Non-fictie, Recensies

De eeuwige speelbal

Achter de muur

Oost-Duitsland 1949-1990

Katja Hoyer

‘Het gevaar overvalt mensen als ze niet reageren op de echte wereld.’ Met deze woorden waarschuwde de Russische secretaris-generaal Michail Gorbatsjov Oost-Berlijn in 1989 dat het einde van de Duitse Democratische Republiek (DDR) naderde. Het verwijt was aan staatsleider Erich Honecker gericht, want de economische en maatschappelijke realiteit van Oost-Duitsland stemde allang niet meer overeen met wat het staatsapparaat wilde doen geloven. Als we Katja Hoyer echter mogen geloven, was de dictatuur veeleer een idylle voor mensen die een ‘rustig bestaan wilden, knus en huiselijk’. Hoewel de achterflap belooft een compleet beeld van de DDR te brengen aan de hand van uitgebreid nieuw onderzoek, zien we uiteindelijk vooral het resultaat van geschiedschrijving met oogkleppen.

 

Hoyer heeft dus de nobele taak op zich genomen om een uitgebreid historisch werk over de DDR te schrijven. Tussen 1949 en 1990 leefden in deze speelbal tussen het West- en het Oostblok meer dan zestien miljoen Duitsers. De staat werd ingericht naar marxistisch-leninistisch model en was op vele vlakken verweven met de Sovjet-Unie. Over hoe de geschiedenis van de DDR verteld moet worden bestaat onenigheid, temeer omdat velen met Ostalgie op de onrechtsstaat terugblikken. In principe is het dus een welgekomen voornemen om een nieuw licht op het tijdsgewricht te werpen, want discussiestormen over Oost en West zijn sinds de Duitse hereniging nooit echt gaan liggen. Ook nu staan Duitse media weer bol van opiniestukken en historische reflecties, deze keer naar aanleiding van het onlangs verschenen Der Osten: eine westdeutsche Erfindung (2023) van de Oost-Duitse germanist Dirk Oschmann. Hierin tracht hij het discours van West-Duitsers over hun oostelijke medeburgers te ontleden. Hij schuwt de polemiek niet, en als hij het beleid en de communicatiestijl van het Westen over het Oosten beschrijft, trekt hij parallellen met het kolonialisme en de nazitijd. Zo voert Oschmann de door officiële instanties gebruikte term Aufbau Ost op, die voor het plan van de integratie van de voormalige DDR in West-Duitsland (officieel: Bondsrepubliek Duitsland) stond. Deze term hanteerden de nationaalsocialisten in het Derde Rijk ook in hun plannen voor de kolonisering en germanisering van Oost-Europa. Verder zouden de West-Duitsers hun oostelijke collega’s quasi altijd als achtergesteld beoordelen, zien ze hun kennis en vaardigheden als onbruikbaar en denken ze dat iedereen er ofwel fascist ofwel communist is.

 

Het onevenwicht werd al bij het opstellen van de nieuwe grondwet in 1990 zichtbaar: de DDR sloot zich bij het systeem van de Bondsrepubliek aan en verdween op alle mogelijke manieren van de kaart. Dit heeft het dominante Westerse discours een duurzaam karakter gegeven. Stereotypen over het Oosten werden en worden zonder veel schroom uitgesproken. Een opvoedingswetenschapper meent vlak na de eenmaking dat voormalige DDR-burgers enkel een ‘primitieve conditionering zoals bij dierdressuren’ ondergingen. In 2016 liet Armin Laschet, een van Duitslands bekendste christendemocraten en in 2021 op een haar na bondskanselier, zich laatdunkend en veralgemenend over zijn oostelijke landgenoten uit. ‘Hele gebieden hebben niet geleerd om respect voor andere mensen te hebben’, zei hij in een talkshow over de Oost-Duitse regio’s. Oschmann was daarom van mening dat het tijd was om de vinger op de zere plek te leggen. Of zijn polariserende toon het debat vooruithelpt is omstreden, maar hij heeft dan ook geen wetenschappelijke ambities: Oschmann wil simpelweg de discussie op scherp stellen.

 

Betutteling

Hoyer daarentegen is wél ambitieus. Ze vindt een nieuwe en bredere interpretatie van het bestaan in de DDR broodnodig om het heden in de oostelijke deelstaten te begrijpen. Hoyer zelf werd in 1985 geboren als dochter van een DDR-legerofficier en een leerkracht. Met haar achtergrond als historicus en Duitslandkenner in de Britse pers, naast haar eigen wortels in het gebied, ziet ze zichzelf als de geschikte persoon om er een totaalwerk over neer te pennen. Voor de gelegenheid verkiest ze duidelijk een positieve insteek. Ze schrijft een verhaal waarin gewone mensen aan bod komen die zich al bij al goed voelden in hun maatschappij. Hoyer is namelijk de mening toegedaan dat er te vaak enkel over het Stasiverleden, het ondemocratische staatsapparaat en het gebrek aan bewegings- en meningsvrijheid geschreven is.

 

De weergave van de DDR-geschiedenis moet ‘gedifferentieerder’. In de stevige vijfhonderd pagina’s loopt de tijdlijn van het ontstaan van de communistische beweging in Duitsland, over de stichting van de DDR tot de hereniging met West-Duitsland. Elk hoofdstuk omvat een periode van een vijftal jaar. Aanvankelijk oogt deze opdeling overzichtelijk, maar al snel begint ze betuttelend aan te voelen. Functies, gebeurtenissen en concepten worden tot vervelens toe opnieuw uitgelegd. Persoonlijke interviews met tijdgetuigen dienen de historische context aan te vullen, maar een echte band tussen de lezer en de geïnterviewde ontstaat er niet en meeslependheid blijft dan ook uit.

 

De lectuur zelf is verteerbaar omdat Hoyer al het grootste deel heeft voorgekauwd. De auteur trekt de journalistenfetisj van onze tijd door om alles wat een uitleg zou kunnen behoeven, ook echt telkens weer uit te leggen. Op twee opeenvolgende pagina’s staat bijna tot op de letter dezelfde conclusie te lezen: ‘De deling van Duitsland was buitengewoon impopulair bij de Duitse bevolking. […] Uiteraard gaven beide partijen de schuld van de splitsing aan de ander.’ De pagina die daarop volgt concludeert niets nieuws: ‘De deling was bij het Duitse publiek in het oosten en het westen buitengewoon impopulair, en beide blokken legden de schuld maar al te graag bij de ander neer.’ Hoyer onderschat haar lezers of heeft een andere redacteur nodig.

 

Schaduwers

Om Achter de muur volledig uit te kunnen lezen moet de lezer dus een pact met de journalistieke stijl van Hoyer sluiten: veelbelovend opbouwen, goochelen met namen en data, ogenschijnlijk pakkende interviews bijvoegen om uiteindelijk op een sisser te eindigen. Die interviews zelf vormen trouwens nog een grond voor discussie. Het is duidelijk dat Hoyer uit de interviews een totaalbeeld van de DDR-maatschappij wil destilleren, maar ze negeert graag de tekortkomingen van deze methode. In Der Spiegel bekritiseert een Oost-Duitse historica deze manier van geschiedschrijving. Ze wijst op het feit dat de vermenging van herinneringen, zelfinterpretaties en openbare berichtgeving in het geheugen een vertekend beeld van het verleden oplevert. Maar niet alleen over de wetenschappelijke insteek van zulke interviews kunnen vragen rijzen, ook de manier waarop Hoyer ze in het geheel doet passen is merkwaardig. Om een beeld te schetsen van de spionagepraktijken door de Stasi, de gevreesde binnenlandse inlichtingendienst, neemt ze een Amerikaanse ambassadeur als uitgangspunt. Uitgerekend van een Amerikaan, die pas vanaf 1987 in de DDR gestationeerd was, wil ze weten hoe die het land en zijn verregaande repressiemiddelen ervoer: ‘Je raakt aan alles gewend. Je raakt gewend aan bespioneerd en afgeluisterd worden. En het deed ons eigenlijk niks. Het heeft ons bestaan niet verpest.’ Deze verklaring lijkt me weinig representatief – een ambassadeur die een westerse grootmacht achter zich heeft en vooraf geïnformeerd is over de gang van zaken, heeft niet dezelfde ervaring als een DDR-burger die de repressie elk moment moet ondergaan, soms dertig jaar lang.

 

Slechts een kleine uitstap naar de literatuur is vereist om het tegendeel in kaart te brengen. Eén probleem: van literatuur is er bij Hoyer geen spoor. Er circuleren namen, hier en daar wat context, maar een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan literatuur, kunst of media ontbreekt. Nochtans is bij een DDR-auteur als Christa Wolf een schat aan informatie te vinden. In haar novelle Wat blijft (1990) articuleert ze de gevolgen van jarenlange spionage. De ik-verteller, te begrijpen als Wolf zelf, voert onophoudelijk een gesprek met zichzelf. Ze beschrijft de confrontatie met haar persoonlijke schaduwers van achter haar gordijnen: ‘[D]ie jonge mannen stonden mij niet ter beschikking. Ze zijn niet van mijn eigen soort. Ze waren afgezanten van het andere.’ Realiteit en droom lopen alsmaar vaker in elkaar over. Staat de auto met spionnen er nu echt of niet? Ben ik het toilet vergeten doorspoelen of waren zij het? Ze is op zoek naar een nieuwe taal waarin ze vrijheid hoopt te vinden: ‘Op een dag, in mijn nieuwe vrije taal, zou ik er ook over kunnen praten, wat wel moeilijk zou worden, omdat het zo banaal was: de onrust. De slapeloosheid. Het gewichtsverlies. De tabletten. De dromen.’ Christa Wolf heeft achteraf toegegeven dat ze in de jaren zestig zelf actief was voor de Stasi, maar dat doet geen afbreuk aan de schetsen in Wat blijft. Het toont des te meer de alomtegenwoordigheid van spionagepraktijken en de snelheid waarmee vriend- en vijandschap elkaar afwisselen.

 

Gezag en gezin

Hoyer faalt in de aan zichzelf opgelegde veelzijdigheid. Een voorbeeld daarvan is het rooskleurige beeld dat ze van de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw schetst, door bijvoorbeeld het grote aantal kinderdagverblijven aan te halen. Het mag zijn dat op staatsniveau, naar analogie met de fundamenten van het communisme, man en vrouw gelijk zijn, maar in de gezinnen zelf zag dat er toch vaak anders uit. Het klopt dat de meerderheid van de vrouwen werkte, maar in realiteit zag de familiale rollenverdeling er nagenoeg even patriarchaal uit in Oost-Duitsland als in het westen. De mogelijkheid om op te klimmen naar hogere functies door eerst in het leger te dienen en daardoor van een studieloopbaan verzekerd te zijn, is historisch correct. Nergens vermeldt Hoyer echter dat er geen vrijheid van onderwijs was. Dat valt dan weer te verklaren door het feit dat het boek nauwelijks aandacht aan het onderwijs en de intellectuele wereld besteedt. Dat net zoals in de Bondsrepubliek er in de DDR ontelbaar veel nazi’s konden doorgroeien tot hoogwaardigheidsbekleders, is strategisch weggelaten. Hoyer belicht in dit geval liever de cijfers van West-Duitsland dan die van de DDR en laat gretig uitschijnen dat de staat – grotendeels – in zijn antifascistische opzet geslaagd is. Daarnaast heeft een nog lopend Duits onderzoek al aan het licht gebracht dat het er in zorginstellingen vaak gruwelijk aan toe ging. Zo leefden er in weeshuizen meer dan een half miljoen kinderen, waarvan een groot deel aangaf fysiek en mentaal mishandeld te zijn geweest. In zogenoemde Jugendwerkhöfe werden jongeren tussen veertien en twintig jaar opgenomen die volgens de staat heropgevoed en ‘gecorrigeerd’ dienden te worden. Om dat doel te bereiken werden mensonwaardige technieken ingezet, waaronder militaire dril, dwangarbeid, vernederingen en fysiek geweld. Een advies van een leerkracht of de jeugdzorg kon volstaan om er iemand die van de norm afweek op te sluiten.

 

Al deze kanttekeningen horen ook een plaats te krijgen in het mozaïek van verhalen en historische feiten. Uiteraard kan niet alles behandeld worden, maar als men een nieuw en volledig licht wil werpen op de DDR-geschiedenis, dan ook op de minder rooskleurige aspecten. Of het een onbewust of moedwillig falen is, laat ik in het midden.

 

‘DDR-schijt’

Naarmate het boek vordert en de DDR in de vertelde tijd dus ook langer en langer bestaat, neemt de toon steeds grotere ideologiebevestigende proporties aan: ‘Er was volledige werkgelegenheid, conform de principes van de DDR, en door de subsidies op huur, voedsel, culturele activiteiten en kinderopvang hadden de meeste mensen geen al te grote zorgen.’ We schrijven jaren tachtig hier en de DDR heeft inmiddels het hoogste zelfmoordcijfer van Europa. Uit zulke cijfers valt niet onomstootbaar te concluderen dat ze voortvloeien uit het schrikbewind, maar ze leggen wel een structureel probleem bloot waaraan de socialistische staat niets deed. Het thema suïcide kan geconcretiseerd worden aan de hand van de lutherse pastor Oskar Brüsewitz, die zichzelf in 1976 voor het oog van de massa in brand stak. Hij was een fel regeringstegenstander en maakte daar geen geheim van, maar hij zou ook aan depressieve episodes hebben geleden. Hoyer gaat door op dat laatste, in lijn met wat de staatspropaganda deed, en zet zijn zelfdoding als persoonlijk drama weg. In zijn afscheidsbrief beschrijft hij ‘een oorlog tussen het licht en de duisternis. Waarheid en leugens staan zij aan zij’. Een te zorgvuldig gekozen metafoor, en hedendaagse informatie van de Stasi-mediatheek bevestigt dat ook. Daar concludeert men: de zelfdoding was een verzetsdaad.

 

Veel kleine initiatieven tonen dan weer aan hoe weinig basisvoorzieningen er gegarandeerd konden worden. Van die dagelijkse beslommeringen getuigt een Mangeltagebuch (‘schaarsheiddagboek’) van een vrouw in 1983. Het dagboek is te vinden in het DDR-museum in Berlijn en documenteert het gebrek aan levensmiddelen, materialen en betrouwbare gezondheidszorg:

 

Maandag 10 oktober 1983: broodjes uitverkocht (10 uur), geen koffiemelk. Nog geen levering van oogdruppels bij de apotheek, wachten tot donderdag.

 

11 november 1983: bij de tandarts geen materiaal voor kronen, noch goud noch zilver noch ander materiaal, al een jaar dezelfde boodschap.

 

5 december 1983: sinaasappelen en bananen – gigantische wachtrijen.

 

6 februari 1984: kinderafdeling dagkliniek: vier uur wachttijd, ook met koortsige kinderen. In de wachtzaal naar schatting veertig kinderen met hun moeders, iedereen hoest, niest, weent, krijst, jammert.

 

12 oktober 1984: geen kaas meer!! Schaarse producten! Een stuk onder de toogbank toegeschoven gekregen!

 

Het mag duidelijk zijn dat dit maar enkele fragmenten uit een lange reeks notities zijn. Zulke negatieve bijdrages zouden evenzeer aan bod moeten komen, als Hoyer van ‘onderuit’ de geschiedenis van Oost-Duitsland wil vastleggen. Tekenend voor haar visie is de conclusie over de onzekerheid die bij velen na de val van de Muur ontstond: ‘Voor de Wende konden ze een lange, veel voldoening schenkende loopbaan verwachten. Nu keken ze bezorgd tegen een onzekere toekomst aan.’ Doordat ze op het einde amper nog economische context meegeeft, vergeet Hoyer te vermelden dat het financiële en politieke werkingsmodel van de staat zichzelf hoe dan ook aan het vernietigen was. Haar narratief valt simpelweg niet te rijmen met, zoals een Oost-Duitser het in een interview noemt, de dagdagelijkse ‘DDR-schijt’. Ze kuist hem liever netjes op, in de hoop geen sporen achter te laten.

Querido Facto, 2023

Geplaatst op 10/07/2023

Categorie: Non-fictie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.