Het is de nacht van 28 op 29 mei. Mylia, een vrouw van een jaar of veertig, kan niet slapen van de pijn in haar maag, misschien zit het wel daaronder. Ze weet dat ze aan haar ziekte zal sterven, alleen een wonder kan haar nog redden. Ze gaat de straat op om vier uur en zoekt een kerk. Die vindt ze maar die is dicht. Ze komt bij een telefooncel en belt Ernst, een man die op het punt stond uit het raam te springen maar nu het huis verlaat om haar te zoeken.
In dezelfde tijd verlaat in dezelfde niet met name genoemde stad de steeds beroemder wordende arts en onderzoeker Theodor Busbeck zijn huis om een hoer te vinden. Hij is de ex van Mylia. De hoer die hij zal ontmoeten heet Hanna – zij verlaat tezelfdertijd haar huis om op mannenjacht te gaan.
Dan is er Hinnerk Obst, een man die met enorm veel angst en agressiviteit uit de oorlog is gekomen en altijd een pistool bij zich draagt. Hanna is min of meer zijn verloofde die hem af en toe wat geld komt brengen. ‘In zekere zin was zijn bestaan als het restant van een boot die gestrand was in het leven van Hanna.’ Hinnerk is deze nacht erg onrustig en gaat de straat op. De laatste die dat ook doet is Kals, de twaalfjarige gehandicapte zoon van Theodor, die wakker is geworden en zijn vader gaat zoeken.
Voilà de zes personages die de Portugese schrijver Gonçalo M. Tavares (1970) in zijn roman Jeruzalem door de nacht laat dwalen met als centrale personen Mylia en Theodor. De roman springt van het ene personage naar het andere, de chronologie wordt daarbij niet gehandhaafd maar het verloop van de nacht is het heden, de roman eindigt als het licht begint te worden. Hoewel er veel informatie wordt gegeven over de geest van de personages, is Jeruzalem bepaald geen psychologische roman. Er is een weinig opdringerige verteller van wie je zou kunnen zeggen dat hij zowel de personages als het verhaal ‘behandelt’, wat het boek een sterk essayistische inslag geeft met een afstandelijke verteltrant. Een voorbeeld.
‘Maar laten we terugkeren naar de belangrijke beslissing die op Mylia’s leven “neerviel”. Het waren geen woorden, het was een concreet feit, een gebeurtenis, een handeling die zich voltrok op of boven haar bestaan; (…) Mylia ging ergens naar binnen waar ze nog nooit geweest was: een bijgebouw van het Georg Rosenberghospitium – en ze keerde terug met een dikke doek om haar schoot. (…) Het was een eenvoudige technische ingreep in een jaar waarin de technologische uitvindingen elkaar snel opvolgden: ze zou nooit meer kinderen kunnen krijgen; er was een mogelijkheid uit haar lijf gehaald.’
Voor die sterilisatie heeft Mylia geen toestemming gegeven, dat heeft de directeur van het voornoemde hospitium, Gomperz, op eigen houtje beslist.
Wat is er precies gebeurd? Na acht jaar huwelijk was Mylia’s gedrag niet meer te handhaven geweest en had Theodor haar laten opnemen. Nu wordt hij ontboden door Gomperz en krijgt hij te horen dat zijn vrouw en plein public met een man heeft liggen vrijen. Hij eist dat ze voor minstens een jaar in afzondering opgesloten wordt. Korte tijd later krijgt hij te horen dat Mylia zwanger is en hij besluit het kind bij zich in huis te nemen als het eenmaal geboren is. Dat kind is Kals die intussen, twaalf jaar later, door de nacht dwaalt en op Hinnerk stuit.
Theodor is zoals gezegd arts maar veel van zijn tijd stopt hij in een groot project en de informatie daarover beslaat een belangrijk deel van de roman. Hij bladert vaak door boeken met foto’s van concentratiekampen. Voor hem zijn dat foto’s van de verschrikking in zijn algemeenheid. Hij doelt daarbij ongetwijfeld op oorlogen, massamoorden, genocide, etc. maar hij gebruikt bijna uitsluitend dit woord: de verschrikking. Daarvan wil hij de geschiedenis schrijven, en hij wil uitzoeken hoe die geschiedenis zich ontwikkelt: neemt de verschrikking toe of zwakt ze af? Maar wat als de verschrikking constant blijft? Dan is er geen enkele hoop meer. Uiteindelijk gaat hij ertoe over ‘de gebeurtenissen van de volgende eeuwen te voorspellen op basis van het debet-credit van elk volk op het vlak van het lijden.’ Hij bedoelt: wie zullen de daders zijn en wie de slachtoffers.
Uiteindelijk wil Theodor op basis van zijn onderzoekingen ‘de geschiedenis beheersen.’ Als dokter is hij namelijk in staat de denkgewoonten van een gek te begrijpen en hem daardoor normaal te maken, hem te beheersen. Deze studie beoogt hetzelfde. Als wij begrijpen ‘hoe de geschiedenis denkt’, is het misschien mogelijk ‘een normaliteit te formuleren’ om haar met behulp daarvan te beheersen. Ik heb geen idee wat dit betekent.
Nog een overweging: ‘Kan iemand die zich enthousiast met iets heel normaals bezighoudt van de ene op de andere dag veranderen in een beul?’ Die vraag roept de hypothese op ‘dat goed en kwaad hun oorsprong vinden in nietsdoen en verveling’.
Theodors studie is inmiddels verschenen in vijf dikke delen en heeft heel wat commotie veroorzaakt. Critici stellen vast dat hij niet alleen een wetenschapper is maar ook een gelovige, erger nog, hij is… een gek. Het gevolg van deze kritiek is dat zijn werk pijlsnel uit de aandacht verdwijnt en na een aantal jaren volkomen is vergeten.
Als we alle passages die betrekking hebben op Theodors studie, uit het boek zouden lichten, samen zouden brengen en apart als een essay publiceren, zou het als terechte kritiek krijgen dat het voornamelijk onzin is. De vraag is dan wat het belang is van deze passages (en van hun omvang!) binnen de roman. Eerst maar eens kijken wat er gebeurt met de andere personages, dat zijn allen min of meer gekken, en als je de gekken begrijpt – nietwaar?
Er is een hoofdstuk ‘De gekken’, dat een flink aantal patiënten in het Georg Rosenberghospitium kort neerzet in wat ze zeggen en doen. Enig belang voor het boek kan ik niet ontdekken. Over Mylia wordt eigenlijk niet eens zoveel verteld. Ze zegt dat ze de ziel kan zien. De materie van de dingen was haar grootste bezigheid, ze wist dat iedere stof een eigen veranderingssnelheid heeft. Eieren vindt ze een verwarrend materiaal. ‘In elk ei zat een soort concreet materieel altruïsme.’ Een gek dus. Als Ernst, de vader van haar kind, haar bij de telefooncel vindt, herinnert ze zich ‘gerustgesteld’ de woorden: ‘Als ik u ooit vergeet, Jeruzalem, mag mijn rechterhand verdorren.’ Een bijbeltekst die ik niet terug heb kunnen vinden. Als een arts haar heeft verteld dat operaties niet meer helpen, dat ze ongeneeslijk ziek is, dat een genezing ‘een spirituele gebeurtenis zou zijn’, alles met dank aan de inrichting van Gomperz, prevelt ze: ‘Als ik u ooit vergeet, Georg Rosenberg, mag mijn rechterhand verdorren.’ Die spirituele gebeurtenis vindt inderdaad plaats want acht jaar later leeft ze nog, met alle pijn van dien en ze denkt: ‘Als ik u ooit vergeet, Georg Rosenberg…’
Daarmee is aangegeven dat haar gedwongen sterilisatie en de ziekte die ze daardoor heeft opgelopen een belangrijke gebeurtenis is in het boek dat zelfs zijn titel, Jeruzalem, eraan heeft ontleend en daarmee wordt het kwaad, waar het in deze roman om lijkt te gaan, vooral vertegenwoordigd door Gomperz – niet voor niets loopt Ernst met het plan rond hem te vermoorden. Er is meer kwaad: het is Hinnerk die Kals vermoordt maar Hinnerk is gek, psychopathisch getraumatiseerd, niet toerekeningsvatbaar. Ook hij wordt gedood maar dat is een ongeluk: hij heeft Mylia en Ernst, die hij bij de telefooncel heeft ontmoet, met zijn pistool laten spelen, roept ‘schiet maar’ en Ernst schiet per ongeluk. Mylia neemt dan de schuld op zich.
En zo komen we langzamerhand bij een vraag die zich bij de lezer al langer opdringt: wat wil dit boek eigenlijk uitdrukken? De veel te uitvoerige want op zichzelf tamelijk onzinnige vertogen van Theodor over de verschrikking, vinden hun pendant in de verschrikkelijke levens van Mylia, Ernst, Hinnerk en Kals, maar het probleem is dat zij op Kals na gekken zijn. Hun lot is dat van een geestelijk gestoorde en dat maakt het voor de lezer moeilijk dat lot te veralgemeniseren tot de menselijke conditie, wij herkennen ons daar niet in, we vinden ze zielig en daarmee uit. Dat lijkt mij als uitkomst van een roman veel te weinig.
Verder wordt de hele verhaalstof als het ware ‘behandeld’ maar daarmee is het boek nog geen vehikel geworden voor interessante essayistiek. Die betreft hoogstens losse notities zoals je die ook wel in het werk van Arnon Grunberg aantreft, bijvoorbeeld: ‘gek is hij die immoreel handelt en gek is ook hij die immoreel denkt terwijl hij moreel handelt.’ Een uitspraak overigens van Gomperz… Het boek wekt de indruk dat het over het kwaad gaat maar afgezien van de vreemde theorieën van Theodor, betreft dat alleen het kwaad van Gomperz die Mylia ongevraagd laat steriliseren en dat staat natuurlijk in geen enkele verhouding tot de ‘verschrikking’. Tenslotte is er het kwaad dat gekken treft maar dat is vooral verdrietig, dat is een afschuwelijk lijden waarvan niemand de schuld draagt – en dus geen kwaad.
Zo blijft er een roman over die van alles aanstipt, die de indruk wekt dat er veel gebeurt, misschien wel veel diepzinnigs, een roman die in de stijl zonder meer krachtig overkomt, maar die bij nadere beschouwing nergens over gaat. Ik sla er het nawoord van de vertaler Harrie Lemmens maar eens op na, een licht hagiografisch nawoord waarin de auteur met de voornaam wordt aangesproken. ‘Dit is wat Gonçalo doet: hij stipt dingen aan, maar hij doet dat op zo’n manier dat elke stip een verfbom is die van het papier af spat, recht in de ogen van wie het leest.’ Kijk, dat meende ik ook al: de zaken worden aangestipt zonder dat ze een dwingend verband met elkaar aangaan. Van die verfbom heb ik weinig gemerkt, al raakt het boek je soms ‘best wel’.
Van zulke boeken zijn er veel meer en ze zijn wereldwijd populair (Tavares wordt in ruim twintig landen vertaald en hij is al veelbeprijsd). Ik denk aan werk van schrijvers als Dave Eggers, Jonathan Safran Foer of Benjamin Kunkel met zijn debuut Besluiteloos, en wat te denken van Haruki Murakami! De lezer die zulke boeken waardeert, heeft genoeg aan een roman die hem raakt, waarmee ik niet bedoel dat het een gemakkelijke page-turner moet zijn, want dat is Jeruzalem bepaald niet. Het boek moet hem raken doordat het zich op een vanzelfsprekende manier een plaats geeft in de wereld van de lezer, temidden van allerlei andere zaken die hij waardeert en die hem inspireren – muziek, film, lifestyle, reizen, etc. – en vooral moet het hem dat onnavolgbare gevoel geven dat het een boek van nu is. Het lezen wordt een ervaring (soms zelfs een sensatie) die duurt zolang de roman duurt. De lezer wordt aangesproken, ontroerd, denkt eens over een zin na, er schiet hem een liedje te binnen – en dat is genoeg. De diepzinnigheid van vroeger, waar je je best voor moest doen, interesseert hem niet meer zo en bovendien: dat kostte te veel tijd, tijd waarin hij liever een nieuwe ervaring opdoet. Hij denkt na afloop dus nauwelijks nog over de roman na en dat is maar goed ook aangezien dat weinig coherents oplevert in traditionele zin. Hoe dat werkt heeft Alessandro Baricco uitgelegd in zijn belangwekkende essayboek De barbaren (zie elders op deze site) en met Baricco ben ik van mening dat je deze literatuur niet te snel moet afwijzen. Ze zou wel eens de exponent kunnen zijn van niets minder dan een paradigmawijziging (Baricco spreekt van een mutatie) waardoor de well made novel, waarin geen mus van het dak valt als de schrijver het niet heeft gewild (W.F. Hermans) terrein moet afstaan aan de behoeften van de barbaarse lezer die we allemaal al een beetje zijn.
Reacties
nico van der sijde
´De diepzinnigheid van vroeger, waar je je best voor moest doen, interesseert hem niet meer zo en bovendien: dat kostte te veel tijd, tijd waarin hij liever een nieuwe ervaring opdoet´, aldus Anker. En daarmee meent hij iets zinnigs te hebben gezegd over Tavares, Eggers, Foer, Murakami, en zelfs de hele tijdsgeest. Maar ja, de onderbouwing bestaat uit niet veel meer dan een verwijzing naar Barrico. En bovendien lijkt de uitspraak vol lucht en leegte. Want hoezo ´de lezer´, waar haalt Anker deze generalisatie vandaan. Toevallig ben ik zelf groot liefhebber van Foer en Murakami, en ik neem voor hun boeken evenzeer de tijd als voor Tolstoi of Dostojevski. Natuurlijk schrijven Foer en Murakami anders dan zulke oude Russen, maar dat betekent nog niet per definitie dat ze ondiepzinnig zijn en al helemaal niet dat ´de lezer´ van Foer en Murakami geen tijd meer voor diepzinnigheid heeft. En ook voor ´de Tavareslezer´ hoeft dat niet per definitie te gelden. Het geldt echter wel voor mij als lezer van Ankers recensie, want voor de daarin tentoongespreide ´diepzinnigheid´ heb ik inderdaad geen geduld. Tijd om een nieuwe ervaring op te doen, bijvoorbeeld door een boek te gaan lezen!
nico van der sijde
Ter aanvulling op mijn eerdere – geprikkelde en prikkelende- reactie heb ik nog een vraag. Anker zegt over enke van Tavares personages o.a. ´Hun lot is dat van een geestelijk gestoorde en dat maakt het voor de lezer moeilijk dat lot te veralgemeniseren tot de menselijke conditie, wij herkennen ons daar niet in, we vinden ze zielig en daarmee uit. Dat lijkt mij als uitkomst van een roman veel te weinig´. En verderop zegt Anker ´Tenslotte is er het kwaad dat gekken treft maar dat is vooral verdrietig, dat is een afschuwelijk lijden waarvan niemand de schuld draagt – en dus geen kwaad´.
Mijn vraag is dan of dit niet ook anders kan worden gelezen dan Anker doet. Waarmee ik niet bedoel dat Anker het fout leest, maar alleen dat het ook anders kan. Want ´gekken´ komen ook in andere literatuur nar voren, bijvoorbeeld bij Dostojevski of Faulkner, waar allerlei personages enorm buitensporig zijn en heftig in hun emoties, en dus volgens de normen van alledag ´gek´ of ´gestoord´. Maar niettemin zijn ze ook verontrustend herkenbaar, en dus wel ´te veralgemeniseren tot de menselijke conditie´. Het zijn als het ware extreme uitvergrotingen van normaal menselijk gedrag, maken bepaalde aspecten daarvan – zoals twijfel aan een wereld zonder God of wanhoop vanwege het vergeefse van alle ambities – daarmee extra zichtbaar, en hebben dus OOK brave burgermannen zoals ik iets te zeggen over mijn menselijke conditie. Ze zijn anders, deze gekken, maar ook net als ik. Zou iets dergelijks ook niet voor de personages van Tavares kunnen gelden, is dan mijn vraag.
Mijn andere, daarmee samenhangende vraag is of inderdaad kwaad dat gekken treft per definitie NIET echt ´het kwaad´ kan zijn. Afschuwelijk lijden waaraan niemand schuld heeft is volgens Anker niet het kwaad. Maar volgens mij zou je ook omgekeerd kunnen redeneren, namelijk dat zulk lijden JUIST het kwaad is, want omdat niemand schuld heeft is de bron onzichtbaar en onherkenbaar, blijft de oorsprong van dit lijden anoniem en duister, en juist dat zou je allemaal kunnen zien als kenmerkend voor Het Kwaad met Grote K. Want Kwaad zonder duidelijke gestalte is verontrustender dan kwaad waarvan we bron en oorzaak zomaar kunnen aanwijzen. Atlthans, zo zou je het OOK kunnen zien, en wie weet is exact dat ook wel het standpunt van Tavares.
Tenslotte heb ik nog een heel andere vraag, namelijk waarom Anker al die tijd en moeite heeft gestoken in het bespreken van een boek dat zo duidelijk niet naar zijn smaak heeft. Waarom niet al die tijd gestoken in een welluidende laudatio van een naar zijn smaak veel waardevoller boek. Alles mag van mij, maar ik vraag me egwoon af wat de zin van dat alles is. En ik hoop niet dat Tavares alleen als opstapje bedoeld was voor een uitspraak over de tijdsgeest in navolging van Barrico, want – zoals ik in mijn eerdere reactie al heb laten merken- DAT vind ik nou niet zo´n superveelbelovend gedachtespoor.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.