Begin 2023 publiceerde de Franse journalist en schrijver Christophe Boltanski (1962) King Kasaï, ma nuit au musée. Een jaar later krijgt het boekje een Nederlandse vertaling met een andere ondertitel: Een nachtelijke zoektocht naar het koloniale verleden. Boltanski’s opzet is goed gevonden: de auteur brengt een nacht door in het AfricaMuseum in Tervuren bij Brussel. Hij wandelt in zijn eentje door zalen en verweeft het verhaal van koloniale telgen van een adellijke familie met zijn kijk op het museum van vroeger en vandaag en de dilemma’s waar de instelling nog mee kampt sinds de heropening in 2018.
Een van die dilemma’s is de benaming van de instelling, die zowel museum als wetenschappelijk onderzoekscentrum is. Vroeger was de naam ‘Museum voor Belgisch-Kongo’, nu worden ‘Koninklijk Museum voor Midden-Afrika’ (KMMA) en het recentere ‘AfricaMuseum’ door elkaar gebruikt. Dit leidt tot verwarring. Terwijl ‘Midden-Afrika’ een geografische focus legt, verwijst ‘Africa’ naar een continent van meer dan vijftig landen. Wie de permanente tentoonstelling bezoekt, kan nochtans niet anders dan vaststellen dat het museum géén Afrikamuseum is, maar een Congomuseum (met een beetje Rwanda en Burundi).
Koloniale ontstaansgeschiedenis
Boltanski deed er goed aan om zijn nachtelijke zoektocht in het centrum van Tervuren te starten. De zeven graven aan de kerk zijn de pijnlijke sporen van de beginjaren van het huidige AfricaMuseum. Het museum wordt vandaag gepromoot als een fijne plaats om naar ‘Afrikaanse’ dieren te kijken of iets te leren over ‘Afrikaanse’ kunst, talen, muziek, enz. Maar hoeveel bezoekers weten dat het museum ontstond na de Wereldtentoonstelling van 1897? Wie weet dat het koloniale luik van die tentoonstelling in het park van Tervuren was en dat 267 Congolezen naar België werden overgebracht voor een mensenzoo, met zeven doden tot gevolg? Na het succes van dat koloniaal spektakel nam koning Leopold II, op dat moment eigenaar van Congo, het initiatief om een Congomuseum te bouwen.
King Kasaï belicht waaraan het museum zelf amper aandacht schenkt: zijn eigen ontstaansgeschiedenis. Is het de bedoeling om die ongemakkelijke koloniale geschiedenis naar de achtergrond te brengen om zich neutraler voor te stellen aan de bezoekers? Immers, als het museum zijn geschiedenis recht in de ogen zou kijken, rijzen wellicht ook vragen over de geloofwaardigheid van de instelling vandaag. Want als je erkent hoe je bent ontstaan (als koloniaal museum met een racistische kijk op Afrika en Afrikanen), ben je dan wel legitiem om in tijden van dekoloniseren en herstel bezoekers en de samenleving iets te leren over (anti)kolonialisme en (anti)racisme? Heeft de instelling op een overtuigende manier gebroken met die racistische kijk?
Dekoloniseren met Afrikaanse kunstenaars
Uiteraard zijn de geesten geëvolueerd sinds de negentiende eeuw. Een voorbeeld daarvan is de ruimte die het museum voorziet voor de stemmen en de kijk van Afrikanen van het continent en uit de diaspora. Zo startte het museum bij de komst van voormalige directeur Guido Gryseels in 2001 samenwerkingsverbanden met de Afrikaanse diaspora. Dit lijkt vandaag erg evident voor een Afrikamuseum, maar was dat niet twintig jaar geleden. Tot aan de heropening in 2018 had COMRAF (adviescomité van Afrikaanse gemeenschappen) een structurele functie in het museum. Vandaag zijn er Belgisch-Afrikaanse medewerkers en gidsen. De grote spanningen die tijdens de renovatie (2013-2018) ontstonden met experten uit de diaspora zijn echter signalen dat het museum nog zoekende is.
Tijdens zijn wandeling heeft Boltanski aandacht voor de samenwerking met Afrikaanse kunstenaars. Hij staat stil bij enkele kunstwerken. Het museum vroeg artiesten om creaties te maken voor specifieke zalen. Dit wordt vaak voorgesteld als een voorbeeld van ‘dekoloniseren’. Maar volstaat het om een werk van een zwarte kunstenaar een plaats te geven? Gaat dekoloniseren niet vooral over het herverdelen van macht? Welke reële macht staat het museum af? Dekoloniseren is meer dan hedendaagse werken van zwarte kunstenaars tentoonstellen. De voorstelling van die werken in de permanente tentoonstelling heeft meer weg van een façade-ingreep dan een beleid dat raakt aan ongelijke machtsverhoudingen, bijvoorbeeld tussen een machtig Europees museum en Afrikaanse artiesten.
Boltanski twijfelt alvast of de kunstwerken een echt tegengewicht kunnen bieden in een gebouw waar het koloniaal project van Leopold II zo prominent aanwezig is. Hij slaapt een paar uur in de grote rotonde, een vroegere ingang van het museum. Hier verwelkomde een ivoren standbeeld van Leopold II ooit bezoekers. Vandaag is hij in een hoekje weggezet en heeft hij plaatsgemaakt voor creaties van de Congolese kunstenaar Aimé Mpane. Een van die werken verwijst naar het hoofd van Lusinga. Deze Congolese chef werd eind 19e eeuw onthoofd door een Belgische officier.
Een ander kunstwerk is van de Congolees Freddy Tsimba. Op een venster toont hij een tiental namen van Congolezen die stierven tijdens de koloniale tentoonstellingen in Antwerpen (1894) en Tervuren (1897). Zijn artistieke interventie is een reactie op de muur waarop 1508 namen van koloniale pioniers staan. Je moet zoals Boltanski in de herinneringszaal staan om te ervaren wat écht een indruk nalaat: de vele witte namen op de muur of de enkele zwarte namen op het venster.
Kritische reflecties over museumzalen
Ondertussen is het al meer dan vijf jaar geleden dat het museum heropende na renovatie. De voorbije jaren is er veel gebeurd op politiek en maatschappelijk vlak. Die actualiteit heeft amper een plaats in het boek van Boltanski, evenmin in het museum. Ik denk bijvoorbeeld aan de Black Lives Matters-protesten in 2020 en twee jaar later de spijtbetuiging van de Belgische koning Filip in Congo en de parlementaire stemming van de restitutiewet voor de teruggave van roofkunst.
Ik vind het boek vooral boeiend in combinatie met een bezoek aan het gerenoveerde museum. Het geeft de grote lijnen mee van de Belgische koloniale geschiedenis maar belangrijker zijn de observaties en reflecties van de auteur. Die doen de lezer nadenken over bepaalde zalen en de evolutie van het museum. Boltanski merkt op dat de zaal ‘Koloniale geschiedenis en Onafhankelijkheid’ klein is. Ik hoorde al eerder dat die zaal niet was voorzien bij het begin van de renovatie. Hoe kan dit? Als de Belgische koloniale geschiedenis uitgebreid verteld moet worden in een museum, dan is het toch wel in Tervuren.
King Kasaï roept een interessante vraag op: wat toon je wel of niet over koloniaal geweld, en als je iets toont, hoe dan? Boltanski gaat in op het geweld in het Congo van Leopold II (1885-1908). Dat geweld is voorzichtig aanwezig in de zaal, maar je moet als bezoeker aandachtig kijken en lezen. Ik hoor sommigen zeggen dat het een familiemuseum is en dus ook kindvriendelijk moet zijn, zonder al te zichtbare gewelddadige beelden, bijvoorbeeld van afgesneden handen. Maar kan het AfricaMuseum zich dat veroorloven? Kan het Museum Kazerne Dossin zich veroorloven om het geweld tegen Joden niet te tonen uit angst ‘familiale gezelligheid’ te verliezen?
Een ander aandachtspunt is woordgebruik. In de zaal ‘Weergaloze Kunst’ leest Boltanski het woord ‘verzameld’. Zoals de auteur merk ik bij mezelf irritatie bij dat woord. In de zaal staan topstukken en ik geef toe dat ik het geroofde Luba-masker en andere cultuurobjecten buitengewoon mooi vind. Maar anno 2024 is het problematisch om Congolese objecten enkel esthetisch of functioneel te benaderen. De bezoeker verdient ook informatie over de koloniale context waarin de objecten werden meegenomen. Indien het om roof gaat, is het woord ‘gestolen’ op zijn plaats in plaats van het neutrale ‘verzameld’.
Toen Boltanski het museum bezocht stond het geroofde ‘Nkisi Nkonde’-beeld nog in de kunstzaal. Nu staat het in ReThinking Collections, een tijdelijke tentoonstelling over het onderzoek naar de herkomst van de museumcollecties. In het kader van herkomstonderzoek gaat de aandacht vaak naar cultuurobjecten. Naast de ‘etnografische’ collectie bewaart het AfricaMuseum ook een grote natuurhistorische collectie. Het boek herinnert eraan dat het museum een verleden van kunstroof én natuurroof kent. Het woord ‘massamoord’ betreft niet enkel mensen – in dit geval Congolezen – maar ook dieren.
De titel King Kasaï verwijst naar de grote olifant in de zaal ‘Landschappen en Biodiversiteit’. Het is misschien wel het meest iconische beeld van het museum. Wie wil tijdens een bezoek geen foto van of met deze reus? Maar is het verhaal achter de olifant bekend? In de Congolese Kasaï-regio stierf het dier geen natuurlijke dood, maar werd op bevel gedood met het oog op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Boltanski beschrijft de jachtpartij op een manier die dierenleed tastbaar maakt.
Hoe omgaan met koloniale beelden?
King Kasaï is relevante lectuur voor de actuele gesprekken over de omgang met koloniale beelden. De auteur wandelt voorbij omstreden standbeelden. Zonder per se zijn eigen positie op te dringen zet hij aan tot nadenken. Bij het begin van de permanente tentoonstelling gaat zijn aandacht naar een beeldendepot met onder meer de luipaardman die bekendheid verwierf in Kuifje in Afrika. Hij erkent dat het stripverhaal, net zoals het museum, koloniale propaganda verspreidde. Beide hebben de geesten van vele generaties beïnvloed. Boltanski schrijft dat de beelden van het museum hebben bijgedragen aan een racistische kijk op zwarte mensen.
Sinds het nachtelijk bezoek van de auteur kende het museum enkele zichtbare veranderingen. Zo zal de bezoeker vandaag het beeldendepot niet meer zien. Dat depot werd voorgesteld als een kerkhof van koloniale beelden van Congolezen en Belgen. Midden 2023 besliste de nieuwe museumdirecteur Bart Ouvry om de standbeelden te verwijderen vanwege de stereotiepe beeldvorming. Een team kreeg de opdracht om een vernieuwde opstelling te maken met een betere duiding voor (school)groepen en individuele bezoekers.
Na de publicatie van het boek huldigde het museum nieuwe zalen in die meer aandacht verdienen omdat ze een interessant postkoloniaal narratief brengen. Ik denk aan de ruimte ‘Let’s talk about racism’, officieel voorgesteld in 2023 bij de start van de programmatie rond 125 jaar museum. Of de ‘Afropea’-zaal over de zwart-Afrikaanse aanwezigheid in België. Deze vernieuwingen wijzen erop dat de band tussen het museum en hedendaags racisme bespreekbaar wordt gemaakt en de rol van Afrikanen in de Belgische samenleving wordt erkend. De twee zalen staan ook symbool voor het traag maar onomkeerbaar museaal veranderingsproces waarover Boltanski schrijft. King Kasaï is de moeite waard om te lezen. Het boek biedt een boeiende kritische blik op koloniale (stand)beelden en verhalen in het gerenoveerde, en soms gecontesteerde AfricaMuseum. De auteur opent zo ongemakkelijke én noodzakelijke gesprekken over hoe we (willen) omgaan met ons koloniaal verleden.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.