Toch niet wéér een Amerikaanse literatuurgeschiedenis? Dat was het eerste wat ik dacht bij het verschijnen van A New Literary History of America, een klomp van ruim duizend bladzijden, samengesteld door de Harvardprofessoren Werner Sollors en Greil Marcus en een tweehonderdtal medewerkers. Er bestaan talloze Amerikaanse literatuurgeschiedenissen, grote en kleine, recente en oudere, academische en populariserende. Waarom nu nog eentje? Wie zat hier op te wachten?
Dat het hier niet om de zoveelste, traditionele literatuurgeschiedenis gaat, blijkt meteen uit de gekozen onderwerpen. Naast voorspelbare lemma’s over literaire monumenten als Nathaniel Hawthorne, Herman Melville, Edgar Allan Poe, Emily Dickinson, John Dos Passos, Arthur Miller, Saul Bellow en Philip Roth, vind je hier ook heel andere onderwerpen die je in een overzicht van de literatuurgeschiedenis niet meteen verwacht. Een essay over de muziek van Billie Holiday bijvoorbeeld, over de uitvinding van de telefoon door Alexander Graham Bell, over de films Citizen Kane en Psycho, over de National Football League, de zelfhulpgroep Alcoholics Anonymous en Hurricane Katrina.
Het is duidelijk dat de ‘literary history’ in dit boek voorbijgaat aan de gangbare betekenis van dit begrip. Hier krijg je geen periodisering in eeuwen of stromingen, geen aparte vakjes voor proza, poëzie, theater en non-fictie, geen regionale onderverdeling. Het boek is chronologisch opgevat. Het begint in 1507, het jaar waarin de Amerikaanse vlag voor het eerst op een kaart verschijnt, en eindigt met een portfolio van de Amerikaanse kunstenares Kara Walker over de verkiezingsoverwinning in november 2008 van Barack Obama, ook niet meteen een auteur die je in dit soort boek verwacht. Toch is deze chronologische ordening niet het enige principe dat deze 219 essays, allemaal 2500 woorden lang, met elkaar verbindt.
In hun erg interessante inleiding lichten Sollors en Marcus de literatuuropvattingen toe die hen tot hun eigenzinnige keuze hebben gebracht. In tegenstelling tot landen als Frankrijk en Duitsland, waar literatuur organisch is verbonden met een cultuur die veel ouder is dan de Duitse en Franse staat, is de Amerikaanse cultuur volgens Sollors en Marcus ontstaan uit teksten, documenten, pamfletten. ‘This is the story of a made-up nation,’ schrijven ze, ‘that in many ways preceded its society. Its literature was not inherited but invented.’ Er bestaat niet zoiets als een Amerikaanse literatuurgeschiedenis die een meer omvattende, oudere cultuurgeschiedenis zou reflecteren of uitdrukken. Nee, die Amerikaanse cultuur is telkens opnieuw in teksten uitgevonden. Vandaar dat je in dit boek ook twee – voortreffelijke – essays aantreft over The Declaration of Independence en The Constitution, twee zogenaamde ‘founding documents’ waaruit deze cultuur is voortgekomen. Amerika was nooit een cultureel gegéven, Amerika was altijd al een open vraag. De samenstellers zijn van mening dat literatuur in principe elke tekst kan omvatten, elke taaluiting – dus ook filmscripts en speeches en wetten – die deze vraag beantwoordt of zich er op zijn minst door laat inspireren.
Het woordje ‘new’ in A New Literary History of America slaat dus niet op de zoveelste herijking van literaire hiërarchieën maar op een nieuwe, of in ieder geval onconventionele opvatting over wat het literaire precies uitmaakt. Volgens Sollors en Marcus is literatuur ‘not only what is written but also what is voiced, what is expressed, what is invented, in whatever form.’ In whatever form: wie het begrip literatuur zo oprekt maakt het in zekere zin ook betekenisloos. Dan wordt literatuurgeschiedenis cultuurgeschiedenis, wat de samenstellers in hun inleiding ook aangeven, en dan kun je ook twee- of drieduizend bladzijden vullen. Als je met zo’n groot net vist, rijst onvermijdelijk de vraag: waarom zit deze tekst er wel in en die niet?
Die voor de hand liggende kritiek hebben Sollors en Marcus enigszins willen ondervangen door scherp te stellen op teksten die een belangwekkende verandering in de cultuur hebben aangekondigd of ingeluid: ‘Throughout, the search has been for points in time and imagination where something changed: when a new idea or a new form came into being, when new questions were raised (…).’
Dit uitgangspunt, tegelijk heel breed en toch ook precies, verklaart waarom je hier essays aantreft over de telefoon en de geboorte van Mickey Mouse in de Disney-film Steamboat Willie (1928), over Franklin D. Roosevelts eerste radiopraatje (‘Fireside Chat’) in 1933, over het debuut van Superman in het populaire cartoontijdschrift Action Comics (1938), over het ontstaan van blues en bebop. Dit zijn allemaal beginnings, en ze hebben allemaal te maken met wat Sollors en Marcus de twee stichtende fabels van Amerika noemen: ‘the fable of discovery and the fable of founding.’
Deze invalshoek verklaart ook waarom een essay over Ronald Reagan niet focust op zijn beleid als president, maar wel op ‘The Speech’, een tekst die de jonge Reagan in 1964 hield ten faveure van de republikeinse presidentskandidaat Barry Goldwater. Die propagandatekst, zo blijkt uit het uitstekende essay van Gary Kamiya, bevatte al de kern van de radicaal-conservatieve agenda die Reagan later als president zou uitvoeren: ‘The Speech is one of those uncanny cultural artifacts that contains within it not just words, gestures, and ideas, but a future.’
Soms leidt dit perspectief ook tot essays waarvan je je kunt afvragen of ze hun onderwerp wel op de relevantst mogelijke manier benaderen. Zo gaat de bijdrage over Toni Morrison vrijwel uitsluitend over de publicatie van haar foto op de cover van Newsweek (31 maart 1981) en veel minder over haar literaire verdiensten. Die coverfoto was ongetwijfeld van een grote culturele betekenis – nooit eerder had Newsweek een zwarte schrijfster zo prominent geportretteerd – maar om dan maar helemaal niets te schrijven over Beloved (1987), Morrisons belangrijkste roman die bovendien door een panel van gezaghebbende critici in 2006 is uitgeroepen tot ‘de beste Amerikaanse roman van de afgelopen vijfentwintig jaar’, nee, dat kan natuurlijk niet.
En als je het over cultureel betekenisvolle veranderingen in 1957 hebt, dan kan je het echt niet alleen over Dr. Seuss’ The Cat in the Hat hebben zoals dit boek doet, dan hoor je ook een essay te wijden aan Jack Kerouacs On the Road, de bijbel van de beatgeneratie die door de publicatie van deze roman in 1957 is ontstáán. (De Beats komen er bekaaid af in dit boek, met één zuinig stukje over Allen Ginsbergs eerste publieke lezing van zijn gedicht Howl in oktober 1955.)
Zo ontbreken er nog wel een paar culturele artefacten die in een dergelijk breed opgevatte literatuurgeschiedenis wel aandacht hadden verdiend. Ik denk aan The Unabomber Manifesto, het antikapitalistische pamflet van academisch wonderkind en terrorist Theodore Kaczynski, die tussen 1978 en 1985 de VS in rep en roer zette met een reeks bombrieven geadresseerd aan luchtvaartmaatschappijen en universiteiten (3 doden, 23 gewonden). Was Kaczynski niet de eerste Amerikaanse terrorist die de cultuurkritiek van onder anderen Henry David Thoreau op een gewelddadige wijze tegen zijn eigen land inzette? En waarom helemaal niets over Woodstock, toch een beslissend moment in de geschiedenis van de tegencultuur uit de jaren zestig van de vorige eeuw? Waarom geen bijdrage over de geschriften van Lewis en Clark, de eerste Amerikaanse burgers die in 1804 in opdracht van Thomas Jefferson het hele land hebben doorreisd, van Illinois tot aan de Stille Oceaan, en daar erg interessante dagboeken over hebben geschreven? Ook een verhaal over het ontstaan van NASA en de geschiedenis van de ruimtevaart had hier niet mogen ontbreken. Ik kan zo nog even doorgaan.
Maar tegenover die soms onbegrijpelijke lacunes staat veel goeds. A New Literary History of America bevat talloze essayistische pareltjes. Behalve van de hier al genoemde stukken over Ronald Reagan, The Declaration of Independence en The Constitution, heb ik erg genoten van essays over Ralph Waldo Emerson en Frederick Douglass, over etnoloog Lewis Henry Morgan, over Jack London en de grote aardbeving in San Francisco in 1906, en van een prachtig stuk over de cruciale rol die Bob Dylan heeft gespeeld in het slechten van de barrières tussen elitaire en populaire cultuur in de jaren zestig.
Het leuke aan dit boek is dat je er op elke pagina kunt instappen. De essays zijn allemaal kort en onafhankelijk van elkaar te lezen, en de meeste zijn erg goed geschreven. De samenstellers deden niet alleen een beroep op academici, ook schrijvers (Richard Powers, Charles Taylor, Ishmael Reed, Paul Muldoon,…) en journalisten en kunstenaars hebben voor dit boek bijdragen geschreven, wat het stilistische niveau ten goede komt.
A New Literary History of America geeft geen nieuwe inzichten in stromingen of ontwikkelingen in de Amerikaanse literatuur, maar het is een relevant en uitdagend boek omdat het vertrouwde werken en schrijvers vaak in een verrassend perspectief plaatst, en omdat het je toch anders doet nadenken over wat literatuurgeschiedenis zou kunnen zijn.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.