‘Dat is juist de bedoeling’

De boekenbranche versplintert. Bijvoorbeeld onder uitgevers beweegt het behoorlijk. Dat heeft ook gevolgen voor schrijvers. Een enkeling, zoals Paulien Cornelisse, kan het zich permitteren een boek zelf te gaan uitgeven. Maar velen komen niet meer aan de bak, en zoeken naar andere alternatieven. Technologische ontwikkelingen helpen gelukkig om de overheadkosten te verminderen die een gedegen presentatie aan de buitenwereld compliceerden.

Zo melden zich steeds meer kleine uitgevers aan het front. Ze voegen zich bij de bestaande huizen die zelf vaak al besparingen hebben doorgevoerd en bijvoorbeeld meer outsourcen. In het Nederlandse taalgebied zijn er momenteel, indien mijn inventarisatie klopt, ongeveer 110 uitgevers. Zeker de kleineren onder hen kunnen zoals dat heet kort op de bal spelen.

Onlangs kwam het bericht dat onder meer Charlotte Mutsaers van uitgeverij De Bezige Bij was overgestapt naar de tweemansonderneming Das Mag. Het nieuws verheugde me, mede vanwege Mutsaers’ politieke opvattingen die ik lastig kon rijmen met een agressief concernbedrijf.

Toch was mijn opgetogenheid raar. Niet alleen omdat ze uitgaat van een consequentheid en logica die zijn weggelegd voor robots, maar ook omdat Das Mag nog moet beginnen. Meer is er niet van bekend dan een manifestachtige tekst over zwakheden van traditionele uitgevers en ‘doelbewuste vernieuwingen’ die daartegen zullen worden ingevoerd. De mannen zijn al wel op de boekenbeurs in Frankfurt geweest en een crowdfunding werd gestart.

Mijn opgetogenheid is eveneens raar, omdat ik geen letter gelezen heb van Das Magazin. Uit dat tijdschrift, in 2011 opgericht ‘zonder een achtergrond in de letteren’, komt deze uitgeverij voort. Om eens bij benadering te weten waar ik het over heb, leende ik de recentste aflevering van Das Magazin die in mijn stadsbibliotheek voorradig is: nummer 13 voorjaar 2015. Een wankele basis voor een oordeel, maar hopelijk stabiel genoeg voor een paar vragen.

Wijn en water

Mijn gevoel voor hemelbestorming zal te traditioneel zijn wanneer ik zeg dat het blad er allerminst uitziet alsof het door een jongere garde gemaakt wordt. De vormgeving maakt een gearriveerde indruk. Inclusief een ‘huisillustrator’ wiens ‘lijst van opdrachtgevers [leest] als een tijdschriftselectie in een superieure bibliotheek’. Tot mijn vooronderstellingen behoort verder een idee dat elk vrij hoekje wordt benut om ideeën en probeersels te verbreiden. Maar hier heerst Hollands licht en overzicht. Er wordt een complete bladzijde gevuld met een citaat van twee zinnen uit een artikel.

Medewerkers aan het nummer zijn wel degelijk ietwat jonger, geboren tussen 1972 en 1991. Ze hebben allemaal minstens één boek op hun naam staan of debuteren binnenkort. Anders dan ik van literaire tijdschriften gewend ben staan bij hen geen ellenlange, komisch bedoelde beschrijvingen van geleverde en verwachte nevenprestaties, maar beperkt de informatie zich pontificaal tot: ‘schrijver’. De vaste medewerkers van Das Magazin worden in het colofon dan weer ‘Broeders & Brigadiers’ genoemd.

De inhoudsopgave van het nummer voorspelt een eenheid, met afdelingen inclusief ondertitels die een doorlopend verhaal door een planmatige redactie suggereren. Is de hoge esthetische waarde er dan een teken voor dat hier veeleer een boek dan een tijdschrift valt te verwachten? Of speelt de vormgeving met het thema van dit nummer: uniform?

Het blijkt geen bijvoeglijk naamwoord te zijn. Als zelfstandig naamwoord heeft uniform evengoed een traditie. Ze verwijst naar orde en tucht, naar de gevestigde macht annex vastgeroeste geesten – een zogeheten keurslijf, voor het eerst op grote schaal betwist door de protestgeneratie. Das Magazin verwijst met ‘uniform’ echter door naar wat ze noemen een knaller van Faberyayo (De Jeugd van Tegenwoordig):

Stap uit de deur, fris als een briesje
Outfit scherp en puntig Mister Spiesje
Dit is de anthem, dit is je liedje
weet niet meer van gister mister vergietje
[…]
Uniform, shit is als een leger
Orders aan de bar klinken als bevelen
Private! acht bier, acht jenever

Opnieuw iets pontificaals. Tegen sukkels met een geheugen? Eén afdeling in het tijdschrift heet nochtans ‘De Kultuurkamer’, wat je flauw, prikkelend of provocatief kunt noemen. De verpakking blijft zich opdringen. Voor in het nummer staat nog een overzicht van de steungevers, variërend van een museum over een ontwerpbureau tot een wijn- en een watermerk.

Productie en distributie

Dan lijkt het te beginnen, met de verzameling ‘Literair wereldnieuws’. Ze belooft het primaat van de actualiteit en van de kosmopolitische blik. Maar hier gaat waargebeurd in de richting van fictie of absurdisme. Bijvoorbeeld na het besluit van de dienstdoende reporter om in Italië zijn haar te laten groeien: ‘In de spiegel loerde ineens een linkse intellectueel in mijn richting, een kameraad van Nanni Moretti, Che Guevara, Andrea Bocelli’. Dat de tweede naam van een ander werelddeel stamt en de derde naam de bewering op losse schroeven zet, geldt voor dit nieuws als geheel. Persifleert de successievelijke berichtgeving uit allerlei buitenlanden als opening de identieke opzet van De Groene Amsterdammer?

Minstens zo dubbelzinnig betoont zich, onder het kopje ‘Infographic’, een plaatje en een overzicht dat twee pagina’s vult met ‘De kosten van American Psycho’ (de titel in de inhoudsopgave is anders). Daaruit zou duidelijk worden wat het personage van Bret Easton Ellis in werkelijkheid zou spenderen. Over de elf maanden die het beroemde boek blijkt te beschrijven, houden de spectaculaire bedragen voor kleding en interieur elkaar in evenwicht. Speels gebrachte objectieve informatie of maatschappijkritiek? Ik vrees uiteindelijk: iets studentikoos. Net als achterin een logigram over de literaire wereld, dat je kunt oplossen tegen de fijne prijs van ‘eeuwige glorie’.

Ernstig en gedegen oogt daarentegen de rubriek ‘het Werkkabinet’, waarin kennelijk een gevestigde schrijver nauwgezet wordt geïnterviewd over de ambachtelijk-rituele kant van zijn vak. Voor dit nummer is Das Magazin-redacteur Daniël van der Meer afgezakt naar België om Dimitri Verhulst te ondervragen. Maar de interviewer wil slechts weten of hij zijn huiswerk goed heeft gedaan. De vele prachtige foto’s nemen meer pagina’s in beslag dan de tekst. Het geheel deed me terugdenken aan de opgangsfase van het tijdschrift De Held.

Misschien ben ik tot nog toe zo terughoudend omdat behalve het blad ook de auteurs me onbekend zijn. Voor mij telt dit nummer slechts drie bekende namen: Franca Treur, Joost de Vries en Daan Heerma van Voss. Daarnaast heb ik uiteraard gehoord van Bent Van Looy, maar dan uit de muziek. Das Magazin verhollandst de spelling van zijn naam en serveert met hem een anekdotisch-realisme. Daarin zal ‘lunchdoos’ een compromis zijn tussen het Vlaamse ‘brooddoos’ en het Hollandse ‘lunchpakket’/lunchbox’.

Heerma van Voss, Van Looy en De Vries nemen het leeuwendeel van het Uniform-dossier voor hun rekening. De Vries vult het lifestylish in met een stuk naar aanleiding van Take Ivy (1965), het legendarische fotoboek dat studentenkleding hip maakte. Behoudens in een kort mailverkeer met een van de makers laat De Vries de tekst vaardig en eloquent uitwaaieren met herinneringen, zonder dat landerigheid zich opdringt. Met een wat rare term in dezen levert hij maatwerk, waarin ook het woord ‘supertoevallig’ past.

Uniform zal metonymisch zijn opgevat door Heerma van Voss, in een waargebeurd relaas over een interview met Frieda Mulisch in Auschwitz. De tekst heeft een hoog insidersgehalte, dat wel met de grootste vanzelfsprekendheid geserveerd wordt. Misschien komt het ook door Heerma van Voss’ beperkte gebruik van registers, dat zijn ambitie om een getuigenverslag te combineren met een herinnering niet altijd slaagt. Ook details worden zo monotoon opgelepeld dat ze voorspelbaar raken: ‘Voor de zekerheid neem ik nog wat paracetamol, van het merk Bayer, dat als onderdeel van IG Farben verantwoordelijk is geweest voor de grootschalige productie en distributie van Zyklon B.’

Het Uniform-dossier bevat verder onder meer teksten van vijf rappers die met de beschrijving van hun tenue moeten reageren op het nummer van Faberyayo. Ze roepen de belegen vraag op naar begeleidende muziek (‘Mijn uniform reflecteert mijn opvoeding, / Compleet ordinair, en dat is juist de bedoeling’). Bij de sympathieke bijdrage ‘Honden’ van Thijs de Boer ontgaat me het verband met het centrale tijdschriftthema.

Voorkeur en smaak

Hoe kan ik deze bevindingen inpassen in mijn ervaringsbegrip van literaire tijdschriften? Zo’n drie decennia geleden begon ik ze te lezen, meerdere malen per week in bibliotheken. De keuze was groot en de routine was dermate spannend dat ik haar vele jaren volgehouden heb. Natuurlijk diende ik tegelijk een eigenbelang, want ik wilde publiceren en zocht naar geschikte podia. Hier is slechts mijn vraag hoe Das Magazin zich verhoudt tot criteria die ik toen had.

Mijn lakmoesproef verrichtte ik allereerst op het genre van de poëzie. Bij Das Magazin ben ik dan snel klaar. Gedichten hebben zowel kwantitatief als kwalitatief een minimaal aandeel. Hopelijk klink ik niet te bevoogdend met de diagnose beginnerswerk. Soms hebben de teksten zelfs kramp van wat ze willen tegenover wat ze presteren (‘ik ben een sucker voor verzorging’). Gelukkig trof ik in het nummer één gedicht dat, op de slotstrofe na, mijn toets van kritiek kon doorstaan. Het heet ‘Interim’, is geschreven door Johan Roos en begint zo:

Ontzag vergt onderhoud,
een goede relatie met het baliepersoneel
en een vluchtauto met draaiende motor.

In het begin van mijn leescarrière was ik daarnaast gespitst op de houding tegenover debutanten. Inmiddels schijnen vele schrijvers de stap over te slaan van het literaire tijdschrift annex ‘kweekvijver’, gebonden aan een huis. Ik betreur dat. Auteurs lopen de kans mis een serieuze redactie te ondergaan. Ware ontdekkingen zijn daarnaast belangrijk voor blad, uitgever en uiteindelijk voor lezers. Das Magazin lijkt alvast voor debutanten een prachtige plek. Aan proza wordt ook flink de ruimte gegund.

Een ander focuspunt had ik in besprekingen en essays, om opvattingen te toetsen. Dat was wel makkelijker dan nu, omdat poëticale profielen minder impliciet waren. Bij Das Magazin ligt het toch extra ingewikkeld, in elk geval in dit nummer. Vanwege de ironie, maar ook omdat de twee genoemde genres afwezig zijn. Op de allerlaatste bladzijde staat een stuk naar aanleiding van een foto, die tijdelijk op een tentoonstelling te zien is geweest. Zelfs daarin wordt het betoog overstemd door bijkomstigheden. De teksten van De Vries en Heerma van Voss zijn dan weer veeleer journalistiek, met een dagboekachtige touch.

Ten slotte had ik speciale aandacht voor vertalingen. De keuze verried immers evengoed literaire voorkeur en smaak, een blik op de wereld en de geschiedenis. Opnieuw maakt dit nummer van Das Magazin het me dan moeilijk. Er zijn slechts twee vertalingen. Ze geven, hoe intrigerend ook, blijk van volgzaamheid: Karin Köhler betreft een voorpublicatie van een Duitse actrice en ‘literaire sensatie van het moment’, en Valeria Luiselli is reeds verbreid dankzij haar uitgever-vertaler Luc de Rooy.

Anders gezegd bespeur ik voor mijzelf louter een publicitair argument ten gunste van Das Magazin. Het blad kent publieksactiviteiten, van leesclubs tot festivals, waarvan het succes voor sommigen helaas bij voorbaat kwestieus is. Mij fascineert wel dat de principetekst waarmee uitgeverij Das Mag zichzelf in de markt zette geen enkele inhoudelijke opvatting ventileerde én collega’s een gebrek aan visie aanwreef. Exclusief aangeroerd werden methoden waarmee auteurs en boeken beter af zijn. Ze klonken geloofwaardig, en de tekst was alleen al door verschijnen geslaagd. Ze stond namelijk op de opiniepagina van de Volkskrant, waarmee een maatschappelijk belang werd gesuggereerd.

Gereanimeerd en opgestaan

Als garantie voor hun succes wijzen de twee uitgevers van Das Mag op Das Magazin dat ‘al snel de grootste [werd] en een ongekend jong lezerspubliek [trok]’. Dat beschouwen ze zelf als opmerkelijk, aangezien het genre ‘door veel boekenvakkers afgeraden [was]: echt waar, alleen een handjevol oude mannen koopt zoiets nog.’ Is dat waar? En zo ja, waar kan dat aan liggen?

Toen ik literaire tijdschriften begon te lezen, besprak elk printmedium van enige omvang ze, de Volkskrant en NRC Handelsblad zelfs elke dinsdag… Onlangs stopte Sven Vitse met zijn recensierubriek. Klopt het dat hij de laatste der Mohikanen was? De lacune die dreigt te ontstaan vind ik eeuwig jammer, voor nu en toen en voor de toekomst. Misschien is dat tegen beter weten in, maar dit soort kritiek met signalementen dunkt me onontbeerlijk.

De ironie wil wel dat Vitse literaire tijdschriften besprak in een literair tijdschrift. Dat maakte van zijn rubriek een reservaat. Eén kenmerk ervan is behoud, en daarmee een verschil met de wereld. Zo bezien ontsnapt ook Das Magazin niet aan zijn biotoop. Op basis van dit nummer, aangevuld met signalementen van beter ingevoerde derden, spiegelt het blad niet direct een multiculturele of superdiverse samenleving. De redactie realiseert zich dat, voor zover de prominente kosmetische aanwezigheid van rappers in het nummer dat al niet duidelijk maakte. Mij frappeert haar reactie erop die strijdt tegen een steeds grilliger politiek correct denken (en daar dan vermoedelijk weer de beeldvorming van): ‘Als we niet oppassen wordt literatuur de nieuwe klassieke muziek’.

Natuurlijk is de tijd van ideologische stellingnames via tijdschriften al eventjes voorbij. Toch ben ik verrast hoe buigzaam dit nummer van Das Magazin is. Stomtoevallig trof ik in een heel andere context een soortgelijke distantie van het woord ‘uniform’. Bij wijlen Hans van Mierlo namelijk, in een zoveelste weigering op zijn D66 ideologische etiketten te plakken. Het paste zijns inziens niet om de partij ‘in een uniform te stoppen. Wie zoiets doet, forceert iets’.

Maakt dit het blad ook inwisselbaar? Mijn reflex antwoordt: nee. Das Magazin heeft de handigheid van auteur naar publiek te denken. Ook door publicatie van De Tien met zogenaamd de beste jonge (proza)schrijvers van het moment, waarover vervolgens gebakkeleid kon worden. Beloftevol is bovendien de gerevitaliseerde combinatie van tijdschrift met een uitgeverij. Het is te simpel om daar het getal ‘2.0’ aan toe te kennen, maar de hippe, niet-literaire onderneming De Correspondent doet hetzelfde. Daar verscheen bijvoorbeeld een boek van Rutger Bregman, ook voormalig auteur bij De Bezige Bij.

Of er door die naar buiten gerichte aanpak dan meteen een ‘paradigmaverschuiving’ is ontstaan, zou ik niet weten. Wel is het blad alvast een fenomeen. Dat bewees ook – het bestaan van – een wetenschappelijke A-publicatie over Das Magazin. Ze duidt het ‘mercantiele’ karakter, dat niet zou rijmen met de status van het medium literair tijdschrift. Veeleer een ‘club’ (community) dan een schare bibliotheeklezers, en niet zozeer voor makers als wel voor consumenten. Eerder op basis van contact dan van gezag.

Toch begrijp ik dat de gevestigde namen waarvan het blad zich ook bedient wel erg gevestigd zijn. Alleen al gelet op Charlotte Mutsaers kun je hen ook weer geen mainstream noemen, maar ik snap wel dat publiceren in Das Magazinsalonfähig’ genoemd is. De beschreven anti-ideologische strategieën ten gunste van het leuke en pretentieloze passen in een hardnekkig vooroordeel waarin intellectualisme verdacht is. Ze doen me denken aan de jongetjesliteratuur van de Zeventigers, omgebracht door Jeroen Brouwers, later gereanimeerd in bladen als Hard gras en Payola en waarlijk opgestaan in De Wereld Draait Door. Wie gevoelig is voor symboliek, merkt op dat Das Magazin van stonde af gesteund is door Babel & Voss. Dat is de uitgeverij waarin Daan Heerma van Voss en Daniël van der Meer samenwerkten met Reinjan Mulder, destijds kop van jut bij Brouwers.

Ten slotte is 80.000 exemplaren natuurlijk astronomisch, maar niet als bijlage bij een krant. En het streefgetal van 1500 abonnees mag torenhoog zijn voor een literair blad, het ligt gelijk aan de oplage van een dichtbundel in de vermaledijde ideologische decennia. Het notoir onleesbare Kaleidiafragmenten (1970) van Jacq Firmin Vogelaar had een eerste druk van 5000 exemplaren. Voor mij is het een wezenlijke vraag of Das Mag dit uiterst belangrijke prozaboek onder een groter publiek bekend zou weten te maken. Juist door het explosief vergrote aantal uitgevers is het immers vechten om aandacht, die dit nieuwe huis met zijn tijdschrift verbluffend heeft gewonnen.

De hoofdredacteur van De Correspondent, en eerder van de krant die de bijlage regelde, had lof voor Das Magazin omdat het ‘geen stoffig literatuurblad’ zou zijn. Hij zegt het.

Geplaatst op 21/10/2015

Naar boven

Reacties

  1. R.Satz

    Boeiend stuk, zij het dat de auteur misschien net iets te veel insiderskennis aanwezig veronderstelt. Hoe moet bijvoorbeeld de bijzin ‘mede vanwege Mutsaers’ politieke opvattingen die ik lastig kon rijmen met een agressief concernbedrijf’ worden geduid?

    Beantwoorden

  2. Erik de Smedt

    De duiding kort op de bal (zonder een vergelijking met het verleden te vergeten) bevalt me. Wel zijn er intussen twee nieuwe nummers verschenen. Eén zelfs met vertaalde poëzie van Ann Cotten, geen debutante en evenmin ‘salonfähig’: verbazend en moedig.

    Een paar vragen. 1. Wat literaire tijdschriften in boekhandels betreft, maak ik me weinig illusies. Hebben bibliotheken geen markt-corrigerende functie meer? Komen ze nog tegemoet aan wie in hun leeszaal (geregeld en als het moet met wat vertraging) literaire tijdschriften wil lezen? Veel van hun lezers behoren immers niet tot de categorie kapitaalkrachtige oude mannen.

    2. Natuurlijk is het jammer dat de tijdschriftenrubriek in DW B verdwijnt. Misschien kan er van de nood een deugd worden gemaakt: in een internetmedium, De Reactor bijvoorbeeld?

    Beantwoorden

  3. Marc Kregting

    Dank voor de reacties.
    Dat bij een tekst die een insidersteneur vaststelt een insiderskarakter wordt gediagnosticeerd, heeft iets van worteltrekken uit een kwadraat – zeker als de arts R. Satz heet. Volgens mij heeft Mutsaers’ werk steeds een solidariteit met het onopgemerkte vertoond.
    De publicatie van Ann Cotten in Das Magazin vind ik heuglijk, maar bekrachtigt mijn vermoeden dat het blad veeleer trendvolgend is: Cottens werk valt al een paar jaar her en der in de Lage Landen op te pikken.
    Op het tijdschriftenbeleid van bibliotheken, inderdaad belangrijk, heb ik geen zicht. Tijdschriftrecensies op De Reactor lijkt me zonder meer een goed idee; tegelijk hoop ik dat iemand anders de rubriek in DWB voortzet.

    Beantwoorden

  4. Sven Vitse

    Mooi stuk, Marc. Eén opmerking: de indruk zou kunnen ontstaan dat de tijdschriftenrubriek in DW B verdwijnt. Dat is niet het geval: ik stop ermee, maar de rubriek blijft uiteraard bestaan.

    Beantwoorden

  5. Joris Note

    Is ‘een solidariteit met het onopgemerkte’ een politieke opvatting??? Vager kan het werkelijk niet. Zelf vind ik het werk van Mutsaers uiterst vrijblijvend – maar ook dat zou natuurlijk uitleg uitleg nodig hebben.
    Belangrijker is de suggestie dat auteurs hun uitgeverij moeten kiezen in overeenstemming met hun ‘politieke opvattingen’. In godsnaam, hoeveel zijn er die zich dat zomaar kunnen veroorloven – ik bedoel: die met het verlaten van een uitgeverij niet het risico zouden lopen om helemaal zonder uitgeverij te vallen? En wie zou zich in het hoofd halen dat schrijvers zich ‘politiek’ identificeren met het bedrijf dat hun boeken op de markt brengt?

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.