In een zo op actualiteit en dus vluchtigheid gefixeerde tijd als de onze, roeien de installaties van beeldend kunstenaar Ana Torfs (1963) tegen de stroom in. De beeldprojecties, wandtapijten, kijkkastjes met van bijschriften voorziene zeefdrukken en prenten, fotoreeksen, al dan niet begeleid met klank uit luidsprekers of koptelefoons, vinden hun oorsprong vaak in bestaande teksten en beelden. Met de weetgierigheid van een encyclopedist, een historicus of archeoloog onderzoekt ze haar bronnen, analyseert ze, kopieert ze en vertaalt ze die in een oogstrelende esthetische presentatie, die nieuw licht werpt op wat intussen tot vergeten toe vertrouwd leek: de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus, de namen van exotische planten, specerijen en genotsmiddelen, synthetische kleuren, het ruwe eiland La Gomera, setting en intrige van een Italiaanse filmklassieker.
De titel van de tentoonstelling in het Brusselse kunstencentrum WIELS en van het parallel ermee verschenen tentoonstellingsboek Echolalia verwijst naar het napraten waarmee kinderen taal leren, maar ook naar een neurotische afwijking van dwangmatige herhaling. En er is nog een derde betekenis: de aantrekkelijke herhaling van klanken in een gedicht, die zelfs nog belangrijker is dan de betekenis. Er zit een korreltje zelfspot in, vooral het fundamentele besef waarmee Torfs haar eigen bijdrage besluit: ‘Leeft de mens niet, net als de papegaai, van geleende woorden?’
Voor het boek werd het basismateriaal van de zes werken die op de tentoonstelling te zien zijn herschikt en opnieuw gekaderd – noodgedwongen vertaald zou je kunnen zeggen, want de ruimtelijke setting en de klank die van sommige installaties deel uitmaakt vallen in dit ruimtelijk beperkte en stille medium natuurlijk weg. Kijken en lezen verlopen uiteraard anders dan in de tentoonstelling. Maar net omdat het verwijlen bij tekst en beeld in Torfs’ oeuvre zo’n grote rol speelt en drie vierde van het boek aan de zes werken (in omgekeerde, nu chronologische volgorde) is gewijd – pas de laatste vijftig bladzijden bevatten, in het Engels, Nederlands en Frans toelichtende essays bij elk werk – krijgt Echolalia op papier een eigen waarde. De vernuftige vormgeving van Jurgen Persijn, het grote boekformaat en de hoge drukkwaliteit dragen daartoe bij.
De titelpagina van Displacement is een oude filmposter van Viaggio in Italia, de episodische en essayistische film uit 1954 waarin Roberto Rossellini de relatiecrisis van een Brits upper class koppel uit de doeken doet. De hoofdrolspelers zijn Ingrid Bergman en George Sanders, maar minstens zo belangrijk is het Italiaanse landschap in en om Napels. De confrontatie met dit zuidelijke Italië waar het verleden, de dood en de religie sterk aanwezig zijn, verhevigt de vervreemding waarin het echtpaar is terechtgekomen. Tegenover de kleurrijke titelpagina staat, zoals bij elk werk, een spookbeeld in rijk zwart, als een donkere echo van het oorspronkelijke beeld. In dat laatste zijn in het wit het silhouet van de kaart van Italië en het Baltische eiland Gotland uitgespaard.
Torfs heeft voor haar fotografische remake, met als motto ‘Every story is a travel story’, het verhaal naar ‘een eiland in het hoge noorden van Europa’ verplaatst. Gestructureerd in op de foto’s gedrukte dag- en dagdeelaanduidingen en elementaire gegevens over handeling en locatie tonen de beelden verlaten plaatsen, die wel menselijke ingrepen verraden. Tekst en beeld sluiten niet naadloos op elkaar aan, zo vervreemdend is het desolate landschap waarin sporen van de Koude Oorlog zijn achtergebleven. Naast de foto’s staan de vertellertekst en vooral de dialogen tussen een ‘She’ en een ‘He’, gebaseerd op de film van Rossellini maar gestript tot hun essentie.
Twee portretten van een mannen- en een vrouwenhoofd, in de tentoonstelling op de tegenoverliggende wand geprojecteerd, staan hier tussen de landschapsfoto’s en op een installatiezicht. Ze kijken haast emotieloos en worden juist daardoor projectieschermen voor de gevoelens die de lezer bij de conflictueuze dialogen ervaart. Getransponeerd zijn ook de stukken historische en toeristische informatie. De verwijzingen naar bijvoorbeeld de militarisering van het eiland, het dumpen van gevaarlijk chemisch oorlogsarsenaal en naar de grafcultuur in de Bronstijd verhevigen de cultuurschok die bij Rossellini uitgaat van de catacomben en het archeologische Pompeji.
De ontkoppeling van tekst, beeld en menselijke figuren maakt het verhaal open en speelt privé en publieke geschiedenis relativerend tegen elkaar uit. De geschiedenis lijkt zich te herhalen, net als de woorden van de elkaar nu eens aantrekkende en dan weer afstotende partners. Op de vraag van de ‘She’ ‘Tell me that you love me’ volgt geen (tijdelijk?) verzoenend einde zoals bij Rossellini. De tekst breekt af met het ‘I want to hear you say it’ van de vrouw – een stimulus voor een echo als veel in deze dialogen. Zoals de taalkundige Filip G. Droste het ooit formuleerde: ‘Wie zwijgt, is niemand. Wie spreekt, wordt niet iemand maar iedereen.’
Negen grote foto’s tonen het weerbarstige landschap van het Canarische eiland La Gomera: bergen, rotspartijen, zanderige hellingen, nu eens schaarse, dan weer overvloedige vegetatie en een wazige, weinig kleurverzadigde hemel. De vignettering (lichtafval aan de randen) herinnert aan ingekleurde negentiende-eeuwse fotografie en de bijschriften (witte letters op zwarte bordjes) ogen museaal didactisch. Geeft het landschap zijn geheimen al niet prijs, dan maken de bijschriften het er niet makkelijker op. Elke foto heeft niet één, maar vijf bijschriften: citaten uit mythologische, aardrijkskundige, historische, natuurwetenschappelijke en actueel politieke bronnen. Anders dan in de tentoonstelling worden het linker- en rechterbordje half afgesneden, als om te zeggen dat de legendes, de aanwijzingen hoe je (de beelden van) het eiland moet lezen haast eindeloos uit te breiden zijn.
Interessant is de implicatie van macht die met de (veroverde) natuur blijkt samen te hangen.
The conquest and colonisation of the Canary Islands can be seen as a ‘dress rehearsal’ in which the Spanish practised what they actually performed later, on a much larger scale, throughout the Americas and other continents.
Many residents left the Canary Islands during Franco’s dictatorship. In the 1950s the situation was so desperate that 16,000 people migrated clandestinely, mainly to Venezuela – a country often referred to as the eighth Canary Island. One-third of those who tried to flee, died during the perilous ocean crossing.
Schijnbaar ongerepte natuur ontpopt zich tot wat Armando een ‘schuldig landschap’ noemt. Uit een legende die in het boek helaas slechts gedeeltelijk wordt weergegeven, blijkt dat de geschiedenis zich herhaalt:
Over the past 15 years the Canary Islands have become one of the favourite entrance gates to Europe, the landing point for desperate people arriving on rickety vessels from the nearby African continent. Extra surveillance has forced them to take more and more risks, embarking on longer routes to avoid the radars and patrols.
Verwant met dat kritische gebruik van vaak onder de radar gebleven encyclopedische kennis is de portrettengalerij van bloemen en hun naamgevers. Family Plot gaat uit van de binominale classificatie van talrijke in de achttiende en negentiende eeuw ontdekte exotische bloemen volgens de taxonomie van de Zweedse natuurhistoricus Carl Linnaeus. In gelaagde kijkkastjes gaan haast intieme close-ups van zaden, vruchten, stampers en meeldraden gepaard met ‘staatsieportretten’ van de figuren (ontdekkingsreizigers, machthebbers, vooraanstaande personen) die er hun naam aan hebben verleend en, kleiner in de ‘stamboom’, de biologen die de naam hebben toegewezen. Op grote bijbehorende didactische prenten wordt, wit op zwart, de wereld van de naamspatroon opgeroepen via een kaart van de toenmalige wereld, afbeeldingen, boekomslagen en tekstballonnen met biografische en ruimere context. Dit op zich verlichte(nde) procedé wordt afgezwakt doordat ook in het boek de tekstballonnen moeilijk leesbaar zijn, waardoor esthetiek op ethiek in ruime zin lijkt te primeren.
Fascinerend mooi is de presentatie van twintig synthetische kleurstoffen in evenveel zwart omlijste vierkante kijkkastjes, per vijf op lessenaars gegroepeerd. De meerzinnigheid van de titel van deze installatie […] Stain […], wat zowel op ‘kleurstof’ als op ‘(schand)vlek’ kan slaan, weerspiegelt de ambivalentie van wat er onder het prachtig gekleurde glas te zien is: de vaak al veelzeggende namen (‘Bismarck Brown’, ‘Uranin’, ‘Congo Red’, ‘Prussian Blue’), vijf sierlijke ganzenveren die door de kleurverdubbeling van het glas het pigment in verhevigde vorm tonen en daarnaast genummerde plaatjes die historisch met de kleur verband houden. In de tentoonstelling leest een vrouwenstem uit luidsprekers met tussenpozen en in een willekeurige volgorde de bijschriften. Dat dwingt de bezoeker tot heen en weer lopen tussen de aan de zijkant opgestelde luidspreker en de betreffende print. In het boek zijn de genummerde plaatjes, nu duidelijker zichtbaar, willekeurig over de bladzijden verdeeld, en staan onderaan, in al even willekeurige (andere) volgorde, de bijschriften. Wat bij elkaar hoort, moet de lezer al bladerend en zoekend uitmaken – misschien wat irritant, maar als je bereid bent het spel te spelen is het een procedé dat de blik scherpt en de intellectuele nieuwsgierigheid vergroot.
In een van de toelichtende essays achteraan duidt Christophe Van Gerrewey wat hier gebeurt.
Die beweeglijkheid symboliseert hoe ook aan synthetische kleuren geen eenduidige plaats of betekenis kan worden toegekend: het is niet omdat een kleur artificieel wordt gemaakt, dat het gebruik en de waarde ervan rationeel vastliggen – integendeel. Kleuren evolueren met de geschiedenis; soms worden ze gebruikt, soms misbruikt; soms ontsnappen ze aan een gebruik, of werken ze het tegen; en soms raken ze in onbruik, of worden ze niet weinig hardvochtig vergeten. ‘Het is niet de natuur die de kleur maakt’,’ schrijft Pastoureau, ‘en nog minder de wetenschap of de techniek; het is de samenleving.’
Twee bijschriften als voorbeeld:
MAUVE 2. When 18-year old William Henry Perkin discovered mauve in 1856, he was not searching for dyestuffs, but he was carrying on a purely scientific investigation as to the possibility of artificially preparing quinine, to treat the malaria felling British soldiers stationed in India.
PRUSSIAN BLUE 8. Prussian blue was introduced in Japan in 1825. Unlike the blue colours Japanese artisans derived from indigo and dayflower, Prussian blue resists fading when exposed to light. Without Prussian blue the vivid colour expression in Hokusai’s “Thirty-Six Views of Mt. Fuji” would not have been possible.
De zes wandtapijten getiteld TXT (Engine of Wandering Words) zijn in hun uitgangspunt helder, maar in hun afgewerkte vorm hermetisch. Ze zijn gebaseerd op de geschiedenis van de eerste historische consumptiegoederen waarvoor het woord in tal van talen bijna hetzelfde is: de zogenaamde ‘zwerfwoorden’ chocolade, gember, koffie, saffraan, tabak en suiker. Torfs heeft uit oude, soms zelfs middeleeuwse bronnen plaatjes bijeengezocht die van ver of dichtbij met de ontdekking, de winning (onder meer door slavenarbeid), het transport en het gebruik ervan te maken hebben. Ook hier echter hanteert ze geen een-op-eencorrespondentie. Het verband is vaak los associatief. Geïnspireerd door J.J. Grandvilles illustratie bij de beschrijving van de taalmachine in Gulliver’s Travels (1726) van Jonathan Swift, heeft ze een jacquardweefmachine telkens een tapijt met vijfentwintig afbeeldingen laten maken die staan op de plaats waar bij Swift woorden voorkomen. De hendels aan de zijkant zouden die beelden in principe tot een eindeloze beeldproductie kunnen omvormen, ware het niet dat het weefsel hier is vastgelegd, net zoals de tekst van Swift die tweeregelig beneden op de wandtapijten wordt geciteerd en ook hier over de bladzijden doorloopt.
Voor eenentwintigste-eeuwse tv-kijkers die dagelijks de geruststellende mantra ‘We hebben er beelden van’ te horen krijgen, zijn die betoverend mooie, kleurrijke en gedetailleerde prenten uit de meest verschillende culturen en tijden meeslepend om te zien maar dikwijls verontrustend onbegrijpelijk (geworden). Omdat ook in het boek elk bijschrift ontbreekt, confronteren ze de kijker/lezer met de onmetelijkheid en de vreemdheid van een schijnbaar vertrouwde, gemediatiseerde en door globalisering ontsloten wereld.
Emiliano Battista vat in zijn diepgravende essay ‘Portret van de kunstenaar als etymoloog’ de kern van TXT poëtisch samen.
Een woord is een graf: het herinnert. Het is een code, een teken, een fossiel (Borges noemt het een ‘talisman’) dat de bewegingen, uitwisselingen, pijnen, glimpen en worstelingen van een volk of volkeren vasthoudt; een mineraalafzetting die de afdruk bewaart van routes waarover het is gereisd en de herinnering van de stemmen die het hebben geuit. Ana Torfs heeft een snede in de woorden gegeven en ze hebben gebloed.
The Parrot & the Nightingale, a Phantasmagoria is een installatie die in de tentoonstelling drie kanalen omvat. Je wandelt langs grote schermen waarop wondermooie zwart-witbeelden van een exuberante tropische tuin met reuzenpalmen en knoestige bomen in elkaar overvloeien, waartussen een onwezenlijk licht speelt. Het resultaat, zo blijkt uit de tekst achterin, van infraroodfotografie, dat onzichtbaar licht zichtbaar maakt. Verspreid over de ruimte staan ledschermen waarop een gebarentolk met haar gelaatsmimiek, lippen en vooral handen een boodschap overbrengt of een verhaal vertelt. Je kijkt er gefascineerd maar onbegrijpend naar, slechts zelden meen je een gebaar te snappen. Uit luidsprekers her en der klinkt een stem van een Engelstalige simultaanvertaler die het heeft over een admiraal, aan land komen, natuur, indianen, Spanjaarden, de koning… Uiteindelijk blijkt het om drie verschillende simultaanvertalers te gaan, die – de ene zakelijk, de andere sprookjesachtig, de derde ruw – de gebarentaal van de vrouw ieder op hun wijze overbrengen. Daarbij treedt behoorlijk wat verlies en vervorming op, naargelang de gebarentaal waarmee zij vertrouwd zijn. American Sign Language, British Sign Language en International Sign Language verschillen immers. Ook de betekenis van een gebaar of teken is cultureel bepaald.
De haast sublieme ervaring van een paradijselijke natuur, vervreemd doordat kleur ontbreekt, het gezicht van een mens die met gebaren iets meedeelt wat je niet verstaat en de fragmenten van wat Columbus’ eerste reisverslag blijkt te zijn bezorgt een opmerkelijke mengeling van sensuele overrompeling en intellectuele reflectie. Je wandelt, naar de term van Umberto Eco, ‘door fictieve bossen’, vol weergalm uit een ver verleden en toch dichtbij. Je beleeft de historische sensatie van de ontmoeting met het andere, de fascinatie en het onbegrip (de Spanjaarden en de inboorlingen communiceerden in gebarentaal) die ermee gepaard gingen. Van de zes werken benadert de weergave in het boek hier het dichtst wat je in de tentoonstelling ervaart. Op linkerbladzijden staan telkens twee grote foto’s van de gebarentolk in actie, statisch weliswaar maar daardoor des te raadselachtiger. Op de rechterpagina’s volgen de stukjes tekst van de simultaanvertalers – Romein, cursief en vetjes – elkaar op, ‘hetzelfde’ drie keer anders.
A.7 […] And they were good intelligent servers of the Lord – What I said, they repeated me – And on my departure I will take six of these people to bring to your Highness, so that they may learn how to speak – I didn’t see any animals on the island, except parrots.
B.7 […] These Indian people were very much looking to copy our behavior and how we did things – I’m certainly going to take some of the people and bring them back to Spain, so I can introduce them to your Royal Highness the King and teach them how to speak our language – What I hadn’t seen yet was any animals on this island – I did see however, a parrot.
C.7 […] And the Indian people will try to copy – And the Admiral would talk about God – The chief was patient – And things were taken from the people – And they saw parrots on different islands.
Die pagina’s worden, telkens over de hele breedte van het boek, afgewisseld met de prachtige infraroodfoto’s van de haast voormenselijke verwilderde botanische tuin bij Cienfuegos op Cuba. De verrukking over de natuur en de gewillige indianen evolueert in de drieëndertig fragmenten naar goudzucht, wapenvertoon en voorbereidselen om het pas ontdekte land in bezit te nemen. Wie vertrouwd is met de geschiedenis, herinnert zich dat het verloren gegane dagboek van Columbus (1492) pas tientallen jaren later is getranscribeerd en bewerkt door Fray Bartolomé de las Casas, dezelfde priester-historicus die met zijn Kort relaas van de verwoesting van de West-Indische landen (1552) de gruweldaden van zijn Spaanse landgenoten in het bloedig veroverde Midden-Amerika zou aanklagen.
In haar achteraan opgenomen essay in fragmenten over deze fantasmagorie ontvouwt Torfs een waaier van bronnen, bevindingen en overpeinzingen, en geeft ze tegelijk een inkijk in de grondigheid waarmee haar werk ontstaat en de veelheid van historische, maatschappelijke en intertekstuele verbanden die haar oeuvre bijeenhouden. Als dit al een vorm van Appropriation Art zou zijn, gaat het om een toe-eigenen dat – door isoleren, vervreemden en reflecteren – ook steeds onteigent. Het gaat in tegen de waan je ooit iets volledig ‘eigen’ te kunnen maken; vandaar de doolhof van legenden en bijschriften, de gelaagdheid, de ontkoppeling van beeld, tekst en geluid. Het evenwicht tussen (om een onderscheid van Marcel Duchamp te citeren) ‘mentale’ en ‘retinale’ kunst dat de tentoonstelling met Ana Torfs’ werk van de laatste vijf jaar zo fascinerend maakt, wordt ook in het bijbehorende boek bereikt. Echolalia is geen tentoonstellingscatalogus maar een volwaardig kunstenaarsboek. Het nodigt door zijn strakheid, visuele pracht en tekstuele eruditie uit om er telkens weer in te kijken, te lezen, te studeren. Een lust voor het oog, een kluif voor het denken.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.