Het intellectuele universum van een politicus

De intellectuele verleiding

Frits Bolkestein

Brief aan een jonge onderzoeker

Beste Merijn,

De doelstelling van dit boek is te laten zien hoe ideeën van intellectuelen mensen geregeld op het verkeerde been hebben gezet, aanzienlijke schade hebben veroorzaakt en slachtoffers hebben geëist.

– Frits Bolkestein, De intellectuele verleiding (2011)

In de gesprekken over politiek, democratie en esthetica, zoals we die bijna wekelijks voeren in onze onderzoeksgroep, vormt Frits Bolkesteins De intellectuele verleiding, Gevaarlijke ideeën in de politiek (2011) een intrigerende casus. Het is een fascinerend, bij vlagen slordig betoog, waarin de VVD-politicus, voormalig lid van de Europese commissie en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Leiden, laat zien hoe zijn politiek handelen en denken zich in de loop van zijn leven hebben gevormd. Het boek wordt gepresenteerd als het alternatief voor een dissertatie die nooit werd geschreven, omdat de afgestudeerde Bolkestein ruim vijftig jaar geleden het bedrijfsleven inging. Met deze openingszet markeert Bolkestein onmiddellijk zijn tweeslachtige positie: hij is een politicus die prat gaat op zijn intellectuele vermogens, maar benadrukt tegelijkertijd een heel betoog lang dat ideeën minder waard zijn dan politieke daden.

Zwart-witvisie

Alles begint met een aversie tegen romantiek, vitalisme en postmodernisme. Deze denkstromingen gooit hij op één hoop vanuit de vaststelling dat ze elk voor zich hebben geleid tot totalitarisme: respectievelijk het communisme aan het begin van de twintigste eeuw, het fascisme in de jaren dertig en de tegencultuur drie decennia daarna. Bolkestein heeft een volle boekenkast, waaruit hij vooral de boeken van Isaiah Berlin en Robert O. Paxton plukt. Het valt onmiddellijk op dat bepaalde werken kennelijk op zijn boekenplank ontbreken: Jürgen Habermas bijvoorbeeld of de Amerikaanse auteurs Richard A. Posner en Tony Judt, die alledrie interessante standpunten presenteerden over intellectuelen in de publieke ruimte.

Ondanks het opvallende gebrek aan een strakke redenering is Bolkesteins boek toch de moeite van het lezen waard is. Dat komt doordat we hier in praktijk zien hoe een invloedrijk en intelligent politicus denkt en hoe hij de pretentie van het handhaven van een grens tussen Wahrheit en Dichtung (de politieke doeners versus de op het immateriële gerichte schrijvers) baseert op de illusie van een precieze afbakening. Bolkestein positioneert zich als een classicistische denker met oog voor Europese belangen en globale ontwikkelingen, en hij keert zich af van intellectuelen die het nationalisme en totalitaire denken bevorderen. Hij heeft tegelijkertijd een zwart-witvisie op denkbeelden van filosofen en schrijvers door de laatste drie eeuwen heen, en maakt karikaturen van belangrijke concepties als romantiek en moderniteit. De politicus in Bolkestein heeft te weinig tijd om de ideeën die hij klaarblijkelijk interessant genoeg vindt goed te representeren.

De publieke intellectueel

Dat het hele betoog wankelt, heeft vooral te maken met de zwakke definitie van het begrip intellectueel. Bolkestein, vooral schatplichtig aan Berlin, beweert dat het begrip voor het eerst wordt gebruikt in 1861 in Rusland. (In zijn boek Absent Minds, Intellectuals in Britain (2006) schat Stefan Collini de term bijna vijftig jaar ouder, hij trof het woord in 1813 in de context van Lord Byron.) Het gaat niet simpelweg om ‘mensen met belangstelling voor ideeën’, het gaat vooral om abstracties:

Intellectuelen zijn mensen met belangstelling voor abstracte ideeën. Die ideeën kunnen betrekking hebben op verschillende facetten van het leven: kunst, wetenschap, religie, cultuur en zelfs politiek. […] In het geval van de politiek wordt dit soort ideeën uiteindelijk gecommuniceerd met het publiek. Die drie elementen – abstracte ideeën, politiek en communicatie – komen samen in wat bekend staat als de ‘publieke intellectueel’.

De crux in deze passage ligt in het begrip publiek dat erop duidt dat abstracte denkbeelden moeten worden vertaald naar een grotere groep toehoorders. Bolkestein noemt de term ‘publieke intellectueel’ alleen in deze inleiding en schrijft in de rest van het boek over ‘intellectuelen’ of in pejoratieve zin over ‘fellowtravellers’, waarmee hij meestal links angehauchte denkers met een alfa-opleiding bedoelt. Toch is het juist de publieke dimensie die de posities van intellectueel en politicus beter ten opzichte van elkaar zou kunnen markeren. Immers, als er geen communicatie plaatsvindt, kan de intellectueel (net als ieder ander individu) in zijn ivoren toren (dus ongevaarlijk) doen en denken wat hij wil.

Bolkestein, vasthoudend aan een onderscheid tussen politicus en intellectueel, tussen daadkracht en abstractie, wil de intellectueel zijn publieke dimensie ontnemen, omdat dat het strakke (en simplificerende) onderscheid tussen politicus en intellectueel zou ondermijnen.

Bolkestein worstelt met de publieke rol van de intellectueel, die juist nodig is, zoals Habermas stelde in een publieke sfeer waarin de democratie wordt bediscussieerd en daarmee mogelijk gemaakt. Een publieke intellectueel daagt politici en machthebbers uit tot het afleggen van verantwoording, biedt tegenargumenten, zet aan tot reflectie.

Bolkestein is niet geïnteresseerd in het publieke en schrijft over de intellectueel in de zeer algemene zin van schrijvers en filosofen. Zijn redenering verloopt als volgt: zo gauw intellectuelen zich bemoeien met politiek gaat het mis. We zien dit bij de Duitse romantici, die hun sporen nalaten tot ver in de twintigste eeuw. Bolkestein attaqueert romantische en irrationele wijzen van denken en spreekt zich uit voor ‘moderniteit’ als het juiste gebruik van de rede, met ‘afgepaste hoeveelheden classicisme en pragmatisme, naast een zo groot mogelijk[e] buitensluiting van ideologie’. Romantisch denken, nationaalsocialisme, futurisme, communisme, en postmodernisme staan op één, zich doorontwikkelende lijn, aldus Bolkestein. De eerste drie delen van het betoog bieden een historische schets vanaf de achttiende eeuw tot het heden (van Rousseau tot Heidegger, van Schiller tot Sartre), die erop neer komt dat alle intellectuelen gevaren veroorzaken omdat ze spreken over ‘zaken waar ze geen ervaring mee hebben’.

De organische intellectueel

In zekere zin herkennen we in het betoog van Bolkestein het standpunt van de Franse criticus Julien Benda (1867-1956), een van de eerste auteurs die een samenvattende studie over intellectuelen schreef. In zijn La Trahison des Clercs (1927) beschuldigde hij intellectuele schrijvers en denkers ervan zich niet meer te bekommeren om het Verlichtingsideaal van de universele mens. Traditionele intellectuelen zijn ‘all those whose activity essentially is not the pursuit of practical aims.’. Zij hielden zich niet bezig met alledaagse politiek. Moderne klerken daarentegen spelen het spel van politieke passie, hebben nationalistische sympathieën en richten zich op de markt. Ze hebben niet het vermogen zaken in een breder, kosmopolitisch of universeel perspectief te zien. Berlin heeft Bolkestein klaarblijkelijk het zicht op de conservatieve Benda ontnomen.

Evenmin heeft hij zich verdiept in het werk van een tijdgenoot van Benda, de Italiaanse marxistisch filoloog en linguïst Antonio Gramsci, die zich in zijn Prison Notebooks (1926-1937) – hij zat gevangen ten tijde van Mussolini’s fascistische regime – ook bezighield met het begrip intellectueel en daarmee een van de ijkpunten is geworden in de discussies over dit concept. Gramsci onderscheidt twee typen: de traditionele intellectueel (leraar, priester, ambtenaar, geworteld in een bepaalde klasse) en de organische intellectueel, altijd ‘on the move’ om mensen in verschillende klassen te bereiken. De organische intellectueel streeft naar macht en controle en is in zekere zin te vergelijken met experts en commentatoren in de hedendaagse massamedia.

De onvoltooide intellectueel

De Gramsciaanse invulling van het begrip organische intellectueel sluit aan op wat Bolkestein beweert in het vierde deel van zijn betoog, waar hij, geïnspireerd door denkbeelden van de Amerikaanse filosoof Robert Nozick, schrijft over onderwijs en aanzien van intellectuelen. Tegenwoordig zijn zij niet meer schrijvers en filosofen, maar journalisten en columnisten: ‘Een hoge status hebben topondernemers, de zogenaamde captains of industry, hoogleraren die een kei zijn in hun vak, leden van de rechterlijke macht, voetballers en zo meer. Maar niet de mensen die de krant volschrijven, die ons vertellen hoe wij moeten denken. Krijgen intellectuelen die hoge status niet, dan voelen zij een ressentiment tegen de maatschappij die hun onthoudt waar zij menen recht op te hebben’. De niet op waarde geschatte journalist of commentator past nu kennelijk moeiteloos in het voetspoor van Duitse idealisten die de geneigdheid tot totaliteit aanmoedigden.

Benda of Gramsci, maar ook vele anderen die schrijven over de positie van intellectuelen in het publieke domein, zouden Bolkestein hebben kunnen helpen aan een subtielere definitie van de (verschillende rollen van de) intellectueel. Maar Bolkestein wil geen nuance of precisie, hij wil een karikatuur. Intellectuelen vervallen, zo benadrukt hij in het vierde deel van zijn betoog, in ijdel getheoretiseer dat het zicht op de werkelijkheid ontneemt. Vooropgezette ideeën beperken hun waarnemingsvermogen. Ze omringen zich uitsluitend met andere intellectuelen en zijn modegevoelig. Dit wordt een al te makkelijke variant op het thema van the good (politici die geloven in liberale democratie) versus the bad guys (schrijvers dwepend met totalitaire regimes of een knieval makend voor het multiculturalisme). Bolkestein signaleert tot slot nog een aantal urgente problemen, waarvan ik de twee belangrijkste wil noemen. Europa heeft een gebrek aan zelfvertrouwen, de beschaving van de islamitische wereld blijft achter bij die van de christelijke. Hij stelt vast dat die niet opgelost zullen worden door het gebrek aan zelfvertrouwen bij de intellectuele elite, dat langzamerhand de hele bourgeoiscultuur infecteert.

Hoe de politici in deze besmettelijke context onaangetast blijven, vernemen we niet. Bolkestein bespreekt in sneltreinvaart allerlei relevante problemen voor Europa, maar de aanbeveling tot ‘classicisme’ aan het slot is niet erg overtuigend. Begrijp jij na driehonderd-en-tien pagina’s waarom de liberale politicus zo dogmatisch is in zijn afwijzen van de intellectueel (die hij overduidelijk zelf wil zijn)? Is er een andere reden dan de psychologische: de belofte inlossen van een nooit voltooid proefschrift?

Hartelijk,

Odile Heynders

Links

Bert Bakker, Amsterdam, 2011
ISBN 9789035136670
310p.

Geplaatst op 22/12/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.