De verwilderde tiener die in de barre winter van begin 1800 de bossen van het zuid-Franse departement l’Aveyron inruilde voor de beschutting van de mensenwereld, werd wereldvermaard door L’enfant sauvage (1970), François Truffauts mooie maar sterk geïdealiseerde verfilming van het eerste rapport van de jonge arts Jean Marc Gaspard Itard (1774-1838) over zijn inspanningen om de jongen te beschaven.
Itard schreef vier rapporten maar alleen het eerste (1801) en het laatste (1806-1807) bleven bewaard. Die zijn nu in het Nederlands vertaald door Yevgenia Lodewijks. Haar vertaling kan me niet bekoren. De literaire kwaliteit van Itards belangrijke rapporten is weg, prachtige volzinnen en redeneringen werden verhakkeld, verscheidene passages en woorden zijn houterig of fout vertaald (zo heet l’incertitude des hypothèses bij haar ‘twijfelachtige hypotheses’).
Zeer verdienstelijk evenwel is dat Lodewijks een en ander inkadert in het Frankrijk van die tijd, al neigt ook zij, zoals velen die de rapporten lezen of de film zien, naar idealisering van kind en leermeester. Zo beweert Lodewijks dat de wilde jongen veel geluk had ‘op het juiste moment in de geschiedenis’ op te duiken, met name in het verlichte en postrevolutionaire Frankrijk.
Daar valt een en ander op af te dingen, zeker na lectuur van de eigentijdse documenten die Thierry Gineste samenbracht en becommentarieerde in Victor de l’Aveyron. Dernier enfant sauvage, premier enfant fou (2010). Ook The Forbidden Experiment (1980) van Roger Shattuck is een aanrader. Lodewijks vermeldt beide bronnen wel, maar gebruikt ze selectief. Zo rept ze zo weinig mogelijk over de ontluikende seksualiteit van le sauvage en hoe diens onstuimige driften uiteindelijk zijn hele opvoeding dwarsboomden.
Een goed uitgangspunt voor enige nuancering is de vraag met welk doel Itard zijn rapporten schreef. Goed een maand voordat le sauvage opdook werd in Parijs de Société des observateurs de l’homme opgericht door een zestigtal geleerden. De Société wilde op onbevooroordeelde wijze informatie verzamelen over alle soorten mensen, vroeger en nu, hier en elders. De studie van andere en wilde volkeren, kinderen en wilde kinderen, doofstommen en geestesgestoorden moest het ontstaan en de evolutie van alle fysieke, intellectuele en sociale vermogens van de mens in kaart brengen.
Toen het nieuws over de le Sauvage de l’Aveyron Parijs bereikte, kwam de Société in actie. Ze schreef aan de beheerders van het doofstommeninstituut waar le sauvage opgesloten zat, dat het voor de vooruitgang van de menselijke kennis van groot belang zou zijn mocht een gedreven en welmenend waarnemer het beschaven van de ‘wilde’ even uitstellen om na te gaan welke ideeën de jongen verworven had en nog zou verwerven.
Op die manier ontkwam de verwilderde jongen aan het wees- en armenhuis waar hij, zoals vele tienduizenden verwaarloosde kinderen in het chaotische postrevolutionaire Frankrijk, waarschijnlijk van honger en ellende zou zijn omgekomen. Le sauvage werd een studieobject. Pierre-Joseph Bonnaterre, toen een vermaard botanist, bestudeerde de ‘wilde’ maandenlang als betrof het een vreemde plant. Veel van zijn nauwkeurige waarnemingen zijn terug te vinden in Itards verslagen. Na afloop werd Bonnaterre geroemd omdat hij le sauvage in wilde staat had weten te bewaren. Nu, schreef de directeur van het instituut waar de jongen verbleef, konden de echte filosofen aan de slag, zij die er al lang van droomden een kind in sociaal isolement te laten opgroeien om de spontane ontwikkeling en evolutie van menselijke vermogens en ideeën te bestuderen. Le Sauvage de l’Aveyron leek een gedroomde plaatsvervanger voor dit verboden experiment.
Parijs eiste de le sauvage op. Toen hij op 6 augustus 1800 onder grote publieke belangstelling in de lichtstad aankwam loofde de Société een prijs uit voor een studie die door dagelijkse observatie van een of meer wiegenkinderen de ontwikkelingsgang van de fysieke, intellectuele en sociale vermogens van de mens optekende en of die bevorderd dan wel verstoord werden door voorwerpen en personen in hun omgeving. De mens, luidt het in de aankondiging van de wedstrijd, heeft de hele wereld bestudeerd en bedwongen, behalve zichzelf. Geleerden hebben met oneindig geduld het ontstaan van insecten en planten doorgrond, maar de mens zelf blijft een groot raadsel.
De Société stelde een comité van vijf geleerden aan om le sauvage te bestuderen. De beroemdste onder hen, Philippe Pinel, de man die volgens de legende geesteszieken uit hun boeien had bevrijd (waarna ze in dwangbuizen werden gestopt), rapporteerde in november 1800 dat het geen sauvage was maar een jongen die alle kentekenen vertoonde van ongeneeslijk idiotisme. Pinel meende dat het kind waarschijnlijk om die reden verloren was gezet en dus ook niet opvoedbaar was.
De Société liet de jongen langzaam maar zeker aan zijn lot over. Hij verkommerde in het doofstommeninstituut en werd zo onhandelbaar dat overwogen werd hem in een krankzinnigengesticht op te sluiten. Tot Jean Marc Gaspard Itard, een jonge arts en leerling van Pinel die aan het instituut verbonden was, geïnteresseerd raakte in le sauvage. Itard was er vast van overtuigd dat de jongen niet wild was maar verwilderd in het sociale isolement waarin hij opgegroeid was. Verstoken van elk menselijk contact ontbrak het hem aan de kennis en de ideeën die je normaliter ‘spontaan’ verwerft. Itard geloofde rotsvast in de verbeterbaarheid van de jongen en regelde een verzorgster en een aparte kamer voor hem. Eind 1800 werd Itard aangesteld als wetenschappervoogd. Eerst de op overleving afgestemde zintuigen van Victor – zoals Itard hem noemde – heropvoeden en hem vervolgens taal en betekenis bijbrengen, dat was het programma.
Itard stond niet alleen met zijn opvatting, al geloofden weinigen dat het kind nog voor de beschaving te redden viel. In de herfst van 1800 concludeerde J.J. Virey, een bioloog die le sauvage langdurig had geobserveerd, in zijn even leerrijke als idealiserende verhandeling dat de ‘jonge ongelukkige’ zijn primitieve en eenvoudige zijnswijze zou kwijtspelen als hij ‘op deze ellendige aarde’ werd opgevoed.
Ondertussen deden officiële instanties in Parijs moeilijk over de financiering van Itards project, ook al omdat Pinel in het tweede deel van zijn rapport (mei 1801) er niet de minste twijfel over liet bestaan dat le Sauvage de l’Aveyron een imbeciel was. Waarschijnlijk in reactie hierop schreef Itard dat najaar zijn ‘verhandeling over de eerste ontwikkelingen van Victor de l’Aveyron’, een hoopvol, aan de Société gericht verslag over de vorderingen die in amper negen maand tijd waren gemaakt, met de klemtoon op het filosofisch en antropologisch belang ervan. Itard was er door spitsvondige stimulansen in geslaagd Victors zintuigen herop te voeden. Hij wekte zijn nieuwsgierigheid op en speelde op ingenieuze wijze in op zijn behoeften en noden (behalve de seksuele, daar bleef Itard bevreesd af). Het rapport getuigt van enorme inzet, volharding, doorzicht en grote vindingrijkheid bij het bedenken van nieuwe leer- en opvoedingsmethoden.
Le Sauvage de l’Aveyron was niet langer studieobject, niet langer slechts middel tot een doel, maar evenmin een doel op zich. Ook Itard had meer oog voor de ‘wilde’ dan voor de ‘jongen’. In bijna alle verslagen gaat het om le sauvage, niet over l’enfant sauvage. De wilde moest beschaafd worden, zelfs al sloeg de jongen herhaaldelijk op de vlucht voor die beschaving. Geleerden als Itard hadden geen oren naar het aanbod van Bonnaterre’s knecht Clair die na maandenlang voor de jongen gezorgd te hebben aanbood om dat als een vader te blijven doen.
Civilisatie, waar nodig met harde hand: opsluiting in een donker hok, schokken van een Leidse fles, urenlange koude en hete baden, profiteren van de panische hoogtevrees van de jongen. Hij leerde schreien. Itard was op slag beroemd. Europa was nu helemaal in de ban van le sauvage de l’Aveyron. Maar al gauw wilde Parijs het experiment om financiële redenen afbreken en de minister eiste ook onmiddellijke stopzetting van het tegen betaling te kijk zetten van de ‘wilde’.
Itard kreeg veel steun, ook van Pinel, en er werd geld vrijgemaakt voor nog twee jaar. Tot Itard in 1804 inzag dat de met zijn puberteit worstelende Victor geen vooruitgang meer boekte en er de brui aan gaf om een winstgevende praktijk in hartje Parijs te openen.
In 1806 vroeg de verantwoordelijke minister aan Itard om ‘in naam van mensheid en wetenschap’ een gedetailleerd rapport op te stellen over zijn opvoedingspoging. In zijn Rapport sur les nouveaux développements de Victor de l’Aveyron maakt Itard de balans op van het gerealiseerde, maar hij stelt vooral vast dat zijn beschavingspoging mislukt is. Victor was teruggevallen in zijn vroegere apathie, bracht zijn dagen in eenzaamheid door, verdwaasd wiegend en als een bezetene masturberend.
Zonder het bevel van de minister, schrijft Itard, had hij zijn werk liever tot vergetelheid gedoemd, want het toont minder vooruitgang bij de leerling dan gebrek aan succes van de leraar. Itard bekent dat hij er meer dan eens mee wilde ophouden. Hij betreurt de verloren tijd en het kind gekend te hebben dat door de steriele en onmenselijke nieuwsgierigheid van mensen uit ‘een onschuldig en gelukkig leven’ was weggerukt. Alle moeite en inspanning waren tevergeefs geweest. Victor kon maar beter terugkeren naar zijn bossen om de draad van zijn primitieve leven terug op te nemen. Zich tot Victor richtend alsof die hem kon verstaan, vervolgt Itard: ‘en mochten je nieuwe behoeften je afhankelijk gemaakt hebben van de maatschappij, boet dan voor het ongeluk haar tot geen nut te zijn en ga van ellende en verveling sterven in Bicêtre’ (toen een berucht gevangenishospitaal).
In 1810 meldden de beheerders van het doofstommeninstituut aan de minister dat er geen hoop meer was le sauvage ooit te civiliseren en dat ze hem niet langer onderdak konden verlenen. Victor en zijn opvoedster, Mme Guérin, verdwenen voorgoed in een doodlopend straatje vlak bij het instituut. Zeventien in duisternis gehulde jaren later stierf Victor en belandde zijn stoffelijk overschot in een gemeenschappelijk armengraf.
Kort nadat Victor uit het instituut was gezet weigerden de beheerders een andere wilde jongen op te nemen. Victor de l’Aveyron, schreven ze, had meer dan duidelijk gemaakt dat alle zorgen niets uithaalden en ook dat de slechte gewoonten van die wilden een kwalijke invloed hadden op de bewoners van het internaat.
Tal van psychologen, sociologen, pedagogen, taalkundigen, antropologen, historici en ethici hebben zich in de voorbije eeuwen over Itards leerrijke rapporten gebogen en er allerhande conclusies uit gepuurd wat betreft de ontwikkeling en opvoeding van mensen. Of Victor alleen maar verwilderd was en niet (ook) verstandelijk gehandicapt, zullen we vermoedelijk nooit weten.
Zeker is dat een van de leerlingen van Itard, Edouard Séguin, de door Itard bedachte leer- en opvoedingsmethodes gebruikte voor mensen met een verstandelijke beperking. In 1839 richtte Séguin de eerste Franse school op voor mensen met een verstandelijke beperking en later introduceerde hij die speciale opvoedingsmethode in de Verenigde Staten. Maria Montessori, die Itards aanpak leerde kennen via het werk van Séguin, haalde er begin twingtigste eeuw inspiratie uit voor haar kindgerichte ‘wetenschappelijke pedagogiek’. Zo staat de ‘wilde’ Victor ironisch genoeg aan de basis van sommige moderne onderwijssystemen en bepaalde psychologische en psychiatrische inzichten.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.