Filosofie, Recensies

Gevangen in een digitale grot?

Infocratie

Byung-Chul Han

Digitale media maken een einde aan de tijd van de massamens. De bewoner van de gedigitaliseerde aardbol is geen ‘niemand’. Hij is eerder iemand met een profiel, terwijl in het tijdperk van de massa’s alleen misdadigers een profiel hadden. Het informatieregime maakt zich meester van de individuen door gedragsprofielen van hen op te stellen.

 

Die contra-intuïtieve, licht provocerende stelling debiteert de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han (1959) aan het einde van het eerste hoofdstuk van het essay Infocratie dat hij in 2022 schreef. Han is intussen een bekende figuur geworden. Zijn talloze essays worden in meer dan twintig talen vertaald en hij is een veel gevraagde spreker op het internationale forum. Nog in Korea studeerde hij eerst metallurgie, maar na zijn verhuizing naar Duitsland, veranderde hij ook van studierichting. Hij studeerde Germaanse talen en filosofie in Freiburg en München. Na het behalen van zijn ‘Habilitation’ doceerde hij filosofie, mediatheorie en cultuurwetenschap  aan de universiteiten in Bazel en Karlsruhe en momenteel aan de kunstuniversiteit van Berlijn. Dat alles verneem ik op zijn webpagina, waarop een mooie profielfoto prijkt.

Han brak in 2010 internationaal door met Müdigkeitsgesellschaft (De vermoeide samenleving). Twee jaar later volgde het essay, Transparenzgesellschaft (De transparante samenleving). Nog een jaar later kwam Agonie des Eros (Terugkeer naar Eros) uit. Deze drie essays werden in een Nederlandse vertaling gebundeld onder de titel De vermoeide samenleving, een uitgave die hem ook in het Nederlandse taalgebied roem bezorgde. Aandacht trok hij daarin met de voor velen controversiële bewering dat een doorsnee Westerling weliswaar al vanaf de 16de eeuw een ‘prestatiesubject’ was geworden, maar dat de reden voor die voortdurende uitsloverij naar almaar meer en beter de laatste decennia helemaal was veranderd.

Positiviteit in plaats van negativiteit

 

Het is een bekende stelling van de Duitse filosoof Hans Blumenberg dat de moderne Westerling ongeveer vijfhonderd jaar geleden, omdat hij zich van God verlaten voelde, noodgedwongen zelf het heft in handen nam om zich te verweren tegen negatieve krachten die hem van buitenaf bedreigden (ziektes, natuurrampen). Zo zijn de moderne geneeskunde en technologie ontstaan en het geloof in wetenschappelijke vooruitgang om zoveel mogelijk kwaad, lijden en pijn te elimineren.

De controversiële stelling van Han luidt dat die interpretatie vandaag niet langer opgaat. In plaats van zich te verweren tegen negatieve prikkels, dient de hyperactieve, immer drukdoende hedendaagse Westerling zich immers voortdurend te conformeren aan een teveel aan positieve prikkels, een houding die hij trouwens van binnenuit heeft verinnerlijkt. Zo klinkt het in Hans  jargon:

In een positief geworden wereld kunnen nieuwe geweldsvormen opkomen die niet meer uitgaan van het vreemde andere, maar die in het systeem zelf zijn ingebakken: ze zijn immanent. En juist door die immanentie lokken ze geen immuunreactie uit. Dit neurale geweld, dat leidt tot psychische infarcten, is een terreur van het immanente. En die verschilt radicaal van de horror die uitgaat van het vreemde in de immunologische betekenis.

 

Han illustreert die paradigmatische verandering – van strijd tegen het negatieve naar conformering aan het positieve – graag aan de hand van veranderende ziektebeelden. Opnieuw laat ik hem aan het woord:

 

Elk tijdperk kent zijn eigen ziektes. Het bacteriële tijdperk eindigde met de uitvinding van de antibiotica. En ondanks onze overduidelijke angst voor allerlei grieppandemieën leven wij ook niet meer in het virale tijdperk: dat hebben we dankzij de immuuntechnieken alweer achter de rug. Onze eenentwintigste eeuw is, pathologisch gezien, noch bacterieel noch viraal, maar neuraal. Neuroziektes als depressie, attention deficit/hyperactivity disorder (adhd), borderline persoonlijkheidsstoornis (bps) of burn-outsyndroom (bs) typeren het pathologische landschap van de beginnende eenentwintigste eeuw. Het zijn geen infecties, maar infarcten; ze worden niet veroorzaakt door de negativiteit van het immunologisch vreemde, maar door een overmaat aan positiviteit. Ze trekken zich dan ook niets aan van alle immunologische technieken die erop gespitst zijn de negativiteit van het vreemde af te weren.

 

Na 2014 volgden talloze essays over de evolutie van de moderne Westerse maatschappij, waaronder het in 2020 verschenen Palliativgesellschaft (in Nederlandse vertaling De palliatieve maatschappij). Daarin karakteriseert Han de huidige samenleving als een ‘algofobische’ samenleving die een algemene angst voor pijn koestert en de pijndrempel zowel lichamelijk als psychisch voortdurend verlaagt. In het verlengde daarvan worden pijnlijke discussies uit de weg gegaan, nemen conformiteitsdruk en consensusdwang toe in media en politiek.

Niet alleen politici en journalisten, maar ook opvoeders, leraars en academici schuwen de pijnlijke confrontatie van het debat. Conform de bubbel waarin zij vertoeven, poneren ze liever te hooi en te gras hun stellingen dan het argumentatieve debat met andersdenkenden aan te gaan. Opnieuw verbindt Han angst voor pijn en lijden met de culturele paradigmawissel waarbij het negatieve wordt weggeduwd door een overmatige aandacht voor het positieve. Een dwangmatige feel good-ideologie overheerst, waarvan de digitale ‘likes’ het alomtegenwoordige symbool zijn.

Ongeveer elk jaar laat Han een nieuw essay verschijnen, doorgaans van om en bij de honderd bladzijden. Korte, puntige, opvallend leesbare en hapklare essays zijn het, ook al schuwt de auteur geen filosofisch jargon en lardeert hij zijn boekjes met filosofische neologismen, steevast in gesprek met recente filosofische stromingen. Kwatongen beweren wel eens dat die leesbaarheid te verklaren is doordat het Duits zijn moedertaal niet is en je in je tweede taal makkelijker ingewikkelde zinsconstructies uit de weg gaat.

Voor mij ligt Infocratie, Hans voorlaatste essay. Want terwijl ik deze recensie schrijf, is er al zijn volgende geschrift, Vita contemplativa. Over inactiviteit. Daarin kruist hij de degens met Hannah Arendt en betwist hij de voorrang die zij geeft aan het actieve boven het contemplatieve leven: “Vita activa ontaardt in hyperactiviteit en eindigt in burn-out, niet alleen van de psyche maar van de hele planeet, als het de vita contemplativa niet absorbeert”. Van schrijvende inactiviteit kan je Han bezwaarlijk betichten. Maar zijn pleidooi voor een meer contemplatieve instelling neem ik dan maar ter harte. Infocratie geeft op zich al voldoende stof tot interpretatie en reflectie.

 

Disciplineringsregime versus informatieregime

 

Han opent dit essay met een scherp onderscheid tussen twee vormen van maatschappelijke heerschappij: het moderne disciplineringsregime, voorbeeldig in kaart gebracht in het oeuvre van Michel Foucault, en het huidige informatieregime. De moderne gevangenis als een panopticum met van elkaar geïsoleerde cellen is het ideaalbeeld van het disciplineringsregime. Mensen leven er geïsoleerd van elkaar, zonder enige vorm van communicatie. Het mikpunt van die disciplineringsmacht is het lichaam. In een disciplineringsregime wordt het biologische  lichaam ingeschakeld in een voorthollend productieproces. In de woorden van Foucault: het disciplineringsregime doet aan ‘bio-politiek’ en fungeert als een ‘surveillancemaatschappij’.

Het hedendaagse informatieregime werkt net omgekeerd. Het bedrijft geen bio-politiek en is niet geïnteresseerd in het lichaam. ‘Het maakt zich door middel van psycho-politiek meester van de psyche. Het lichaam is vandaag de dag in de eerste plaats een object van esthetica en fitness.’ Het informatieregime leeft van netwerkvorming, dat communicatie en transparantie hoog in het vaandel lijkt te dragen via het verspreiden van data en zo voor iedereen vrijheid lijkt te garanderen. In de werkelijkheid genereert het een nieuwe, alternatieve vorm van surveillance:

 

Isoleercellen worden afgelost door communicatienetwerken. De zichtbaarheid wordt nu heel anders tot stand gebracht, niet door isolering, maar door netwerkvorming. De digitale informatietechniek zorgt ervoor dat de communicatie omslaat in surveillance. Hoe meer data we genereren, hoe intensiever we communiceren, des te efficiënter wordt de surveillance. De mobiele telefoon als surveillance en onderwerpingsapparaat buit vrijheid en communicatie uit. Binnen het informatieregime voelen de mensen zich bovendien niet gesurveilleerd, maar vrij. Paradoxaal genoeg waarborgt juist het gevoel van vrijheid de heerschappij. Daarin verschilt het informatieregime fundamenteel van het disciplineringsregime. De heerschappij bereikt haar hoogtepunt op het moment waarop vrijheid en surveillance samenvallen.

 

Die ode aan transparantie, zo gaat Han verder, waarvoor de glazen kubus van de Apple-shop in New York symbool staat, roept het beeld op van grenzeloze vrijheid en communicatie, maar belichaamt in werkelijkheid de genadeloze macht van de informatie. Het informatieregime maakt mensen volledig transparant, maar zijn eigen functioneren nooit. De roep om transparantie is zelf niet transparant. ‘Zij heeft een achterkant. De machinekamer van de transparantie ligt in het duister. Zo leveren we ons uit aan de steeds groter wordende macht van de algoritmische blackbox.’

Het informatieregime maakt zich immers via allerlei positieve prikkels meester van de individuen. Het stelt gedragsprofielen van hen op en creëert zo, via de tussenkomst van goed verdienende ‘influencers’, een ‘gevoelde vrijheid’. Dat doet het niet op basis van een of ander ideologisch verhaal, maar met behulp van data. Ooit deed jurist en nazi-ideoloog Carl Schmitt de beroemde uitspraak dat iemand pas soeverein is, wanneer hij over de uitzonderingstoestand beslist. Vandaag is degene soeverein, die over de digitale informatie op het internet beschikt. En zo wordt de hedendaagse mens gefragmenteerd door prikkels van  zogenaamde ‘blackbox’-algoritmes en een overvloed aan data, die uitkomsten genereren zonder uitleg van hoe die uitkomsten tot stand zijn gekomen.

 

Infocratie en democratie

 

Han meent dat alleen een fenomenologisch onderzoek van de informatie de huidige crisis van de democratie binnen het informatieregime kan verhelderen en uitleggen waarom de democratie geleidelijk transformeert in een ‘infocratie’. Het klassieke democratische proces voltrok zich langzaam, was wijdlopig, zocht naar waarheid en rechtvaardigheid via het argumentatieve woord en wederwoord. Han verwijst naar de debatten tussen de republikein Abraham Lincoln en de democraat Stephen Douglas in het Amerika van de negentiende eeuw. Die laatste had voor zijn argumentatie drie uur nodig, evenveel als Lincoln uittrok voor zijn repliek. De moderne democratie, gebouwd op woord en wederwoord, was tijdsintensief.

Het infocratische communicatiemodel, daarentegen, laat zich aflezen aan een immense versnellingsdrang van informatie. Vluchtige informatie atomiseert de tijd en verhindert de deelnemers aan het debat om op lange termijn rationeel te handelen. De discursieve rationaliteit (in bepaalde kringen afgeserveerd als ‘mannelijk’) maakt plaats voor wat Han omschrijft als ‘affectieve communicatie’. We worden ‘aangegrepen’ door steekvlaminformatie, vaak die met het grootste opwindingspotentieel. Tegen die achtergrond kon een ononderbroken twitterende Donald Trump de macht grijpen in de Amerikaanse infocratie.

Voor het opstellen van een persoonlijkheidsprofiel is er nu de nieuwe discipline van de psychometrie of psychografie. Psychometrische profilering belooft iemands gedrag beter te voorspellen dan een vriend of partner het zouden kunnen. Het Britse bedrijf Cambridge Analytica beweert de psychogrammen van álle Amerikaanse burgers in bezit te hebben:

 

Het disciplineringsregime beschikte slechts over demografische informatie, die bio-politiek mogelijk maakte. Het informatieregime daarentegen heeft toegang tot psychografische informatie, die het inzet om psycho-politiek te bedrijven.

 

Zo leidt de psycho-politiek onvermijdelijk tot een informatieoorlog. Illustratief daarvoor is het gebruik van ‘memes’, komische tekeningen met al dan niet een provocerende tekst erbij, op maat gesneden van korte video’s voor de sociale media. De verkiezingsstrijd wordt een grote visuele oorlogsvoering tussen ‘memes’, die niet kunnen argumenteren of discursief redeneren. Geleidelijk zinkt de democratie weg in een ondoordringbaar moeras van informatie. In het perspectief van deze ‘memetische’ oorlogsvoering kan niet alleen een figuur als Trump de macht grijpen, het ‘infocratische’ communicatiemodel luidt tevens het einde in van een gemeenschappelijk gedragen leefwereld.

 

Een einde in drievoud

 

In de laatste hoofdstukken schakelt Han nog een versnelling hoger. ‘Infocratie’ betekent voor hem niets minder dan de zwanenzang van de woordcultuur in al haar facetten. Het communicatieve handelen, zoals de filosoof Jürgen Habermas dat voor ogen had, de luisterbereidheid voor de ander als noodzakelijke voorwaarde voor een echte dialoog, zoals Hannah Arendt die opvatte, de ervaring van een gemeenschappelijke leefwereld, de zoektocht naar waarheid en uiteindelijk de vrijheid van de mens zelf: allemaal staan ze onder druk van het oprukkende informatieregime.

In wezen gaat het hem om een einde in drievoud, dat van de leefwereld, van de waarheid en van de mens. Moet Han daarom simpelweg worden weggezet als een doemdenker, een ongenuanceerde ondergangsprofeet? Ik kom terug op die vraag, maar blijf nu even stilstaan bij de diepere oorzaken van dit drievoudige afscheid.

 

Einde van de leefwereld

 

Allereerst stelt Han dat fake news en complottheorieën enkel kunnen gedijen in een klimaat van  onverschilligheid voor de waarheid. Die onverschilligheid splitst de samenleving op in individuen en groeperingen waartussen redelijke discussie onmogelijk is. Binnen die aparte groepen verstenen heilig verklaarde meningen tot identiteiten, zowel aan de rechter- als aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Verschillende kampen vormen zo afgesloten bubbels met eigen denkbeelden, immuun voor mogelijke kritiek.

Er is niet langer een gemeenschappelijke leefwereld. Gelijkgestemden zoeken elkaar op in  digitale bubbels. Vanuit een gedeeld en door de digitale megafoon van het informatieregime voortdurend versterkt gevoel dat alleen zij begrijpen wat de meeste andere mensen – bewust of onbewust – ontgaat, voelen zij zich uitverkoren als de enige betrouwbare strijders voor de uitbouw van een rechtvaardige samenleving. Aan de uitersten van het maatschappelijke spectrum groeit zo een heilloze polarisering die de gemeenschappelijke leefwereld stelselmatig ondergraaft. Wie een tussenpositie durft in te nemen en kritiek te uiten op de uitwassen van beide houdingen, wordt als verrader of verdediger van het status-quo weggehoond.

 

Einde van de waarheid

 

Die evolutie richting onverdraagzaamheid – paradoxaal genoeg vaak onder het mom van tolerantie – wijt Han aan het verdwijnen van verhalen. In plaats van verbindende verhalen te vertellen, storten digitale kanalen alleen maar informatie over ons uit. Zonder een gedeeld verhaal, dat wortelt in een gedeelde leefwereld, is er geen uitzicht op waarheid. Er rest dan slechts het geloof in informatie, aangeleverd via data waarvan het waarheidsgehalte steeds minder relevant wordt. In een infocratie is er geen plaats voor narrativiteit.

Han omschrijft die crisis van de narratieve waarheid als een ‘nieuw nihilisme’, een variant van het nihilisme die veel ingrijpender is dan die door Nietzsche op het einde van de 19de eeuw werd aangekondigd. Het nieuwe nihilisme van de 21ste eeuw is voor hem onlosmakelijk verweven met wat hij omschrijft als ‘pathologische aberraties van de informatiemaatschappij’, die het geloof in het bestaan van waarheid zelf aantasten.

De Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt die het geklets van een Donald Trump of de diversiteit aan meningen op sociale en klassieke media ‘bullshit’ zou noemen, zo vervolgt Han, bedoelde daarmee dat te veel mensen zich geroepen voelen te spreken over dingen waar zij eigenlijk niets of veel te weinig van weten. Han meent echter dat de huidige crisis veel verder reikt: ‘De crisis van de waarheid schokt het geloof in de feiten zelf. Meningen kunnen sterk van elkaar afwijken. Maar ze zijn legitiem zolang ze ‘de integriteit van de feiten waarop ze betrekking hebben respecteren’. Als ze daarentegen elke relatie tot de feiten en de feitelijke waarheden verliezen, wordt de vrijheid van meningsuiting een farce.’

 

Einde van de mens

 

De doorwerking van deze waarheidscrisis is geënt op een interpretatie van menselijk gedrag die Han omschrijft als digitaal behaviorisme: mensen worden gereduceerd tot wezens die zich nagenoeg willoos overgeven aan digitale prikkels en daardoor hun gedrag laten bepalen. Hij ziet Jean-Jacques Rousseau als een voorloper van deze tendens en de directeur van het Human Dynamics Lab van het befaamde MIT in Harvard, Alex Pentland, als de hedendaagse vaandeldrager ervan. ‘Dataïsten’, zo doopt hij hen, religieuze aanhangers van een onwrikbaar geloof in de heilzame verspreiding van data die ons een wereld zonder oorlog en ziekte zullen opleveren, zonder criminaliteit en armoede.

Voor Han is die droom een nachtmerrie, de aankondiging van het einde van de mens, opgevat als een vrij willend en beslissend wezen. Eerder schreef hij in De palliatieve samenleving: ‘Wie alle pijn uit de wereld wil helpen, zal ook de dood moeten afschaffen. Maar een leven zonder dood en pijn is geen menselijk, […] leven. De mens schaft zichzelf af om te overleven. Mogelijk zal hij de onsterfelijkheid bereiken, maar dan wel ten koste van het leven.’

In Infocratie parafraseert hij het beroemde beeld van de verdwijning van de mens dat Michel Foucault evoceerde op het einde van Les Mots et les Choses: ‘de mens zal verdwijnen, als een gezicht in het zand op de vloedlijn van de zee.’ Maar in Hans interpretatie krijgt dat beeld heel andere contouren:

 

Die zee, waarvan de golven het gezicht in het zand uitwissen, is thans een eindeloze zee van data. De mens valt daarin uiteen, lost op in een deerniswekkend databestand.

 

Een digitale gevangenis?

 

Heeft Han het bij het rechte eind? Vakkundig doorprikt hij talloze vanzelfsprekendheden die vandaag de ronde doen. Hij houdt de nagenoeg onnadenkende aanvaarding van een volledige digitalisering tegen het licht, hekelt het gratuite gebruik van modewoorden als ‘transparantie’, fileert de illusie van het door ‘influencers’ en allerhande mediafiguren opgeklopte geluksgevoel en ontmaskert het bijgeloof in de statistische meetbaarheid ervan via het catalogiseren van data.

Terwijl ik dit schrijf en mij net wilde opmaken om het beeld van Han over infocratie enigszins bij te stellen, komt een bericht van mijn eigen faculteit, die voorlopig nog steeds de oude benaming ‘Letteren en Wijsbegeerte’ draagt, binnen:

 

This year’s theme of ‘Clashing Approaches in the Humanities’ has led to four panel topics: The Other and the Data; Collaborating with the Machine; Facing the Clash in Interdisciplinarity; Variability in the Data”.

 

Het is 11 oktober 2023: het door Han geschetste dystopische beeld van een steeds verder uitdijende infocratie is plots tastbaar dichtbij gekomen.

Kritische bedenkingen blijven echter hoe dan ook mogelijk. In zijn essays wijst Han er bij herhaling op dat de huidige berichtgeving zich vergist van paradigma. Academische en journalistieke analyses focussen nog steeds op het moderne disciplineringsregime, waarin elektronische media de wacht uitmaakten, terwijl we ons reeds bevinden in het informatieregime, waarin de digitale media de toon zetten. De vraag is echter of hij dit strakke onderscheid tussen het moderne disciplineringsregime en het huidige informatieregime niet te sterk aanzet.

Zo stelt hij de maatschappijkritiek van George Orwell in 1984 lijnrecht tegenover die van Aldous Huxley’s Brave New World: ‘Orwell vreesde dat hetgeen wij haten onze ondergang zou bewerkstelligen. Huxley vreesde dat datgene waarvan we houden onze ondergang zal worden.’ Zo beschouwt hij Habermas’ Strukturwandel der Öffentlichkeit als volkomen gedateerd (de vertaler schrijft ‘obsoleet’), omdat vandaag digitale media de plaats hebben ingenomen van elektronische massamedia. “Infotainment” is niet langer het gevaar, zoals ons al te makkelijk wordt voorgehouden, maar “infodemie”, de virale vermeerdering en verspreiding van digitale informatie.

Een paradigmawisseling voltrekt zich echter doorgaans via lijnen van geleidelijkheid. Kenmerken van het vorige paradigma blijven lang voortleven, ook nadat een nieuw paradigma opkomt. Bevinden we ons vandaag op een wankele grenslijn tussen beide regimes? Naast infodemie is er immers nog steeds een oeverloze productie aan infotainment, naast onze angst voor pijn zijn er ook nog altijd de dreiging van disciplinering en de hang naar sterke figuren. Is er een heuse vervanging van paradigma gaande? Of hebben we eerder te maken met complementaire kenmerken van eenzelfde paradigma, die zich alleen maar versterken?

Ook zijn reactie tegen Harry Frankfurt is ongenuanceerd.  In On Bullshit maakte die laatste wel degelijk een onderscheid tussen een leugenaar en iemand die lulkoek of bullshit verkoopt. Net dat onderscheid verbond Frankfurt met de verhouding tussen spreken enerzijds en de waarheid  anderzijds. Terwijl bij een leugenaar de inhoud van wat hij zegt nooit wordt losgekoppeld van de waarheidsvraag, is dat wel het geval bij een verkoper van bullshit. En zonder aandacht voor de feitelijke waarheid mist elke uitspraak, hoe uitgekiend ze ook mag zijn, relevantie. Het is juist deze gebrekkige aandacht en zelfs onverschilligheid voor de waarheid, die Frankfurt als wezenlijk voor gelul beschouwde.

Wellicht weet de persoon die vandaag kletspraat verkoopt, net zoals vroeger, wel degelijk iets van het onderwerp af, maar is hij/zij gewoon niet begaan met de waarheid. Denk aan een politicus of bedrijfsleider die een vraag van een journalist ontwijkt en over iets heel anders begint te praten. Kortom, kenmerken van de disciplineringsmaatschappij die Han al te makkelijk als een voorbij stadium ziet, duiken nog steeds op in de zogenaamd hedendaagse informatiemaatschappij. Paradigma’s evolueren immers nooit in gescheiden compartimenten. Het blijft een filosofische uitdaging om ons daarin niet te vergissen, willen we ‘onze eigen tijd in gedachten kunnen vatten’.

Han acht de evolutie richting infocratie onomkeerbaar – en dat is zijn meest filosofische  argument – omdat er geen ontsnappingsroute meer is uit wat hij omschrijft als ‘de in het systeem zelf ingebakken immanentie’. Zonder vluchtroute leidt de terreur van het immanente tot de vandaag welig tierende neuronale ziektes en psychische infarcten. Alles en iedereen laat zich opslorpen in de vluchtigheid van het moment, in de steekvlampolitiek van “breaking news”, en op een dieper niveau, in de eindigheid van het hier en nu, zonder enige openheid op transcendentie. In een louter immanent kader, opgesloten in de digitale gevangenis van een dataïstisch behaviorisme, is openheid op waarheidsspreken taboe. ‘Het tijdperk van de waarheid’, zo luidt de allerlaatste zin van dit essay, ‘zal een korte episode geweest zijn.’

Maar in de bladzijden die aan deze onheilspellende slotzin voorafgaan, houdt Han zelf een bevlogen pleidooi voor de herontdekking van de “parrhêsia”. Steunend op het moedige waarheidspreken van filosofen als Socrates, Plato en Foucault, steekt hij een vlammend betoog af tegen de vandaag alomtegenwoordige spin-doctors, reputatiedeskundigen en experts in imago-opbouw. Alleen wie de moed heeft om de pijnlijke waarheid uit te spreken, kan de democratie verlossen van de ‘pathologische aberraties van de informatiemaatschappij’. Han, zelf een moedige pleitbezorger van de “parrhêsia”, is vandaag een van de meest gelezen filosofen. Net die vaststelling illustreert de altijd aanwezige hoop dat een ontsnappingsroute uit de digitale gevangenis nog steeds tot de mogelijkheden behoort.

 

Recensie: Infocratie van Byung-Chul Han door Guido Vanheeswijck

Ten Have, 2023

Geplaatst op 27/01/2024

Categorie: Filosofie, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Frank Vande Veire

    Ik heb soms de indruk dat populaire cultuurfilosofen zoals Han ideeën recycleren die veel eerder en misschien scherper werden geformuleerd, wat ook, zoals Vanheeswijck overigens terecht stelt, Hans periodisering problematisch maakt. Zo schrijft Jean Baudrillard in 1995: ‘Leef je leven in reële tijd – leef en lijdt direct op het scherm. Denk in de reële tijd – je denken wordt onmiddellijk gecodeerd door de computer. Voer je revolutie in reële tijd – niet op straat, maar in de opnamestudio. Beleef je liefdespassie in reële tijd – met de video geïncorporeerd tijdens zijn hele afwikkeling. Dring tot je lichaam door in reële tijd – endovideoscopie, het stromen van je bloed, je eigen aderen alsof je er bij was.
    Niets ontsnapt eraan. Er is altijd ergens een camera verborgen. Je kunt gefilmd worden zonder dat je het weet. Je kunt gevraagd worden om alles opnieuw te spelen voor eender welk T.V.-kanaal. Je denkt dat je in originele versie bestaat, zonder te weten dat het een apart geval van verdubbeling is, een uitzonderlijke versie voor de happy few. De onmiddellijke heruitzending van alle feiten en gebaren op eender wel kanaal hangt ons boven het hoofd. Destijds zouden we dit ervaren hebben als politionele controle. Tegenwoordig ervaren we het als een publicitaire promotie.
    De virtuele camera zit hoe dan ook in ons hoofd. We hoeven onze problemen niet meer in de reële tijd te spiegelen: ieders leven wordt aan zichzelf getelepresenteerd. De televisie en de media hebben sinds lang hun mediatieke ruimte verlaten om het ‘reële’ leven van binnenuit te doordringen, zoals een virus dat doet met een normale cel. We hebben geen helm of digitale combinatie nodig: uiteindelijk bewegen we ons uit eigen wil in de wereld als in een synthetisch beeld. We hebben allemaal onze ontvanger ingeslikt, wat sterke storingen teweegbrengt door de te grote nabijheid tussen het leven en zijn dubbel, als gevolg van de ineenstorting van de tijd en de afstand. Of het nu de telepresentie, het televisuele psychodrama en directe is, of de onmiddellijkheid van de informatie op alle schermen, het gaat steeds om de kortsluiting van het reële leven.

    Virtualiteit is iets anders dan spektakel, dat altijd nog ruimte gaf voor een kritisch bewustzijn en een demystificatie. Van de abstractie van het ‘spektakel’, ook bij de Situationisten, ging nog een appèl uit, terwijl dit bij de onvoorwaardelijke realisatie ontbreekt. Want we zijn niet meer vervreemd of beroofd – we beschikken over alle informatie. We zijn geen toeschouwers meer, maar acteurs van de performance, en we zijn steeds meer opgenomen in zijn afwikkeling. De irrealiteit van het spektakel kunnen we nog trotseren, maar we zijn machteloos tegen de extreme realiteit van deze wereld, tegen deze virtuele perfectie. ‘ (‘L’écriture automatique du monde’, in Le crime parfait)

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.