Filosofie, Recensies

Een oorverdovende betovering

Leven als een vogel

Vinciane Despret (vert. Jeanne Holierhoek)

In de toppen van enkele belendende platanen voor mijn woning heeft een koppel eksters sinds vorige winter zijn toevlucht genomen. Gestaag bouwt het daar een nest. Op een ochtend schrik ik bij het zien van een groepje zwarte kraaien. Onbeschaamd neuzen ze rond in het zorgvuldig vervaardigde bouwwerk. Krassend doen de eksters hun beklag; ze fladderen druk in het rond, maar het lukt ze niet de indringers te verjagen. Uitzinnig van woede trek ik het raam open. Wild gebarend roep ik vervolgens de longen uit mijn lijf totdat de kraaien vertrekken. En wanneer de eksters langzaam dichterbij komen, glunder ik van trots en blijdschap.

Dat deze anekdote een toepasselijke aanhef vormt voor een bespreking van een boek van de hand van Vinciane Despret, wordt duidelijk voor wie haar eerdere ethologische werk erop naslaat. Of het nu gaat om ratten in laboratoria (Penser comme un rat), schapen en wolven in het wild (Quand le loup habitera avec l’agneau), of octopussen in een gedachte-experiment (Autobiographie d’un poulpe), altijd weer spelen concrete dieren en hun specifieke levensgeschiedenissen de hoofdrol. In Desprets oeuvre neemt dat vaak de vorm aan van anekdotes en verrassende confrontaties tussen dier en onderzoeker. Al tijdens haar eerste veldonderzoek over Arabische babbelaars onder leiding van Amotz Zahavi, blijkt Despret dan ook even geïnteresseerd te zijn in het gedrag van de onderzoeker als dat van de vogels, wat haar zowel een ethologie, als een ethologie van ethologen opleverde (La danse du cratérope écaillé. Naissance d’une théorie éthologique). Hoe dierlijk gedrag in kaart wordt gebracht, naar welke antwoorden men als wetenschapper op zoek is en welke theorieën men daarbij hanteert, hangen namelijk in grote mate af van de specifieke vragen waarmee de onderzoeker het dier tegemoet treedt. Theorievorming is dan niet alleen een praktische aangelegenheid, maar vooral een ethische. De normen die men in een theorie volgt en voorschrijft hebben namelijk consequenties voor wat er bestudeerd wordt en hoe omdat die direct betrekking hebben op de verhouding tussen mens en dier. De taal waarin zulke theorieën gearticuleerd worden maakt bovendien een essentieel verschil en kan soms zelfs een zaak van leven of dood zijn.

Het werk van Despret wordt gekenmerkt door een verfrissende, zoekende taal die geen afbreuk doet aan haar wetenschappelijke ambities, maar ze juist naar een hoger niveau tilt omdat ze ook moreel georiënteerd zijn. Niet in een moraliserende en normatieve zin, wel in filosofische zin: de verhalen en anekdotes die Despret opdist zetten aan tot denken omdat ze de mens-dierrelatie voortdurend ondervragen. In het voorwoord van Que diraient les animaux si… on leur posait les bonnes questions? (in 2022 vertaald als Wat zouden dieren zeggen als we ze de juiste vragen stelden?) vergeleek Bruno Latour Desprets verhalen over dieren terecht met de fabels van Jean de la Fontaine en lauwerde hij ze als hoogstandjes van filosofische stoutmoedigheid.

 

Territorialiseren (1)

Leven als een vogel (2023) is pas het tweede boek van Despret dat in het Nederlands vertaald werd. In deze ‘ecologie van aan vogels gekoppelde ideeën’, worden we getrakteerd op verhalen die ons onderdompelen in het rijk der vogels, meer bepaald in de theorievorming rond en geschiedenis van vogelterritoria. Die geschiedenis is allerminst onschuldig omdat de term territorium zelf niet onschuldig is als een beschrijvende categorie. Al in een zeventiende-eeuwse beschrijving van ‘een nachtegaal [die] zijn eigendom kiest’ vinden we de huidige betekenis van het woord territorium terug: het houdt in eerste instantie verband met eigendom, agressie, bezit en zelfs oorlogsvoering. Die historisch gegroeide betekenis draagt volgens Despret nog steeds bij tot verwoestende en koloniserende onderzoekspraktijken in de ornithologie. En die praktijken maken zulke connotaties bovendien aannemelijker en sterker. Het is een term die daarom gemakkelijk ‘verarmde denkgewoonten met zich kan meevoeren’ en in een context van dierenonderzoek dringend gedeconstrueerd en bekritiseerd moet worden.

Wat een vogel precies doet en wat zijn motieven zijn wanneer hij een plek ‘territorialiseert’ is daarom het eigenlijke thema van het boek. Leven als een vogel kan dan gelezen worden als een synopsis van enkele van de meest toonaangevende theorieën rond vogelterritoria. Daarbij wordt duidelijk dat het territorium niet één functie heeft maar juist in allerlei noden, wensen en verlangens voorziet van een specifieke vogel in zijn specifieke leefomgeving. Afgezien van de levensnoodzakelijke functies zoals voedselbehoefte, bescherming, populatieregulering, reproductie zijn territoria ook plekken die de voorwaarde vormen voor interactie met andere vogels. Ze zijn de structuur waarin vogels met elkaar op zoek gaan naar nieuwe samenlevingsvormen, ontmoetingsplekken die het sociale bindweefsel zijn waardoor vogels met elkaar in dialoog kunnen treden.

Maar bovenal zijn territoria fluïde en poreuze plekken waar vogels zichzelf, in gezang en ander gedrag, tot uitdrukking kunnen brengen. Territoria hebben met andere woorden een expressieve, creatieve en zelfs artistieke functie: ze zijn het decor van spel, theater en drama en kunnen gezien worden als een extensie van de vogel zelf. De grenzen tussen territorium en vogel zijn daarbij allerminst vastomlijnd. In een passage over het toe-eigenen van een plek verheldert Despret deze porositeit door de activiteit van toe-eigenen niet als reflexief op te vatten (s’approprier), maar als actief (approprier à): een zich eigen maken aan de plek die wordt toegeëigend. In die betekenis wordt het vrouwtje bij het uitkiezen van een mannetje in diens gezang ook aangetrokken tot – of zelfs betoverd door – de kwaliteiten van het territorium zelf die daarin tot uiting komen. In de prachtige vertaling van Jeanne Holierbroek is het vogelgezang dan de uitdrukking van

de hoogte van de bomen, de aanwezigheid van een omgeving die vreedzaam of druk kan zijn […], het ruwe oppervlak van de rotsen, een bron die haar eigen lied zingt, de schaduw van het bladerdak, de smaak van de vruchten en de insecten onder de bladeren, misschien zelfs de manier waarop de zon zich een weg baant door het loof.

 

Territorialiseren (2)

Nog interessanter wordt het als Despret haar synopsis ook voorstelt als een specifieke bijdrage tot het wetenschappelijke discours rond vogelterritoria. Door de aandacht te vestigen op de veelheid aan functies creëert Despret namelijk zelf een speelruimte die toelaat op een andere manier over territoria na te denken. Daarmee ‘territorialiseert’ Despret dat discours in de betekenis die Gilles Deleuze en Felix Guattari aan het begrip toekennen. In hun oeuvre fungeert het als een kritische notie die verwijst naar een ritmisch en dynamisch proces dat dingen, op theoretisch en praktisch niveau, in beweging brengt en vermenigvuldigt en daarmee hun hiërarchische ordening overhoop haalt. Het is de activiteit waarbij een bepaalde plek – een park, een dierentuin, een theorie, een wetenschappelijk discours, een set aan praktijken en regels – wordt ingenomen maar daardoor in wezen ook verandert. Het territorialiseringsproces bij vogels is dan, in de betekenis die Deleuze en Guattari eraan koppelen, een proces waarin intensiteit, ritmes en melodieën continu verhoogd en verlaagd worden. Het territorium, zo lezen we, is een plek van ‘variabele affectiviteit’ tussen de vogel, andere vogels, de bomen, het gebladerte, de temperatuurschommelingen, etc. Het is een wereld die bestaat uit meerdere werelden die voortdurend met elkaar interageren.

Despret territorialiseert (vermenigvuldigt en diversifieert) de ornithologie daarom zelf: het ritme en de melodie van de theorievorming rond het territorium ondergaan in het boek een metamorfose die elke statische, eenduidige en alomvattende verklaring de kop indrukt. Daarmee draagt Despret opnieuw een ethische boodschap uit: de manier waarop men denkt over territoria wordt complexer gemaakt en vertraagd doordat er een radicaal andere verbeelding op losgelaten wordt. De uitkomst is niet alleen aandachtiger onderzoek; door territoria zelf als dynamische en complexe werelden te begrijpen die geenszins hoeven onder te doen voor onze eigen menselijke wereld, kunnen we die werelden tezelfdertijd ook bewoonbaarder maken.

 

Enchantment

Wat Leven als een vogel misschien wel meer onderscheidt van Desprets andere werk is het betoverende karakter ervan. In het volgen van de ritmes en melodieën van het territorialiseringsproces (van zowel vogels als hun onderzoekers) bezingt Despret letterlijk de diversiteit en complexiteit van het vogelrijk. Inhoud en vorm vloeien daarbij naadloos in elkaar over en komen samen in een harmonisch spel van ‘polyfone partituren’ (zesde en laatste hoofdstuk), begeleid door ‘akkoorden’ (twee boekdelen) en ‘contrapunten’ (tussenhoofdstukjes). Dat het gekraai, gekras, gezang en geroep van moeraswinterkoninkjes, epauletspreeuwen, driekleurtroepialen, roodoogvireo’s, sneeuwhoenderen, goudkraagmanakins, witkruingorzen en bauwe mierklauwieren in dat geheel elk hun eigen betoverende rol spelen, behoeft weinig verbeelding.

Betovering is hier daarom op zijn plaats als leidmotief van het hele boek. Etymologisch gesproken heeft het Franse woord enchantment zijn wortels in het Latijnse incantare, dat zoveel betekent als ‘in de ban zijn’ of ‘onder bezwering staan’; maar het houdt eveneens verband met het Franse woord chanter (zingen). Meteen op de eerste pagina’s wordt die dubbele etymologische lijn al duidelijk. Een persoonlijke anekdote van de auteur zet daar de toon die het boek in zijn geheel kleurt. Het gezang van een merel ‘bij het aanbreken van de dag’ grijpt Desprets aandacht en vormt het begin van een relaas over de territoriale periode van vogels. Daarenboven bezweert dat gezang Despret ook zelf wanneer ze, in haast religieuze aandoende bewoordingen, het gevoel krijgt ’dat het lot van de complete aarde, of misschien wel het bestaan van de schoonheid zelf, op dat moment rustte op de schouders van die ene merel’. Die gedachte komt ook aan het einde van haar onderzoek terug wanneer de auteur mijmert dat vogels ‘de geschapen wereld naar een staat van jubel voeren’ en ‘ze […] de schepping in een staat van genade [brengen]’.

Zulke verwijzingen lijken ongepast voor een boek dat wetenschappelijke nauwkeurigheid hoog in het vaandel draagt (gerenommeerde ornithologen, sociologen en filosofen krijgen de wind van voren voor onwelwillend en vluchtig lees -en opzoekwerk). Dergelijke bewoordingen zouden zelfs geëvalueerd kunnen worden als een vorm van antropocentrisme dat uitgaat van een overgeromantiseerd beeld van de natuur die in haar uiterlijke verschijningsvormen in dienst zou staan van genade en schoonheid. Een kritische lezer zou kunnen vragen: Wiens genade? Wiens schoonheid? Wat zulke passages echter aantonen is een gevoeligheid voor een wereld die verloren dreigt te gaan, een wereld waarin het zingen van vogels precair wordt omdat onze luisterbereidheid ervoor slinkt. Verwijzend naar ‘Ce mal du pays sans exil’ van de Franse antropoloog Baptiste Morizot noemt Despret dit solastalgia: het gevoel dat we het troostende, het opbeurende van een vertrouwde wereld zijn kwijtgeraakt, waardoor onze aandacht voor verlies en wat we aan het verliezen zijn is aangescherpt’. De herontdekking van die vertrouwde wereld houdt daarom misschien wel meer een herbetovering in die net behoefte heeft aan religieuze metaforen om onze aandacht ook aan te scherpen en bovendien langer te laten duren.

 

Kapitaliserende aandacht

Om die schoonheid, dat jubelen en die genade te ervaren is het vooral nodig om met een bepaald soort aandacht te luisteren naar wat er gezegd of gezongen wordt en daarin na te gaan aan wie of voor wat dat zingen bestemd is. Daarmee weerklinkt een centraal thema in Desprets oeuvre: kritiek leveren op wetenschapspraktijken en -theorieën die te snel en te onachtzaam te werk gaan. Onder het mom van objectiviteit zijn zulke theorieën nefast voor het wetenschappelijk discours rond vogels alsook voor het leven van die vogels zelf. De theorievorming rond vogelterritoria is daar geen uitzondering op, maar eerder het paradigmatische voorbeeld van.

Tot aan het einde van de jaren ‘70 van de vorige eeuw werden er bijvoorbeeld onderzoeken gevoerd die de belangrijkste functie van het territorium toeschreven aan die van de populatieregulering. Om deze hypothese te testen en het empirische bewijs voor haar algemene geldigheid te leveren, vonden onderzoekers er niets anders op dan volledige gebieden uit te roeien en alle vogels te doden om vast te stellen hoe lang het duurt voor vogels uit andere gebieden de lege territoria zouden innemen. In een neoliberaal klimaat waarin economische kosten-batenanalyses, wiskundige modellen en empirische rigiditeit hoogtij vieren (de ideale voedingsbodem voor het Thatcher-Reagan tijdperk), zijn zulke onttoverende theorieën en de praktijken die ze tot stand brengen het resultaat van wat Despret in navolging van Latour ‘berekende onachtzaamheid’ noemt. Onderzoekers kapitaliseren dan niet alleen op datgene wat ze onderzoeken – resultaten kunnen gepubliceerd worden in hetzelfde tempo van economische transacties. De aandacht waarmee ze hun onderzoeksobject tegemoet treden kapitaliseert dat object ook in actieve zin – vogels zijn de dupe van een soort aandacht die hen reduceert tot handelswaar dat naar believen gebruikt (en misbruikt) kan worden.

 

Deugdelijke aandacht

De verhalen, theorieën en onderzoekers waaraan Despret de meeste aandacht besteedt, vertonen daarentegen een heel andere soort aandachtigheid. Die aandacht impliceert geen top-downbenadering waarbij de onderzochte vogels haarfijn moeten worden ingepast in een reeds bestaande theorie. Ze impliceert veeleer een welwillendheid van de ornitholoog – vaak door vogels geobsedeerde amateurs – om te leren wat van belang is voor het dier, om te luisteren en te kijken naar wat telt, en dus om de juiste vragen te stellen aan de vogel al naargelang zijn specifieke situatie erom vraagt. Met dit soort aandacht luisterde Despret ook naar het gezang van de merel. Er viel iets op dat van belang was voor de vogel en dat uitnodigde er met dezelfde soort aandacht naar te luisteren. Deze deugdelijke aandacht cultiveren, het soort aandacht waarin ‘de miniemste verschillen ertoe doen’, is daarom van levensbelang.

De verhalen van Jared Verner en Margaret Morse Nice zijn hiervoor exemplarisch. Verner liet bij het observeren van moeraswinterkoninkjes zijn oog vallen op een mannetje dat, hoewel zijn territorium groot was, pas op het laatste nippertje een vrouwtje voor zich kon winnen. Toen het koppel echter begon te paren, merkte Verner op dat het nest zo slecht gebouwd was dat hij besloot het steviger te bevestigen ‘om te voorkomen dat het zou vallen’. Nice observeerde dan weer vanuit haar eigen woonkamer en tussen haar huishoudelijke taken door jaren aan een stuk een groep zanggorzen. Om de verschillende individuen beter uit elkaar te houden, kwam zij op het idee de vogels te ringen, een methode die tot dan toe louter gebruikt werd om trekroutes vast te stellen. Voor Nice was het echter een essentiële methode om de vogels beter te leren kennen, een manier om hun afzonderlijke levensbiografieën nauwkeuriger op te tekenen ‘op basis waarvan duidelijk werd waar vogels die een territorium vestigen belang aan hechtten’. Zulke anekdotes geven niet alleen blijk van betrokken nieuwsgierigheid, ze voegen ook iets wezenlijks toe aan de (kennis over de) wereld.

 

Fluitend door het leven?

Leven als een vogel is een oefening in deugdelijke aandacht zonder dat daarbij expliciete deugden worden verkondigd. Het is een fijnmazige zoektocht die het midden houdt tussen wetenschappelijke finesses en morele daadkracht. Een zoektocht die de betoverende schoonheid van het dierenrijk als drijvende motor neemt. In die zin inspireert het boek eerder tot een esthetische blik op en een ethisch handelen in de wereld dan dat het een esthetica of ethiek voorschrijft. Het boek stelt een voorbeeld zonder normatief te willen zijn (denk terug aan de vergelijking van Latour met de fabels van de la Fontaine). En daarmee tracht Despret, in de omschrijving die Morizot van zijn eigen werk geeft in het nawoord, ‘een ontologische waardigheid terug te geven’ aan de levende wereld.

Maar net op dit punt schuilt er een spanning in het boek. Het ethisch appel dat schuilgaat achter het meerledige territorialiseringsproces van Despret is, omwille van haar duidelijke ecologische agenda, meer dan ooit nodig. Dat appel mag door de veelheid aan klanken en kleuren misschien luider weerklinken, je vraagt je af of de speelse wijze waarop de auteur het leven van vogels in kaart brengt geschikt is om die agenda ook afdoende te dienen. De frivoliteit waarmee Despret schrijft en waartoe zij haar lezers inspireert kan dan een hindernis zijn voor wie er serieuze ecologische problemen mee te lijf wil gaan. Nog anders gesteld: waarin de waardigheid van deze ontologie van het levende precies bestaat en waarom dat het geval is, zijn vragen die onbeantwoord blijven. Keren we terug naar de anekdote van in het begin, dan kunnen we bovendien de vraag opwerpen of de aandacht die ik had voor de eksters wel de juiste soort reactie opleverde. Waren mijn trots en blijdschap terecht? Of bemoeide ik mij niet inderdaad op een groteske manier – brullend en tierend – met de wereld van die vogels?

De paradox is dat je na het lezen van Leven als een vogel de wereld in haar complexiteit fluitend tegemoet kunt treden, maar dat dat fluiten, naar analogie van het vogelgeluid zelf, nooit meer hetzelfde kan en ook niet mag zijn. Het boek is daarom zowel een aanfluiting van als een ode aan de naïviteit, waardoor de lezer met meer vragen achterblijft dan dat hij sluitende antwoorden krijgt. Het is de verdienste van Vinciane Despret om daarbij lichtzinnigheid met diepgang, gefluister met geroep, klaarheid met onzekerheid te verbinden en de meerstemmigheid van het leven zelf te doen weerklinken. Aan ons om met gespitste oren en de juiste aandacht naar die oorverdovende betovering te luisteren.

Octavo, Amsterdam, 2023
Vertaald door: Jeanne Holierhoek
ISBN 978-94-90334-38-3
192p.

Geplaatst op 11/10/2023

Tags: Baptiste Morizot, Bruno Latour, Ethologie, Leven als een vogel, Territorialiseren, Vinciane Despret

Categorie: Filosofie, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Ab De Nijs Bik

    Een betoverende recensie die aanzet tot het lezen van een betoverend boek.

    Beantwoorden

  2. Fie van de Wouw

    Vinciane Despret verdient meer vertalingen, en meer artikels geïnspireerd door haar werk. Dank al voor deze aanzet.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.