‘Voorzichtig daarmee, Liesbeth’

Thatcher aan de Schelde

Jan Vranken

In Thatcher aan de Schelde bedankt Jan Vranken (1944) zijn uitgever omdat deze ‘één vrije tribune een voldoende stevige basis vond om een heel boek op te bouwen’. Dit opiniestuk blijkt op 26 juni 2013 gepubliceerd in De Morgen en bekritiseert het beleid van het sinds dat jaar geïnstalleerde gemeentebestuur in Antwerpen. De titel van het boek is daarmee half verklaard. De andere helft hint op Liesbeth Homans, gezichtsbepalend politica van de N-VA, die destijds ter plaatse de schepen voor Armoedebestrijding was.

Zowel auteur als uitgever acht de vrije tribune een te beperkt middel. Ze hopen dat een boek meer weerklank vindt, ‘zeker als je het vlak voor de verkiezingen publiceert’. De datum van dat evenement – in België zowel federaal als Europees – lag op 26 mei 2014. En omdat Vranken op 23 april op de televisie met Homans debatteerde over Thatcher aan de Schelde, valt te berekenen dat Vranken het in hooguit driekwart jaar heeft geschreven.

De deadline en de actualiteit zaten de auteur dus op de hielen. Dat kan voor de emeritus-professor die Jan Vranken is, verlost van de publicatiedruk en bestuurlijke verplichtingen, een bijzondere ervaring zijn geweest. Onderzoeksdata in overvloed, maar wegens de nevenbedoeling vermengde hij ze met trends, nieuws en opinies van derden. Innemend noemt hij dit ‘het grote probleem tijdens het schrijven van het boek’. Soms wasemt Thatcher aan de Schelde die ontstaansgeschiedenis uit:

Zo dreigde de gemeente deze maand een alleenstaande moeder 30% (282 euro) te korten omdat zij tijdens haar pauze als schoonmaker liever alleen luncht en niet aan een tafel met haar twintig collega’s.

Vranken schreef feitelijk twee boeken: een studie over armoedebeleid, plus een pamflet tegen de N-VA, de Vlaams-nationalistische partij die in Antwerpen de dienst uitmaakt. Het heeft er alle schijn van dat de eerste schrijver de laatste niet onder controle heeft. Zo gebeurt er ‘net voor het ter perse gaan van dit boek’ onder N-VA-gesternte iets wat de foorkramersrel is genoemd en dat Vranken graag nog eventjes becommentarieert met een ‘spontane reactie’. We schrijven dan eind maart 2014, minder dan een maand voor verschijning.

De voorstadsbewoner

De studie binnen het boek is een sympathiek en overtuigend pleidooi voor armoedebestrijding en tegen stigmatisering. Natuurlijk gaat het om een materie waarin Vranken doorkneed is. Voor het Antwerpse centrum OASeS (Ongelijkheid, Armoede, Sociale Uitsluiting en de Stad) coredigeert hij al lang het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting, zodat hij ontwikkelingen in cijfers voorbij heeft zien trekken.

Vranken aanvaardt geen status quo en bijbehorende onvermijdelijkheid. Volgens hem zijn het sociale omstandigheden waardoor mensen moeilijk uit de penarie komen. Zijn voorkeur in armoedebestrijding ligt bij ondersteunend emanciperend beleid. Het heeft lang geregeerd. Dat is om meer redenen cruciaal om dit boek te begrijpen.

Ten eerste maakt deze opvatting komaf met de idee van het trickle-down-effect. Daarbij laten beleidsmakers sociale ongelijkheid ongemoeid, omdat ze vanzelf opgeheven zou worden door winsten van en investeringen in het bedrijfsleven, zoals de N-VA meent. Volgens Vranken vergroot deze ideologie de ongelijkheid. Recent gaf Zygmunt Bauman daar extra argumenten bij in Hebben we er iets aan als de rijken steeds rijker worden? Dit boekje draagt als motto het evangeliecitaat waarop Vrankens voorganger Herman Deleeck het fameuze mattheuseffect baseerde.

De beleidsovertuiging is eveneens van belang, omdat Thatcher aan de Schelde hamert op de stelling dat er sinds het aantreden van N-VA-bestuur een wending is tegenover maatregelen van burgemeester Patrick Janssens en minister Monica De Coninck, allebei van de sociaaldemocratische partij sp.a. Vranken erkent daarin neoliberale tendensen, maar hij wil een breuk met het verleden zien: ‘wetenschappers noemen dat een “paradigmatische shift”.’ Nog altijd is de correctheid van die interpretatie, met Homans inmiddels als Vlaams minister van Armoedebestrijding, een twistpunt.

Ten slotte is deze afbakening van actieve armoedebestrijding voor Vranken belangrijk, omdat hij Homans beschouwt als iemand die daar de vruchten van heeft kunnen plukken. Zelf schrijft zij haar opwaartse mobiliteit echter toe aan doorzettingsvermogen.

Hoe dan ook hekelt Vranken disciplinerend beleid. Het zou van mensen objecten maken en hen niet in hun waarde laten. Ook op dat vlak ziet hij een geschilpunt met de N-VA. Die partij streeft er volgens Vranken naar de samenleving op te delen in goeden en slechten. Daarbij zou de hardwerkende Vlaming boven de luie uitkeringstrekker gloriëren. Vranken erkent wel het bestaan van ‘conflictsituaties’ maar die ‘mogen zeker niet worden uitgebuit om groepen tegen elkaar op te zetten of voor persoonlijk gewin’. En precies dat doet de N-VA, door in de beeldvorming illusoire kampen te veroorzaken: ‘die van bij ons’ tegen ‘de vreemdeling’, de voorstadsbewoner tegen de stedeling…

De situering tegenover de stadskern is allerminst terloops. Vranken ziet kwalijke tendensen op suburbaan niveau. Flinke inkomens hebben het mensen mogelijk gemaakt weg te trekken uit de stad, om aan de rand een groter huis met tuin te laten bouwen. Die stadsvlucht houdt in de ogen van Vranken een dubbel afscheid in van diversiteit. Niet alleen van andere inkomens maar vaak ook van nationaliteiten (armoede zit dieper bij allochtonen). Hij verbreedt dat mooi tot mondiaal niveau: ‘Bij achtergestelde buurten zit de sleutel aan de buitenkant, buiten het bereik van de bewoners, bij “gated communities” aan de binnenkant, buiten het bereik van de “buitenstaanders”.’

Het particuliere belang

Vanuit suburbanisme zet Vranken de stap naar nationalisme, dat bij hem geen aanbeveling is. Hij maakt weliswaar onderscheid tussen ‘een progressief en conservatief – lees maar reactionair – nationalisme’, van het eerste zegt hij dat het ‘niet zo dik gezaaid’ is. Hij situeert het in Schotland, Catalonië en Baskenland.

Zoals voorstadsbewoners zich schaamteloos afschermen van mensen en toestanden waar ze geen boodschap aan hebben, zo ontkennen nationalisten in België volgens Vranken dat de samenstelling van de bevolking niet homogeen is. Ze varen uit tegen de manier waarop welvarende kosmopolieten én kansarmen zich organiseren. Zoals de N-VA volgens Thatcher aan de Schelde binnenlandse (‘links, de intellectuelen, de kunstenaars, de sociale fraudeurs’) en buitenlandse vijanden (‘de Walen, de PS, Brussel’) heeft.

Om daar het hoofd tegen te bieden tasten nationalisten niet alleen rücksichtslos mensen aan maar ook hun structuren. Vrankens opiniestuk in De Morgen protesteerde daar al tegen. Tijdens het schrijven van Thatcher aan de Schelde stuit hij in dezelfde krant op een kerstessay van Stefan Hertmans, waaruit hij wel zou willen blijven citeren. Maar hij stopt bij een passage die de verbrokkeling van het middenveld wijt aan een egocentrische assertiviteit. Misschien komt het doordat Vranken daarmee vond wat hij nodig had dat hij uit dezelfde tekst een nog pertinenter fragment onbesproken laat. Het gaat over nationalisme:

Voor onderdrukte volkeren is het een hefboom om zich te bevrijden, om een eigen identiteit te verwerven, om de eigen taal te spreken en de eigen cultuur te kunnen beleven. In gearriveerde samenlevingen waarin dit alles bereikt is, vervalt het al snel tot negativisme: andersdenkenden minderwaardig vinden, nostalgie koesteren naar een eenduidige samenleving, anderen de rechten ontzeggen waarvoor de eigen vaders en grootvaders hebben gestreden. Assertief nationalisme van de Basken, de Catalanen, de Schotten of de Vlamingen lijkt dan meer op een ordinaire burenruzie dan op een emancipatiestrijd die om waarden, normen en burgerrechten moet draaien. Het probleem is dat assertief nationalisme in rijke, gearriveerde samenlevingen niet langer steunt op de universele rechten van de mens, maar op het particuliere belang. Daarom kan het ook geen ethisch en wijsgerig fundament meer vinden: de humanistische bodem is eruit geslagen.

Hier is de constructie van het gelijk zo finaal, dat de auteur vergeet wat hij ermee aanricht. Hetzelfde soort veroordelingen van veralgemeniseringen met behulp van veralgemeniseringen ondergraven de goede bedoelingen van Thatcher aan de Schelde. Vranken zalft en geselt: ‘Vooroordelen hebben we allemaal, al in de dagelijkse omgang tussen mensen richten ze veel kwaad aan. Maar ze wegen extra zwaar door wanneer vanuit vooroordelen over het lot van andere mensen wordt beslist.’ Maar dat hartverwarmende pleidooi wordt zelf omgeven door vooroordelen:

Vlaanderen worstelt nog altijd met een ingewortelde angst voor de stad. […] Steden waren, zijn en blijven de knooppunten van de Europese beschaving. […] De gesuburbaniseerde Belgen hebben zich gedistantieerd van de verpauperde binnensteden en daarover een heel vertoog van goed en veilig wonen in het buitengebied geconstrueerd. […] Ik heb me nooit van de indruk kunnen ontdoen dat het stadsbestuur de angst van de doorsnee-Vlaming voor het stadscentrum deelt – en misschien wil het ook de stad intra muros straffen voor hun stemgedrag tijdens de laatste verkiezingen.

Vrankens twee projecten in Thatcher aan de Schelde zitten elkaar in de weg. De praktijk van de polemische afrekening met de N-VA ondergraaft de deelconclusies van de studie. Wanneer Homans bijvoorbeeld iets stelligs beweert over steuntrekkers die per vliegtuig naar het thuisland reizen, zegt Vranken terecht: ‘één geval wordt aangegrepen om een hele groep te stigmatiseren’. Maar omdat de schepen als pars pro toto dient voor haar partij en aanhangers, doet de polemist hetzelfde. Dat maakt Thatcher aan de Schelde tot een tragisch boek.

Destructieve oprechtheid

Wanneer ik Thatcher aan de Schelde beschouw als tekst die zichzelf van binnenuit aanvreet, fascineren bepaalde passages me. Binnen één alinea kan Vranken schrijven: ‘Al enkele jaren beschikken we over keiharde gegevens die de relatie blootleggen […] Gezondheid op volwassen leeftijd is dus de resultante van een cumulatie van negatieve factoren…’ Mijn cursiveringen benadrukken in het laatste geval een routineus wetenschappelijk discours, en in het eerste een plotse poging tot het overtuigen van tegenstanders. Maar gegevens blijven gegevens, en kunnen slechts pleonastisch ‘hard’ zijn – ‘keihard’ is zelfs een disciplinerend adjectief.

Binnen één pagina meldt het boek ook: ‘Populistische politici spelen in de op de angsten van het precariaat en op hun [sic] opportunisme, doordat ze [sic] geen beroep hebben [sic], geen sociaal geheugen en geen toekomstperspectief. […] Als we in Europa op zoek gaan naar een initiatief van overheidswege dat regelrecht naar het precariaat leidt, dan komen wij bij onze oosterburen terecht. We moeten zelfs niet tot in Beieren doorreizen, want mini-jobs zijn er in heel Duitsland.’ De beletselstekens markeren waar de boemerang zijn weg terug aanvaardt naar het gezicht van de werper. Deze heeft aan effectbejag gedaan. Te Beieren waren er in de geschiedenis immers wat mannen met megalomane trekken, van Lodewijk II over Adolf Hitler tot Franz Josef Strauß.

Misschien is het de verstrooidheid van zulke aanvullingen die boeit. Wanneer Vranken instemming betuigt met een anti-N-VA-opiniestuk van twee medewerkers van Jong VLD, wil hij ook nog even zeggen: ‘niet dat ik hen daarmee als medestanders zie in het voeren van een stevig sociaal beleid’. Er zit een destructieve oprechtheid aan.

Tot tweemaal toe, aan begin en eind, erkent Vranken dat Antwerpen, hoewel een metropool, ‘natuurlijk niet [te] vergelijken is met een land als het Verenigd Koninkrijk’ en dat er ‘een verschil in schaalgrootte’ is. ‘Maar heel wat concrete maatregelen van het stadsbestuur en de ondergrond waarop ze bloeien, doen toch erg thatcheriaans aan’. En nota bene in de openingsregels van Thatcher aan de Schelde bekent Vranken dat een ‘correctere titel’ zou zijn ‘Thatcherisme aan de Schelde. Maar dat klinkt niet zo goed.’ Grappig aan deze biecht is dat ze suggereert dat de armoede-expert thuis is in de wereld van de marketing. Bovendien gebruikt hij met de personalisering van ideeën een strategie van het neoliberalisme, dat door het boek onder vuur wordt genomen.

Er is nog een reden waarom de neoliberale verkoopstrategie van Thatcher aan de Schelde niet bijster doordacht lijkt: de beeldspraak loopt mank. Schepen Homans moet als Margaret Thatcher fungeren, terwijl zij, hoewel door Vranken the leading lady genoemd, niet de baas van de N-VA is. Voor die functie komt louter Antwerps burgemeester Bart De Wever in aanmerking. Of fungeert deze als equivalent van de parallelinspirator: Theodor Dalrymple, die op de achterflap de tweede kwade Britse genius is? Dan klopt het nog niet: Thatcher was van het toneel verdwenen toen Dalrymple van zich deed spreken.

Vele misvattingen

Voor wat Vranken doet, zindert in de publieke ruimte tegenwoordig een vakterm: framing. Hij zoomt soms zó sterk in dat het ruimere verband aan het oog onttrokken wordt. Daarom verbijstert het dat Vranken zich achteraf bekocht voelde door het televisiedebat, omdat de interviewer van het programma Terzake én object Liesbeth Homans aan dat frame begonnen te morrelen. In een comment heeft Vranken zijn motieven uitgeduid:

Ik verwachtte dat het debat over de inhoud zou gaan. In de plaats daarvan begon Homans erover te zeuren dat ik haar niet kende en dat ik haar op voorhand had moeten spreken. […] Verwachtte ze misschien dat ze me tijdens een gesprek vooraf op andere gedachten zou brengen met haar intrinsieke charme ;-))? Daarbij kwam, iets later, haar bewering dat ik schrijf dat ze het leefloon in Antwerpen moet verhogen. Dan ga je je natuurlijk helemaal afvragen in welk soort programma je terecht bent gekomen. Dat staat natuurlijk nergens in het boek – ik weet namelijk dat dit een federale materie is (die Homans misschien graag naar zich zou toetrekken, maar dan zou het zeker niet op een verhoging uitdraaien). Overigens ben ik naar de studio gegaan omdat het anders gewoon een interview met Homans was geworden, dat liet men me in elk geval verstaan.

Dit is een betoog voor gelijkgezinden. Ook na verschijnen en na afloop van het debat besefte Vranken kennelijk niet wat zijn boek impliceerde. Hij maakte het andersdenkenden na het televisieoptreden makkelijk om hem Calimero te noemen. Dat was immers de rol die de N-VA voor haar verkiezingsoverwinning zou hebben opgenomen. Maar was het televisie-eendje vóór zijn legendarische verongelijktheid ooit kwaadaardig?

De wijze waarop Vranken in het comment Homans beschrijft, verschilt niet van de wijze waarop het boek dat doet. Vaak noemt hij haar naam niet eens, en duidt hij haar aan met haar toenmalige functie. Bij die ontpersoonlijking krijgt Homans verwijten in haar gezicht geslingerd met een expertise op basis van pastoraal machismo: ‘Situaties worden nogal eens karikaturaal voorgesteld, wat zeker gezien de ernst van de gezondheidsproblemen niet erg tactvol is. Zo beweerde de voorzitster dat ze […]. De Antwerpse OCMW-voorzitster wil in de toekomst dringende medische hulp ontzeggen aan […].’

Van meet af aan krijgt Homans van Vranken geen stem. Na de inleiding biedt Thatcher aan de Schelde geïsoleerde interviewuitspraken van Homans. Ze maken me niet vrolijk, maar ik zou het arrogant vinden ze neer te sabelen zoals Vranken dat doet. Homans zegt bijvoorbeeld: ‘Ik vind het jammer dat wij neerkijken op onze eigen, Nederlandstalige cultuur. Er is niks mis met wat Sven De Ridder in het Echt Antwaarps Theater doet’. Vooral zou ik het van mezelf te comfortabel vinden om citaten zo presenteren en vervolgens te becommentariëren als ‘versimpelingen’. Even daarna wordt bij Homans ‘een ontzettend gebrek aan historisch inzicht en aan kennis van de maatschappelijke structuren en processen’ gediagnosticeerd. Het betoog moet dan nog beginnen.

Volgens Vranken is de schepen even incompetent als ongeïnteresseerd. Hij rept van ‘de vele misvattingen van Homans, die zich best even verdiept in de filosofie en de werking van de sociale zekerheid’. Even genderrabiaat is Vrankens diagnose van het fenomeen Thatcher. De Iron Lady komt slechts met algemeenheden aan bod, inclusief haar sufgeciteerde, complexe slogan over de society. Verder zou Thatcher prat zijn gegaan op een ‘gebrek aan luisterbereidheid, misschien wel gewoon aan luistervaardigheid’.

Eenmaal wordt Homans dan weer bij haar voornaam aangesproken. Dat gebeurt wanneer ze over Thatcher heeft opgemerkt dat deze ‘ook goede dingen’ zou hebben gedaan. Vranken repliceert: ‘Voorzichtig daarmee, Liesbeth: dat is dezelfde redenering als degene die wordt gehanteerd bij de klassieke vergoelijking van de daden van Mussolini’.

De aandachtige lezer(es)

In het vaderlijke advies draaft behalve Benito Mussolini (met het op tijd rijden van zijn treinen) ook Hitler op (met de realisatie van zijn Autobahnen). Zij gelden als bewijs voor de slechtheid van Thatcher, en impliciet, die van Homans. Hoewel deze twee vrouwen niet op basis van etniciteit massaal mensen de dood in hebben gejaagd, moet ik begrijpen dat ze fascisten zijn? Waarin wijkt Vranken af van ‘de burgemeester’ die hij laakt omdat deze moslimterreur de ergste gesel voor de mensheid genoemd had sinds Hitler en Jozef Stalin?

Vrankens oorwassing van Homans klinkt vertrouwd uit de jaren zeventig, toen links, in haar strijd tegen disciplinering, zo’n beetje iedere andersdenkende fascistisch noemde. Er zou dan weinig vooruitgang zijn geboekt in het discours. Bovendien is het verwijt voor Vranken zelf problematisch. Zijn boek pleit immers tegen populisme, maar bedient zich er in ruime mate van.

Hier doemt de gevreesde betweterigheid op, die elke nobele intentie kan ontmantelen. Zeker bij degene die overtuigd moet worden. Wanneer Vranken een nieuwe serie diskwalificaties van Homans en de N-VA plaatst, zegt hij: ‘We kunnen zo nog even doorgaan, maar voor de aandachtige lezer(es) van deze publicatie hoeft dat niet.’ Dat ‘we’ klinkt verschrikkelijk en vanzelfsprekend.

Bizar is het besef dat neoliberalisme onder meer valt te beschouwen als afscheid van het belerende vingertje, waarmee overheidsingrijpen werd geassocieerd. Vranken probeert technisch dus mensen te corrigeren en te overtuigen met een middel dat ze niet lusten. Ook de N-VA moet oude lessen ondergaan. Vranken spreekt in het slot de hoop uit dat zijn boek ‘het bestuur in Antwerpen ertoe aanzet om niet in de eerste plaats ideologische rattenvangers achterna te hollen, maar zich aan de hand van deskundige stukken te informeren over toestanden en beleidslijnen’.

Een van die rattenvangers krijgt zowaar een naam: Theodor Dalymple, van de achterflap. Hij komt aan de orde in de twee laatste en meest dramatische pagina’s van het boek. Ze beginnen met toe te geven dat Dalrymples leven en werken in Thatcher aan de Schelde onbehandeld zijn gebleven, ‘terwijl zijn rubriek jarenlang de pagina’s van de Vlaamse kwaliteitskranten teisterde, de burgemeester hem zijn leermeester noemt en hem zelfs roemt in de lofrede die hij uitspreekt wanneer Dalrymple in 2011 de Prijs van de Vrijheid (een initiatief van de denktank Libera!) ontvangt’.

Hier spreekt de polemist Vranken. Hij is zo verontwaardigd dat hij voor niet-ingewijden verzuimt uit te leggen wat Dalrymple’s ‘rubriek’ behelst (een tweewekelijkse column op de opiniepagina van De Standaard en een incidentele bijdrage aan De Morgen), hoe groot de periode is die hij ‘jarenlang’ noemt, dat met ‘de burgemeester’ Bart De Wever wordt bedoeld en dat het uitroepteken achter de genoemde denktank zal verwijzen naar haar liberale wortels. Overigens had dezelfde burgemeester dezelfde klacht geuit over dezelfde opiniepagina’s, maar dan inzake links. Dat was voordat hij in oktober 2012 de gemeenteverkiezingen had gewonnen en na zijn onsmakelijke mars naar ’t Schoon Verdiep uitkraamde: ‘Antwerpen is van iedereen, maar vanavond toch vooral van ons’.

Of is Vranken niet zozeer verontwaardigd als wel overtuigd? Dan vallen die weglatingen van een uitleg in de categorie hypnose, omdat goed en kwaad reeds vastligt. Maar dat is volgens hem nu juist bij Dalrymple aan de hand, zeker bij diens visie op mensen in armoede: ‘Voor hem vormen ze een nieuwe klasse van “Untermenschen” en we weten waar dit toe leidde’. Deze executie is even armetierig als het hergebruik van het wetenschappelijke persoonlijk voornaamwoord ‘we’. Weer worden lezers gedisciplineerd.

Hoewel de ideeën van Dalrymple mij irriteren, voelt deze presentatie ervan onaangenamer aan. Dit is parochiaal populisme. Voor Vranken volstaat de nazi-voorstelling als intro bij een collage van welgeteld zes citaten uit één Dalrymple-interview, gevolgd door pejoratieven. Hierna komt dan de kwalificatie ‘rattenvanger’. Deze aanpak spiegelt de citatencollage uit Homans-interviews in het begin. Maar daar had Vranken in een noot gezegd de neiging te onderdrukken er meteen commentaar op te leveren. En kan men bij Homans misschien nog beweren dat ze geen boeken en programmateksten heeft geschreven, bij Dalrymple zijn die breed voorradig, ook in vertaling.

Tegen de beginselen van zijn vak weigert Vranken gegevens te verklaren. Hij beoordeelt ze louter, of beter: veroordeelt. De polemist bekent zich zonder reserves als moralist. De pejoratieven waarmee Vranken Dalrymple na elk citaat met letterlijk één woord omhangt, zijn achtereenvolgens: ‘fout’, ‘neerbuigend’, ‘fout’, ‘wansmakelijk’, ‘fout’, ‘wansmakelijk’.

Ook het reeds in het De Morgen-stuk gemelde verband tussen Dalrymple naar Thatcher licht Vranken niet toe. Een bron zou Hoe durven ze? kunnen zijn, van Peter Mertens. Tot in de titel speelt dit boek een antagonisme uit, waarvan het goede deel van de mensheid het slachtoffer is. Mertens leidt de anti-N-VA-partij PVDA, waaraan Vranken zich met de hem sierende openheid vlak voor de verkiezingen expliciet lieerde. Lang zagen tegenstanders Thatcher in ideologische verwantschap met haar tijdgenoot Ronald Reagan, maar sinds enige jaren is dat vooral met Dalrymple. Die nieuwe connectie behoort tot de common sense. Frappant dat juist een wetenschapper dat zonder meer reproduceert.

Maar zou de reden voor dit contra-intuïtieve gedrag van Vranken niet gewoon tijdgebrek zijn? Opsomming en commentaar tonen dat hij waarschijnlijk de deadline niet gehaald heeft. Hij had niet meer dan de schamele citaten, die hem misschien zelfs waren toegespeeld. Wel is het interview een middel dat in postideologische media de plaats heeft ingenomen van analyses. Het vergemakkelijkt de consumptie.

Overmorgen

Thatcher aan de Schelde beargumenteert dat het geen goede zaak is om mensen tegen elkaar op te zetten. Toch gaat het geschil dat het boek uitvecht amper over opvattingen. In laatste instantie betwist Vranken, als uit een reflex, de integriteit van mensen met wie hij het oneens is. Ze zijn bij hem homogeen en worden er wegens hun onmiskenbaar abjecte handelen voor eigenbelang gestigmatiseerd.

Fijn om te vernemen? Het blijft vreemd dat links zich laat voorstaan op haar zelfkritisch en empathisch vermogen. Daarom is dit boek, met alle verdiensten die het heeft, ook een beetje ontluisterend. Integrale appreciatie lukt alleen door zelfcensuur.

Als vermeld voelde Vranken zich vlak voor het ter perse gaan van Thatcher aan de Schelde genoopt commentaar te leveren op de toen brandend actuele foorkramersrel. Die bestond eruit dat De Wever als burgemeester de hulp van het leger wilde inroepen bij een betoging van foorkramers, wier attracties in het Antwerpse centrum hij na protesten van vermogende bewoners naar de periferie had verbannen. Alhoewel Vranken bekent dat hij daarop een ‘spontane reactie’ geeft, is het inzichtelijk haar integraal te citeren:

[…] vandaag is het de beurt aan de foorkramers (een gemarginaliseerde bevolkingsgroep, een zwakke schakel dus), morgen komen protesterende boeren in het vizier en overmorgen wordt dat leger ingezet tegen vakbondsbetogingen en milieubewegingen.

Vandaag, morgen, overmorgen – het klinkt logisch, maar Vrankens van betrokkenheid doordesemde toekomstvoorspelling doet aan stemmingmakerij en is intellectueel oneerlijk. Daarmee sluit ik niet uit dat de passage overtuigt. Anderen zullen hun wantrouwen tegen prekende wetenschappers gevoed voelen en worden door uitlatingen als deze in de armen gedreven van de tegenstander.

EPO, Berchem, 2014
ISBN 9789491297670
227p.

Geplaatst op 27/11/2014

Naar boven

Reacties

  1. Joris Note

    Ik geloof best dat het boek van Jan Vranken nogal oppervlakkig en ondoordacht is, en slecht geschreven – maar is er (meer dan een half jaar na de publicatie) echt zo’n oneindig lang, vitterig, onhelder en, tja, slecht geschreven stuk voor nodig om dat aan te tonen?

    Eén klein voorbeeld van hoe weinig overtuigend dit is. Vranken zou Thatcher en Homans ‘fascisme’ aanwrijven: ‘Hoewel deze twee vrouwen niet op basis van etniciteit massaal mensen de dood in hebben gejaagd, moet ik begrijpen dat ze fascisten zijn?’ Nee, dat etiket is hier niet op zijn plaats, al staan die twee namen wel voor verwerpelijke politiek (zegt Vranken eigenlijk wel meer dan dat?), maar in alle ernst: mag iemand pas fascist heten als hij/zij op basis van etniciteit massaal mensen de dood in heeft gejaagd? Wat een onzin. En hoe de volgende zin van Kregting daar logisch bij aansluit is me ook al niet duidelijk. Het kan aan mij liggen, er is zoveel dat me hier duister blijft.

    Maar als ik voor een N-VA-website werkte, zou ik deze tekst zeker willen overnemen of aanbevelen.

    Beantwoorden

  2. Marc Kregting

    Sinds de verkiezingen in mei is de sfeer in België wel erg grimmig geworden. Wat partijen tegen elkaar doen, lijkt kinderachtig, niet-aflatend gesar. Ik heb me afgevraagd hoe dat komt, door met terugwerkende kracht te kijken naar een tekst die destijds de verhoudingen op scherp zette.
    Daarbij ben ik zo ijdel te denken dat een boek meer is dan wanddecoratie. Bij De Reactor gaat de omloopsnelheid bovendien niet in weken en is er voor een gedachteontwikkeling meer ruimte dan 400 woorden.
    Maar mocht mijn stelling over “Thatcher aan de Schelde” juist zijn dat het boek nog niet af was, dan is inderdaad elke aandacht ervoor overbodig, inclusief die van Joris Note.
    Omdat zijn eigen oeuvre, waarvoor ik grote bewondering heb, volgens mij in het teken staat van waarheidszucht, kost het me moeite geloof te hechten aan de slotzin van zijn comment. Ik zal Notes suggestie verkeerd begrepen hebben dat kritiseren mag neerkomen op fellowtravelling.

    Beantwoorden

  3. Joris Note

    Heel algemeen gezegd, ik heb hier vooral twee grote problemen.
    1. Lengte is uiteraard geen bezwaar op zich, maar het stuk sleept zich voort met nogal wat onduidelijke overgangen en conclusies, waarbij de auteur blijkbaar veronderstelt dat de lezer wel zal volgen, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden en zijn impliciete woorddefinities onderschrijven. Mij lukt dat vaak niet. Het lijkt soms alsof lezers Marc Kregting niet interesseren. Mijn voorbeeld, waarop hij niet antwoordt, had betrekking op zo’n twijfelachtige – verkeerde – ‘aansluiting’.
    2. Al is fellowtravelling voor mij niet per se een scheldwoord, daar gaat het nu toch niet om. Kregting lijkt zich te koesteren in de ouderwetse illusie dat hij een soort objectieve, ongekleurde kritiek op een politieke tekst kan uitoefenen vanuit een standpunt dat boven de maatschappelijke tegenstellingen (links/rechts, zo men wil) verheven is: de soevereine criticus die goede en slechte punten uitdeelt in diverse richtingen. Maar, even ouderwets misschien, ik geloof daar niet in; en ik geloof dat het mogelijk is voluit kritisch te zijn en toch een helder politiek standpunt in te nemen. De slotzin van mijn eerste reactie mag blijven staan, omdat ik nu eenmaal denk dat de tekst uiteindelijk (zij het onbedoeld) in de kaart van de N-VA speelt.

    Beantwoorden

  4. Arnoud van Adrichem

    Dank voor de reacties. Anders dan in de kranten en weekbladen, speelt de actualiteitswaarde van de besproken publicaties op De Reactor inderdaad een minder grote rol. Dat betekent dat ook boeken die langer dan een half jaar geleden zijn verschenen in aanmerking kunnen komen voor een recensie. Wat het concept van ‘fellowtravelling’ betreft. In zijn bespreking richt Marc Kregting zich vooral op de retoriek van het betoog van Vranken. Daarbij probeert hij onder meer drogredeneringen van geldige en correcte redeneringen te onderscheiden, pakweg conform de logica en argumentatieleer. Ik zie niet onmiddellijk in waarom voor zo’n exercitie een expliciete politieke stellingname vereist is. Los daarvan: kritiek op een boek van linkse signatuur, plaatst de betreffende criticus natuurlijk niet automatisch in het rechtse kamp, om de traditionele politieke tweedeling ook maar even vast te houden.

    Beantwoorden

  5. Joris Note

    O, ‘conform de logica en de argumentatieleer’! Het ging om waardevrije wetenschap! Dat had ik gemist. Van harte dank voor deze terechtwijzing, maar ik ben echt te dom geworden voor deze site.

    Beantwoorden

  6. Arnoud van Adrichem

    Het gaat mij hier geenszins om ‘waardevrije wetenschap’ (als er trouwens al zoiets bestaat), maar om de vraag of het mogelijk is een discours kritisch te analyseren, zonder daarbij per se politiek stelling te nemen (ik stem partij X of Y). Naar uw mening kan dat geloof ik niet, en ik vraag mij dan ook af waarom u dat precies vindt. Van een terechtwijzing is al helemaal geen sprake; ik ben oprecht benieuwd naar uw ideeën over het recenseren van boeken als ‘Thatcher aan de Schelde’. (Net als Marc Kregting lees ik uw werk graag.)

    Beantwoorden

  7. Joris Note

    Ik geloof mijn ogen niet. (En ik heb echt geen boodschap aan uw of Marc Kregtings ‘bewondering’ voor mijn godbetert ‘oeuvre’.)

    Beantwoorden

  8. Robrecht Vanderbeeken

    Als fan van Epo, Jan Vrancken en met veel respect voor PVDA krijg ik in deze discussie misschien niet veel marge, maar desalniettemin toch twee bedenkingen.

    1/ Een kritische discoursanalyse zou effectief over de argumenten van de auteur moeten gaan. Maar wat zijn de drogredeneringen in dit boek dan? Deze recensie beoogt iets anders: een doorlichting van de intentie van het boek, meer bepaald de retorische strategie. Ook prima, maar dat maakt het best verwarrend, want doorheen het oordeel van de vorm of aanpak lees je een niet-geëxpliciteerd negatief oordeel van de inhoud. Heeft Vrancken aldus Kregting ongelijk in zijn analyse van Homans? Waarom een politieke analyse ‘grimmig’ noemen, gewoon omdat de waarheid hard is? Of is het een zaak van stijl, en alleen dat, omdat de toon niet ‘fatsoenlijk’ is? Is dat niet het ideologische stopwoordje dat bepaalde journalisten nu graag in de mond nemen, omdat het deze keer de PS is die oppositie voert? Op zich altijd een discussie waard, de vorm en de inhoud, maar best niet door elkaar.

    Die verwarring zet zich hier door in het populisme-oordeel, en het is daar ik toch vastloop. Kregting geeft Vrancken een slecht rapport: want de wetenschapper dwingt als polemicus de lezer al meteen een moreel oordeel op. Gevolg: hij riskeert zo zelf een populist te worden. Trappen we hier niet in de val van een postmodern gebruik van wat ‘populisme’ is? Het politieke populisme van N-VA is toch iets gans anders dan een populariserende schrijfstijl? Politiek populisme is het gebruik van vox populi (= iets is waar omdat zogezegd ‘de mensen’ dat in hun buik vinden). Dat is toch wel iets anders dan een gehanteerde schrijfstijl? Wat is bovendien de relevantie achter het inzicht dat dit boek met een column begonnen is? Neemt Kregting het de uitgever kwalijk om op zoek te gaan naar datgene waar een belangrijk verhaal in kan zitten? Zijn dat soort afwegingen afwezig bij andere uitgeverijen?

    2/ Wat Kregting bezighoudt is blijkbaar wat wel en geen goed essayisme is. Hij stelt de vraag naar de retorische strategie en dat is op zich een legitieme vraag, opnieuw als ze duidelijk gesteld wordt. En als discussie is het ook zeker nuttig omdat het de vraag stelt naar de waarde (en de crisis) van essayisme. Er is de ontlezing, de essayist die vandaag als een nar in de marge wordt geduwd, enzovoorts. Hoe moet je iets aan de man of vrouw brengen? Dikke boeken worden nog wel gekocht maar niet meer gelezen. Preekt de gangbare essayist vandaag niet vooral voor eigen kerk? Hoe breek je in bij een groep lezers die uw (academisch) verhaal niet uit zichzelf zullen ontdekken? Moeten essayisten niet veel meer terug een wetenschappelijke ruggengraat hebben en dus een onderbouwd verhaal?

    Maar de vraag is evenzeer: wie is hier de pastoor? Wetenschappers die polemiek bedrijven, die zouden zich moeten bezinnen? Is dat de les? Is dit geen naïeve casting van de wetenschapper met de witte schortjas? Vrancken doet hier teveel aan politiek, dat is blijkbaar het probleem? Het klopt natuurlijk dat dit boek dringend een politieke boodschap wil brengen en dat in verkiezingstijd. Dat is geen ‘ontmaskering’ maar gewoon de inzet van het boek. Kregting valt daar over omdat essayisme voor hem iets anders is. Ok, maar er vallen gelukkig vele wegen te bewandelen. Wat bijgevolg in de toekomst een discussie waard is: wat dan met essayisme vandaag?

    Hoe moet zo’n boek in verkiezingstijd dan, wetende dat het toen onmogelijk iets anders dan een analyse met politieke impact worden? Dat blijft het vandaag, 1 december, ook: de uitgever zou het na de verkiezingen in een uitgewerkte versie terug moeten aanbieden als “Thatcher aan de (andere kant) van de Noordzee”, want Homans is nu pas goed op dreef, zit aan de knoppen van de macht… Vrancken zijn analyse is meer dan ooit toe aan een aanvulling.

    Mijn mening: dat hij als zich als academicus niet wil wegsteken achter de ‘neutraliteit’ die nodig als glijmiddel voor een zekere ‘autoriteit’, en in plaats daarvan aan authenticiteit wint door gewoon consequent zijn politiek stemadvies mee te geven, het schept voor de lezer alleen maar duidelijkheid. Daar kan de discussie dan beginnen. Politieke voorkeur is er bij maatschappelijke analyses altijd wel. Dat onder de huid houden, zoals het boek van Luc Huyse, resulteert in een vertrouwensbreuk met de lezer, omdat je tussendoor merkt dat je op je echt hoede moet zijn, dat het spreken naar waarheid een smalle bandbreedte heeft. Of je kan ook proberen op de vlakte te blijven, zoals veel schrijvers doen, maar dat kenmerkt de crisis van het vak: zo je kan veel schrijven, net omdat er niet veel meer op het spel staat.

    Beantwoorden

  9. Marc Kregting

    Dank voor de uitgebreide reactie. Wat me blijft verbazen, is het gehengel naar mijn eigen politieke positie. Los van het feit dat die, voor wie er enig belang aan hecht, uit 25 jaar publicaties makkelijk af te bakenen zal zijn, suggereert de vraag dat ik wegens kritiek op ‘links’ wel ‘rechts’ moet zijn. Die suggestie vind ik eerlijk gezegd doodeng.
    Ik vraag me overigens af waar mijn ‘niet-geëxpliciteerd negatief oordeel van de inhoud’ te vinden is? Al in het begin staat er: ‘De studie binnen het boek is een sympathiek en overtuigend pleidooi voor armoedebestrijding en tegen stigmatisering.’ En waar noem ik Vrankens politieke analyse ‘grimmig’? Dat etiket gebruikte ik bij mijn weten in mijn vorige comment, voor de huidige situatie (waar bijna alle spelers-retorici wat mij betreft mee mogen in de zak van Sinterklaas).
    Ook de vaststelling dat er geen neutraliteit achter mijn of Vrankens uitlatingen zit, lijkt me weinig opzienbarend. Zeker rond de eeuwwisseling, toen de glans echt af was van de postideologie, werd je met zulke quasi-definitieve replieken om de oren geslagen. Sterker, ik heb dat zelf geregeld bij anderen gedaan (hardcore valt daar in mijn boek “Laden en lossen” desgewenst veel van terug te vinden).
    Met Vrankens subjectiviteit heb ik dan ook geen enkele moeite. Wel dat hij ze reeds op zinsniveau vermengt met de schijn van objectiviteit. En dat hij zijn partijdigheid misbruikt voor stoten onder de gordel. Die eenvoudige constatering zou iedere lezer van “Thatcher aan de Schelde” kunnen doen, links en midden en rechts, pastoor en imam en heiden, man en hermafrodiet en vrouw. Wie wel eens wat van mij gelezen heeft, zal weten dat ‘fatsoen’ niet echt mijn criterium is. De enige voorwaarde waaraan een lezer moet voldoen om tot zulke treurige constateringen over dit auteursmisbruik te komen, is eerlijkheid.
    Dit laat onverlet dat ik “Thatcher aan de Schelde” een dapper boek vind en dat ik het toejuich dat Vranken als wetenschapper het publieke domein betreedt. Mij ontgaat het, vrees ik, dat daar een keuze tussen essayisme en politiek moet worden gemaakt. Vranken had wat mij betreft veel scherper mogen zijn, zij het met argumenten in plaats van minachting die naturel in zijn waardeoordeel ‘fout’ is geslopen.
    En het wordt eentonig: tegen uitgevers die geld willen verdienen en hun boeken slim in de markt zetten, heb ik ook al geen bezwaar. Alleen zou het leuk zijn wanneer een titel op elementair niveau van de beeldspraak klopt en wanneer een boek voltooid zou zijn voordat het werd gedrukt.
    Naar de gememoreerde uitgewerkte versie “Thatcher aan de (andere kant van) de Noordzee” zou ik benieuwd zijn. Er zijn vele andere titels denkbaar, met ideologisch diametrale protagonisten en op de meest exotische locaties. Zo’n versie zou mij vooral interesseren indien ze zelfkritiek meeneemt in haar oordelen, hoe vernietigend die ook mogen uitpakken.

    Beantwoorden

  10. Robrecht Vanderbeeken

    Om misverstanden te vermijden: links, rechts, ik suggereer niets. Het was u dus uiteindelijk gewoon om de integriteit van de tegenstander te doen? De bezorgdheid dat de andersdenkende uiteindelijk nog steeds een bondgenoot kan zelfs moet worden? Een zaak zou niet bekoren omdat de tegenstanders niet deugen? U wil op een andere manier bekoren.

    Prima allemaal, maar waarom dan uitschuiven in bovenstaande overdrijvingen als ‘legendarische’ verongelijktheid, intellectuele oneerlijkheid, etc. En dan dat argument met de pars pro toto, of dat je Homans geen the leading lady mag noemen, ‘we’ moeten het hier toch wel heel ver gaan zoeken, lijkt me. Ik wil er allemaal wel naar luisteren, maar het doet mij toch vermoeden dat u wat verlegen zat om echt een punt te maken. Dikwijls ook kenmerkend voor links hoor…

    Wat ik met die fatsoenridders in de media bedoelde: nu is er de shellshock van de media die vandaag plots treuren over de toenemende nieuwe kloof tussen links en rechts, die switch van de communautaire strijd naar een politieke strijd tussen bevolking en establishment. Die andere cultuurstrijd in Vlaanderen dus, waar ze zelf zo hard op aanstuurde, ten minste, door N-VA op de troon te tillen. Hun oproep, zoals Pauli op de Knacksite vandaag, bestaat er net uit dat zij ons nu bij herhaling waarschuwen voor de nieuwe ‘wij-zij’. De brand blussen.

    In hun geval is dat gewoon controleverlies en ook een kans om hun profiel als aanstoker bij te stellen met ietwat ethische schijn. Nu zijn ze plots bezorgd om de vrede in de samenleving, ze willen de winkel bijeen houden, nu wel, nu N-VA aan de macht zit.

    Was het probleem met N-VA dan net niet dat ‘we’ hen lang het voordeel van de twijfel hebben gegeven, want fascisten, die zaten netjes in dat clubje van Vlaams Belang? Terwijl ondertussen het extreemrechtse denken in schapenvacht overal zijn opgang maakte? Is het dan vandaag niet net noodzakelijk om eerst uit die rol te breken en duidelijk te maken: sorry, jongens en meisjes, we hebben ons vergist, Vlaams Belang is vandaag aan de macht geraakt. Is dat ook geen plicht van links? Is het niet opmerkelijk dat je bijna nooit verneemt dat De Wever in 2004 eerst bij De Winter ging aankloppen voor een plaats op de lijst, om daarna dan met N-VA van slag te gaan? Dat is nog geen tien jaar geleden.

    Het is tijd om dat hard te contesteren, spaar vooral uw oordeel niet. Dat conflict is nodig, veel mensen werden bij de neus genomen. Het probleem is niet dat ‘de tegenstander’ niet kan bekoren, wel dat heel wat mensen niet door hebben bij wie ze hun eieren hebben gelegd. Laten we beginnen om dat duidelijk te maken, ondertussen kan die brede linkse zijde via de nodige therapie haar postpolitieke waan te boven komen. Er is nog tijd genoeg om iedereen in de armen te sluiten.

    In alle eerlijkheid, voelt u zich daar dan niet verantwoordelijk voor, ik bedoel, is dat niet onze verantwoordelijkheid? Zouden wij niet eens flink wat harden op tafel moeten slaan, zelfs als het van achter de schrijftafel is?

    Beantwoorden

  11. Marc Kregting

    Dank wederom voor de uitgebreide repliek. Wel begin ik de draad kwijt te raken. Hoe ontoegankelijk en warrig ook, ik schreef toch een stuk over een boek van iemand anders? Achtereenvolgens zijn er, als ik het goed begrijp, in de commentaren twijfels geuit bij mijn competentie, mijn integriteit, het beleid van deze website, mijn politieke voorkeur, mijn gebrek aan succes, mijn poëtica – en ditmaal mijn engagement, naar aanleiding van een recente verkiezings- en mediageschiedenis en de strijd die links mag leveren.
    Mijn voorlopige vermoeden: óf ik óf het publiek verkeert in een ontkenningsfase.
    Wel is nu zeker dat voor mijn bijna 4000 als nuance bedoelde woorden evengoed een Twitteraccount had kunnen worden geopend: ‘De auteur deugt niet’.
    Misschien is het inderdaad overdreven om de verongelijktheid van Calimero ‘legendarisch’ te noemen. En heus, van mij mag Homans omgewrongen worden tot een pars pro toto, zolang ze niet wordt gegispt als zij dat ook doet. En ze is nog altijd niet de Thatcher van haar partij. Die eer is toch echt weggelegd voor een man wiens status inclusief bepaald lidwoord tegenwoordig subtiel met een hoofdletter wordt gespeld.
    Ik voel me aangesproken door de oproep tot verantwoordelijkheid en tot contestatie. Een reden te meer om te herhalen dat “Thatcher aan de Schelde” voor mij niet radicaal genoeg is, omdat het om zichzelf heen loopt en met de vinger uitsluitend naar anderen wijst. Vanachter de schrijftafel blijf ik menen dat er, met technieken die te karakteriseren zijn door meerdere krachttermen die eindigen op ‘-istisch’, binnen en buiten het boek niets te winnen valt door een opponent en haar kiezers te stigmatiseren tot gansjes met verbrande ideeën.

    Beantwoorden

  12. Robrecht Vanderbeeken

    Deze overdreven defensieve reactie verbaast mij wat, het is maar een discussie naar aanleiding van een recensie hoor. Excuses als het persoonlijk over komt. Zo zag ik het niet, maar dat is misschien mijn probleem.

    Maar… Vranken legt toch ook uit waarom Homans een gansje met aangebrande ideeën is? Is populisme – als literair genre dan – niet net de moraal zonder de argumenten?

    Nu we toch aan de praat zijn, een keuze om de titel als een neoliberale verkoopsstrategie bestempelen, echt waar, het doet het neoliberalisme veel te veel eer aan. Is Paul Verhaeghe dan ook ‘betrapt’ omdat hij zijn boek omver neoliberalisme de catchy titel ‘identiteit’ meegaf?

    Kortom, zijn grafische vormgeving, retorica en beeldspraak vandaag ook al meteen ‘marketing’ en dus verkoopspraatjes met winst als doel?

    Dat het boek radicaler mag, prima, zo schuiven we dan weer wat dichter aan weerszijden van de schrijftafel tegen elkaar aan.

    Beantwoorden

  13. Marc Kregting

    Omdat ik al had gezegd geen bezwaar te hebben tegen marketing, moest ik even denken of ik nog iets aan bovenstaande debatbijdrage, waarvoor andermaal dank, zou kunnen toevoegen. Misschien is de gesuggereerde vergelijking met het boek “Identiteit” van Paul Verhaeghe de moeite van het uitwerken waard.
    Vooraf zij opgemerkt dat er een onoplosbare spanning is tussen de antineoliberale boodschap van dat boek en wat er op de markt mee gebeurt. Daarover berichtte ik al op http://dehoningpot.blogspot.be/2012/08/dennenvla.html (en, volledigheidshalve, over Verhaeghes betoog in “Identiteit” schreef ik op http://dehoningpot.blogspot.be/2013/05/het-moet-minstens-red-bull-zijn.html).
    Tussen het boek van Verhaeghe en dat van Vranken zie ik vijf verschillen:

    *“Identiteit” is een afgewerkt product, “Thatcher aan de Schelde” is zichtbaar onvoltooid

    *“Identiteit” bouwt voort op de expertise van de auteur, “Thatcher aan de Schelde” parasiteert op de expertise van de auteur

    *“Identiteit” geeft de auteur de kans zich te profileren in een debat, “Thatcher aan de Schelde” dwingt de auteur in de verdediging

    *“Identiteit” probeert naast zijn kritiek een alternatief te formuleren, “Thatcher aan de Schelde” vergeldt naast zijn kritiek kwaad met kwaad

    *Tegenstanders van “Identiteit” ontdekken dat ze een andere ideologie aanhangen, tegenstanders van “Thatcher aan de Schelde” moeten aanvaarden dat ze moreel inferieur zijn.

    Voilà.
    Wanneer ik de linkse strijd mag definiëren als verzet tegen stigmatisering en als pleidooi voor permanente kritiek, dan luidde mijn hypothese dat “Thatcher aan de Schelde” aan links drie opties liet: zwijgen, zelfcensuur of applausmachine. Ik heb getracht om uit die onverantwoorde impasse te raken, opdat er over een zo cruciaal onderwerp als armoede desgewenst een open debat kan zijn. Die poging geef ik graag cadeau voor een betere.

    Beantwoorden

  14. Jan Vranken

    Hoe komt het dat ik deze bespreking (en de reacties erop) nooit onder ogen kreeg?

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.