De winnaar van De Grote Poëzieprijs 2020 wordt maandagavond 30 maart bekendgemaakt tijdens het radiopgramma Opium (22.30 – 0.00 uur). Presentatie is in handen van Andrea van Pol. Wegens de Covid-19-omstandigheden werd de prijsuitreiking op zaterdag 21 maart in Cultuurhuis De Brakke Grond afgelast.
De vijf kansmakers zijn:
• Hogere natuurkunde – Ellen Deckwitz (Pluim)
• Godface – Asha Karami (De Bezige Bij)
• Lijfrente – Vrouwkje Tuinman (Cossee)
• Zon – Peter Verhelst (De Bezige Bij)
• het leven van sterren – marwin vos (het balanseer)
Drie van de genomineerde bundels werden tot nu toe besproken op De Reactor.
Tijl Nuyts over Godface van Asha Karami:
De van elkaar vervreemde buren zou je kunnen begrijpen als de lezer en de verschillende ikken in Godface. De bundel kan je daardoor in zijn geheel lezen als een eenentwintigste-eeuwse ontmoetingsdialoog. Net zoals het ik op zoek gaat naar zichzelf (en die ik-gerichtheid onderweg hoopt kwijt te spelen), zoekt de lezer naar dat ik. Die wederkerigheid wordt in de verf gezet door de regels die op de cover van de bundel worden uitgelicht (en door Karami als de meest wezenlijke van de hele bundel worden beschreven):
ik ga niet op zoek naar iets
dat niet op zoek is naar mij.
(Klik hier om verder te lezen.)
Piet Gebrandy over Zon van Peter Verhelst:
Een centrale rol speelt het licht, of de afwezigheid daarvan. De zon, die het boek zijn titel geeft, is een ambivalent symbool. Ze staat voor verlichting, verwarming en verheldering, maar ook voor verblinding en – bij verduistering – voor het diepste zwart van de nacht. De zon is rood, oranje, monochroom wit of, zoals Vincent van Gogh het formuleert, een ‘immense citroengele schijf’, maar ze kan ook transformeren tot een alles opslokkend zwart gat, een ‘volmaakt glanzende, om eigen as wentelende, panterzwarte zon’. Soepel en gespierd, warmbloedig zwart licht: is dat geen verbijsterend beeld?
(Klik hier om verder te lezen.)
Loranne Davelaar over het leven van sterren van marwin vos:
De bundel onderzoekt op indringende wijze wanneer we echt door iets geraakt worden, welke vorm het beste werkt om iets echt te laten beklijven. In een van de Engelstalige strofes wordt bijvoorbeeld de meerwaarde van poëtische taal benoemd: ‘the poem is poetic / ‘cause it repairs // the mess / other languages made’. Die helende, bezwerende werking van de poëtische taal wordt richting het einde steeds sterker, doordat het ongeloof waarmee de bundel startte, plaatsmaakt voor een krachtig geloof: ‘we geloven wat je zegt we geloven je altijd / je hoeft het niet te blijven herhalen’. Maar ook de beperkingen worden erkend: uiteindelijk kan ‘je’ ‘hooguit in de vorm van een gedicht / een vorm van gedrag als fobisch aanduiden’.
(Klik hier om verder te lezen.)