen. Na de gebalde gedichten in Voor jou, van jou (2017) kiest de dichter in zijn nieuwe bundel weer voor de meanderende zinnen die we eerder al in Het leven van (2008) of Van groot belang (2015) aantroffen. In die bundels zijn Wijnbergs verzen vaak niet alleen heel lang, maar ook grammaticaal complex, soms zelfs stilistisch incorrect. Bijzinnen en anakoloeten zijn legio in Wijnbergs idioom, waarvan de volgende strofe uit ‘Stel, Jezus’ een representatief staaltje vormt:

 

Stel dat Jezus’ leven het enige was

en wat je denkt dat jouw leven is als je alleen bent

is enkel een mogelijkheid

die zich kort van Jezus’ leven losgemaakt heeft. En, ja, je kan snel je hand opsteken

om te zeggen dat jij het ook wel wil doen,

en de lucht trilt nog na van die hand

en nog steeds is Jezus de enige op aarde.

 

De hypothese ingeleid door ‘Stel’ wordt verder in het gedicht niet meer aangevuld door een consequentie of een vraag, zoals te verwachten is. Bovendien ontspoort de grammatica al vanaf vers twee: na ‘Stel dat’ verwacht je een ondergeschikte zin, maar in het tweede vers begint al een nieuwe hoofdzin.

Daarbij komt dat de poëzie van Wijnberg ook inhoudelijk moeilijk te volgen is. Behalve zijn vele verwijzingen (naar de klassieke mythologie, naar de wereldliteratuur, naar de Bijbel, naar de actualiteit, naar academische theorieën) dragen ook de associatieve gedachten of de ongerijmdheden bij aan die inhoudelijke complexiteit. De hierboven geciteerde strofe is exemplarisch voor Wijnbergs bokkensprongen. De strofe lijkt te gaan over de navolging van Christus, zoveel is min of meer duidelijk, maar sommige details roepen vragen op. Waarnaar verwijst ‘het’ in het vijfde vers? Waarom evoceert de dichter de natrillende lucht in het vijfde vers?

Hoewel Wijnberg het zijn lezers niet gemakkelijk maakt, worden zij toch voortdurend bij de gedichten betrokken. Kenmerkend voor Wijnberg is het volgehouden gebruik van de jij-vorm, maar ook het stellen van vragen en het opperen van (soms absurde) hypotheses waarover de lezer gedwongen wordt na te denken (zoals in ‘Stel, Jezus’). Die dwingende interpellatie van de lezer dient, zoals de aanspreking van de toeschouwer in Bertolt Brechts theater, een inhoudelijk doel. Het leeuwendeel van Wijnbergs oeuvre stelt politieke, ethische, socio-economische en maatschappelijke kwesties aan de orde. Dat doet het niet door een standpunt in te nemen, maar door de lezer aan te sporen om vragen te beantwoorden, de uiterste consequenties van bepaalde keuzes of handelingen te exploreren of de zwakke plekken in opinies en theorieën onder ogen te zien.

Wijnbergs taal en thematiek ondersteunen elkaar. Aan de ene kant lijken zijn zinnen bewust complex en ontwricht en laten ze zich lezen als de complexe verwoordingen van al even complexe gedachten. Aan de andere kant doen ze net opvallend spreektalig aan. Gesproken zinnen (zeker die van warrige geesten) druisen wel vaker tegen de regels van de grammatica in. Een vers als ‘wat je denkt dat jouw leven is als je alleen bent’ is slordig in schrijftaal, maar heel gebruikelijk in de gesproken taal. Op die manier doen Wijnbergs gedichten aan als neergeschreven peripatetische lessen, waarvan de aangesproken lezer de leerling is.

 

Tijdloze actualiteit

Om mee te geven aan een engel is volledig gewijd aan reflecties over de relaties tussen individuen en de morele verplichtingen die zij al dan niet tegenover elkaar hebben. Zulke thema’s dooraderen het volledige oeuvre van Wijnberg, maar bleven vroeger soms in de schaduw van poëtische overpeinzingen over de materiële wereld. Terwijl de kolossale bundel Van groot belang bijvoorbeeld nog indruk maakte door zijn meeslepende en erudiete gedichten over politiek, economie en rechtspraak, thematiseert Om mee te geven aan een engel veel minder rationele onderwerpen als het geloof, de schoonheid, identiteit(spolitiek) en ethiek.

Zoals vaak knoopt Wijnberg zijn reflecties vast aan eigentijdse vraagstukken. Om mee te geven aan een engel bevat bijvoorbeeld gedichten over de toelaatbaarheid van ritueel slachten, over precariteit in neoliberale tijden, over etnische verschillen of over de angst dat vluchtelingen ‘Nederland veranderen in een land dat (tenminste in jouw hoofd) minder van jou is’. Tegelijk, en ook dit is vintage Wijnberg, neutraliseert de dichter de efemere waarde van zulke ‘gelegenheidsgedichten’ door directe actuele verwijzingen te vermijden of door ze in een universeler kader te plaatsen. Zo kunnen ze de vorm aannemen van een Bijbelse parabel of een klassieke tragedie. Wijnberg laat zien dat de waan van de dag niet zomaar waan is, maar vaak aan fundamentele en diepmenselijke thema’s raakt.

Ook de woordenschat van de dichter vertoont soms een vergelijkbare ambiguïteit tussen actualiteit en tijdloosheid. De term ‘vreemdeling’ bijvoorbeeld keert meermaals terug. Al zullen veel hedendaagse lezers dat begrip interpreteren als (een pejoratieve verwijzing naar een) medeburger met een migratieachtergrond, toch dekt het in Wijnbergs gedichten een veel bredere lading. De ‘vreemdeling’ is er de ander, bijna in de Levinasiaanse betekenis van het woord: de medemens die niet mij is, maar tegenover wie ik een morele plicht heb.

 

Engelen

Wijnbergs meest geslaagde middel om zijn ethische vragen te stellen, schuilt niet alleen in de titel. Engelen komen immers in elk gedicht van de bundel voor, en alleen al om die reden is Om mee te geven aan een engel een fascinerende onderneming. Hoe cryptisch Wijnbergs zinnen en gedachten soms zijn, aan de hand van dat ene leidmotief zorgt de dichter voor een los-vaste samenhang die de lezer uitdaagt om naar betekenis te zoeken.

De aard en de rol van de engelen in zijn bundel zijn veranderlijk en veelzijdig. Wijnberg stelt engelen meestal voor op een manier die doet denken aan hun functies in monotheïstische religies en in (exponenten van) de new age. Ze zijn verbindingsfiguren, weldoeners en beschermers, boodschappers tussen het aardse en het goddelijke en ze begeleiden de mens in belangrijke fases van zijn leven (het is niet toevallig dat Wijnbergs engelen zich vaak in de buurt van drempels, deuren, poorten en slagbomen bevinden).

Daarnaast dicht Wijnberg zijn engelen ook heel eigen functies en verschijningsvormen toe. Zoals de bundeltitel aangeeft, zijn engelen instanties aan wie de mens iets kan meegeven. Dat kunnen concrete objecten zijn, maar evengoed eigenschappen en gebreken, beloftes, je kindertijd en zelfs je huidskleur. Als verbindingsfiguren en boodschappers schenken engelen aan de ene mens wat is opgegeven door de andere: ‘Een engel gaat met handel op zijn rug van deur naar deur, koopt wat ze over hebben / en verkoopt waar ze niet langer op willen wachten, omdat hij niets zomaar meekrijgt / enkel om naar een ander te brengen’. Lijken de engelen in de voorgaande verzen nog sjacheraars, dan zijn ze elders in de bundel vrij van elk opportunisme: ‘Met een engel onderhandelen is enkel om te oefenen, want omdat een engel altijd toegeeft / kan je je hoogstens zorgen maken dat je om te weinig gevraagd hebt’.

De talrijke engelen in Wijnbergs bundel zijn een magisch-realistische aanleiding om de voor de auteur typische ethische vraagstukken aan te boren, van hebzucht en vrijgevigheid tot empathie en rechtvaardigheid. Door hun rol als verbindingsfiguren verpersoonlijken engelen de vele verhoudingen tussen mensen van vlees en bloed. Door hun wisselende gedaanten nodigen ze de jij-figuur in Wijnbergs bundel ook uit tot reflecties over de verhouding van het zelf tot de ander. De dichter schijnt daarbij trouw te blijven aan het ethische appel in Hebreeën 13:1-2: ‘Houd de onderlinge liefde in stand en houd de gastvrijheid in ere, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen’.

Zo suggereert de dichter in verscheidene gedichten dat vreemdelingen in wezen engelen kunnen zijn. De centrale figuur van de vreemdeling in de bundel is een algemeen beeld voor de Ander, maar neemt op bepaalde momenten de concrete gedaante aan van vluchtelingen, de typisch hedendaagse Anderen: ‘Waar heeft de heer engel / mee betaald om over de grens hierheen / gesmokkeld te worden?’. Elke vreemde kan een engel en dus een weldoener zijn, dus aan elke vreemde zijn we wederkerige goedheid verplicht. Het is niet moeilijk om die gedachte te projecteren op brandend actuele discussies, maar het is de kracht van Wijnberg dat hij er een universele reikwijdte aan verleent. Om mee te geven aan een engel laat zich niet lezen als een opiniestuk in verzen, maar wel als een Bijbelverhaal, een conte philosophique, een tragedie van Sophocles of Shakespeare.

 

Noodzakelijke poëzie

Met zijn keuze voor engelen als leidmotief wijkt Wijnberg manifest af van de ratio waarmee zijn werk vaak in verband wordt gebracht – ten onrechte trouwens, want het irrationele loopt als een subtiele rode draad door zijn oeuvre. ‘Irrationeel’ is in deze context overigens een inadequate term. De dichter slaagt er immers in om het bestaan en het belang van engelen in een mensenleven als een evidentie voor te stellen, niet het minst door ons voortdurend vragen te stellen over onze verhouding tot die bovennatuurlijke wezens: ‘Wat voor werk zie je een engel doen? Iemand wassen om nog een laatste keer / naar te kijken omdat het lijkt op het werk van een slachter?’, ‘De engel kijkt in je ogen om te raden welke eigenschap te kiezen. Om dat goed te doen, / hoelang moet de engel je kennen?’, ‘Je ziet een engel langs de weg liggen, durf je hem aan te raken?’, ‘Heb je ooit met een engel gevochten?’.

Het is tegelijk fascinerend en bevreemdend om na te denken over morele kwesties aan de hand van personages die de meesten als verzinsels afdoen. Zoals altijd verplicht Wijnberg er ons echter toe om die reflecties willens nillens aan te vatten. Gedichten van Wijnberg doen de hersenen kraken door hun inhoudelijke en grammaticale kronkels en de fundamentele onderwerpen die ze aansnijden. Gedichten van Wijnberg zijn daardoor nooit vrijblijvend. Dit is poëzie die moest verschijnen.

Recensie: Om mee te geven aan een engel van Nachoem M. Wijnberg door Bram Lambrecht.

Uitgeverij Pluim, Amsterdam/Antwerpen, 2018
ISBN 9789492928047
94p.

Geplaatst op 23/04/2019

Tags: Ethiek, Geloof, Identiteit, Nachoem M. Wijnberg, Om mee te geven aan een engel, Vluchtelingen, Vreemdelingen

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.