Op donderdag 3 november 2022 vond de Dag van de Literatuurkritiek plaats in De Brakke Grond in Amsterdam. Het thema was ‘kopzorgen in de klas’: hoe kan literatuur een aanleiding zijn om het te hebben over de psychische kwetsbaarheid van leerlingen en de volwassenen in hun leven? Kan literatuur(kritiek) helpen te onderzoeken op welke manier mentale problemen verbonden zijn met je afkomst of het maatschappelijke model waarin je leeft? Zeven sprekers deelden hun visie op deze vragen in een persoonlijk statement. Dean Bowen vertelde over de genesis van zijn schrijverschap na de ontmoetingen met een dichter op zijn school. Nu hij zelf lesgeeft in Creative Writing gebruikt hij die ervaring om de verhalen van anderen te activeren: via ontmanteling.
Hoe verloopt het verhaal van een kleine, amicale jongen die vriendelijk, soft-spoken, en wat verlegen was, maar in groep vijf van zijn basisschoolloopbaan een ontmoeting had met een dichter? Wat is het gewicht van een woord in een schrift genoteerd, net buiten het bereik van iedereen, maar waarachtig genoeg om het niet langer als een anker achter je aan te hoeven slepen? Hoeveel weten is er nodig voor de biecht, het gesprek of een luisterend oor?
Wie de complexe relatie tussen literatuur, of nog breder genomen, woordkunst en mentale kwetsbaarheid wenst te verkennen moet beginnen met erkennen dat deze relatie voor velen verre van evident is. De afstand tussen wat wij kennen en herkennen als literair product en de leefwereld van zovelen lijkt te vaak nagenoeg onoverbrugbaar groot en verraadt het tekortkomen van de discoursen hieromtrent. Ook nu, in de inleiding van dit statement, bezig ik een idioom dat, hoewel voor mijzelf natuurlijk afdoende, een zekere mate van ontoegankelijkheid creëert. Hoeveel waarde kent het dan om te vertrekken vanuit de hoogdravende ideeën van zij die zich meester maken in het beheersen van hun taal, wanneer we zoeken naar technieken en overwegingen die de mogelijkheden van die taal openbreken voor zij die zich geenszins expliciet verhouden tot dit materiaal? Hoe creëren we de omstandigheden waarin we dit zo productief mogelijk kunnen verkennen?
Toen ik enkele jaren geleden door een samenloop van omstandigheden in de gelegenheid gesteld werd om voor het eerst de liefde die ik heb voor mijn vak te delen met jongeren, greep ik deze kans met beide handen aan. De omstandigheden waren zo dat ik deze keuze maakte op basis van een tweetal overwegingen. Enerzijds was daar mijn eigen ontmoeting met poëzie, op negenjarige leeftijd in een klaslokaal van de Montessorischool waar ik op zat. Een dichter, wiens naam ik uiteindelijk nooit heb weten te achterhalen, bracht zes weken lang, een middag per week met ons door en daagde onze klas uit om aan de slag te gaan met de taal en hierin zoveel mogelijk te spelen. En hoewel het niet de eerste of enige plek was die de waarde van vertellen bevestigde, was het wel de eerste keer dat ik blootgesteld werd aan een soort schrijven dat niet getoetst zou worden. Een soort vertellen zonder restrictie. Dit was op heel veel manieren een transformatieve ervaring voor mij. Niet in de laatste plaats omdat ik als kind een enorme binnenvetter was. De enige persoon die toentertijd toegang had tot de kwetsbaarste aspecten van mijn binnenwereld was mijn moeder en daar kwam enorm veel geduld bij kijken. Het is daarom nog altijd zo dat ik in deze ontmoeting de genesis van mijn schrijverschap terugvind. Hoe ongelooflijk bijzonder was het om dit gebaar door te mogen geven. Doodeng vond ik het.
Anderzijds was daar het geld. Bij lange na niet genoeg, maar wel genoeg om een arme, zichzelf net overeind houdende schrijver te helpen met het betalen van zijn vaste lasten. Een banaal feitje, maar een feitje niettemin.
Het klaslokaal was klein en vol zwetende tieners. De docent, die me influisterde dat het hier toch echt ging om een moeilijke klas, maande de leerlingen tot kalmte en verzocht hun mij met respect te behandelen en aandacht te geven. Niets had mij hierop voorbereid. En toch was het hier, in de ontmoeting tussen mijzelf en mensen die tien jaar jonger waren dan ik, dat er in ons verzamelde ongemak iets bijzonders kon ontstaan.
Allereerst werd ik me enorm bewust van de onregelmatigheid van mijn aanwezigheid in de klas. Het verschil in leeftijd en belevingswereld tussen mijzelf en de gemiddelde leerling was kleiner dan de afstand tussen mijzelf en de docent. Dit maakte dat de houding die de leerlingen zich konden permitteren direct afweek van de houding die zij zich normaal gesproken aanmeten. Dit gevoel poogde ik te versterken door de autoriteit van de gezaghebbende figuur in het lokaal nog meer te ontregelen.
Ik gaf de docent een plek tussen de leerlingen. Ik vroeg haar met de workshop mee te doen. Ik liet de leerlingen hun tafels tegen elkaar zetten en ik stelde ze, na mijzelf kort geïntroduceerd te hebben, allerlei vragen. Ik liet ze mij vragen stellen. Ik liet ze reageren op elkaar. En op deze manier transformeerde het lokaal langzaam tot thuishaven. Een veilige plek die deze jonge mensen voorbij de performatieve natuur van de adolescentie ontvankelijk maakte voor alles wat ik tijdens de workshop aan het improviseren was. Het was rommelig, maar het was oprecht. Het was rauw en kwetsbaar. Er werd geluisterd en er werd verteld. Er werd ontdekt en er werd bevestigd.
De les verliep voorspoedig en leverde ongelooflijk boeiende schrijfsels op. Het idee was dat ik ze poëzie zou laten schrijven. Wellicht een spoken word-stuk. Wat ik echter terugkreeg, was een caleidoscopische verzameling schrijfsels zoveel rijker dan enkel dat. Ik verzamelde de werken achteraf. Vijfentwintig biechten en rapteksten en korte verhalen en rijmpjes.
Wat ik terugkreeg, was een antwoord op de vraag wat de noodzaak van een verhaal is.
Een kennis zei mij ooit dat we verhalen moeten accepteren alvorens we er iets van kunnen vinden. Hij zei dat er weinig krachtiger is dan het bieden van een luisterend oor. En nergens heb ik dit meer geleerd dan in de rommelige ontmoetingen die ik in de afgelopen dertien jaar in klaslokalen terug heb weten te vinden. De drang te scheppen is er een die inherent is aan ons allemaal. De uitnodiging hier gehoor aan te geven is een ongelooflijk potente. Maar de overtuiging dat het verhaal van de ander wellicht noodzakelijk is om toegang te krijgen tot ons eigen is een waarheid die de mogelijkheid tot het liefhebben van verhalen kan versterken.
Wie in de literatuur, of liever nog, in de woordkunst wil zoeken naar manieren om het te hebben over de kwetsbaarheid van zij die we pogen te betrekken in die verhalen, hoeft weinig meer te doen dan de verhalen die in hen huizen te activeren, te accepteren en te doen resoneren. En het is hierin dat ik een beroep doe op onze verantwoordelijkheid als docenten. Sinds een jaar of drie geef ik zelf les aan studenten van de opleiding Creative Writing aan ArtEZ. En nog altijd zijn de technieken die ik inzet ten behoeve van de talige verkenning van de intellectuele en emotionele binnenwereld van mijn studenten geënt op ontmanteling. Ontmanteling van de hiërarchie. Ontmanteling van de connotaties en implicaties van het klaslokaal. En in dat proces, waarin er hoor en wederhoor kan plaatsvinden, waarin er ruimte is voor de validatie van het individuele verhaal, precies daar ontdek ik keer op keer hoeveel rijkheid te ontwaren valt in het vertellen. En waar het individu ruimte krijgt voor het communiceren van diens verhaal. Daar is de toegang tot het verhaal van de ander.
Lees hier alle statements van deze en eerdere edities van de Dag van de Literatuurkritiek.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.