Een boek over hoe mensen met andere dieren omgaan, het zal velen aanspreken. In We aaien ze, we haten ze, we eten ze toont de Amerikaanse onderzoekspsycholoog Hal Herzog aan dat onze omgang met dieren behoorlijk inconsistent is. Dat is niet echt verrassend voor wie over enige mensenkennis beschikt, maar gelukkig stoffeert de auteur zijn verhaal met tal van voorbeelden en vaak onthutsende cijfers.
Je kunt het zo gek niet bedenken of mensen doen het met beesten. Herzog hield ooit een boa constrictor als huisdier die hij met jonge katjes moest voeren. Die waren er in overvloed, alleen al in de VS lopen omtrent honderd miljoen knuffelkatten rond. Samen met de tachtig miljoen Amerikaanse honden verslinden ze jaarlijks miljoenen tonnen hapklare vleesbrokken voor een totaal bedrag van één miljard dollar. Hun eigenaars zijn consumenten waar de markt gretig op inspeelt, ook met merkkledij, hondenbier, kattenbronwater, luxevakantieverblijven, professionele hondenuitlaters en wat al niet meer. Big business dus.
Al die welvaart komt ook hier niet altijd het welzijn ten goede. Veel katten, honden, Vietnamese hangbuikvarkentjes en andere troeteldieren moeten dagelijks pilletjes slikken tegen zwaarlijvigheid en cholesterol, nervositeit en depressiviteit. In Amerikaanse asielen worden jaarlijks om en bij de vijf miljoen honden en katten uit al dat lijden verlost. Ook al omdat ’s mensen trouwste vriend elk jaar opnieuw meer dan vier miljoen Amerikanen tot bloedens toe bijt. Herzog deed zijn hond pas weg toen álle gezinsleden gebeten waren.
Herzog spit enkele inconsistenties verder uit. Zo blijkt een vechthaan een veel langer en beter leven te leiden dan een doorsnee batterij- of slachtkip. Toch zijn hanengevechten verboden en niet de industriële kippenkweek. Dat zegt veel over onze voedingsgewoonten, hypocrisie en klassenjustitie. Hanengevechten (een liefhebberij van het gewone volk) zijn taboe terwijl paardenwedrennen (een hobby van rijkelui) gewoon doorgaan, ook al moeten daardoor gemiddeld drie paarden per dag worden afgemaakt.
Het door de Amerikaanse overheid, artsen en reclame gepromote kippenvlees is waarschijnlijk iets gezonder dan rundvlees, maar als je rekening houdt met de erbarmelijke levensomstandigheden van pluimvee, de wijze waarop kippen ‘geoogst’ en geslacht worden, speel je bij McDonalds moreel gezien beter een Big Mac naar binnen dan een kipsalade.
Herzog toont de inconsistentie goed aan, maar komt wat duiding betreft niet verder dan ‘het zit in onze genen’ en ‘mensen zijn nu eenmaal inconsistente wezens’. Een inconsistentie die hem ook als auteur parten speelt. Wie in het begin van zijn boek van leer trekt tegen de ‘naturalistische drogreden’ (iets rechtvaardigen met het argument dat het natuurlijk is) moet haar niet in de rest van zijn boek gebruiken om zaken als vlees eten en familieleden voortrekken te rechtvaardigen.
Ook de stijl van het boek laat te wensen over. Herzog schrijft niet alleen in de ik-vorm, het lijkt bij momenten wel een dagboek. Hij zet gedetailleerd uiteen hoe hij tot bepaalde vraagstellingen is gekomen, die uitwerkte en naar antwoorden op zoek ging. Tot en met een wegbeschrijving naar het huis van de dierenliefhebber die hij wil interviewen; in wat voor wijk en huis die woont, hoe zijn of haar huisdier heet, hoe het beest aan zijn naam is gekomen en dat hij, Herzog, doodmoe thuiskwam en de slaap niet kon vatten. Dat alles aangevuld met flarden dialoog, uittreksels uit e-mails, tientallen voornamen van mensen en oeverloos gebazel over onder andere het verschil tussen katten- en hondenmensen. Voeg daar nog de vele herhalingen aan toe, talloze faits divers, uitgemolken anekdotes en nogal wat onduidelijke redeneringen, dat alles overgoten met een evolutionairpsychologisch sausje, en je houdt weinig meer over dan een vlot leesbaar boek. Verdienstelijk is wel dat Herzog alles vanuit verschillende invalshoeken probeert te belichten, maar helaas neemt hij alleen bij hoge uitzondering een eigen standpunt in en dan nog om het zo snel mogelijk te relativeren.
De tegenstrijdigheden in ons denken over (andere) dieren komen volgens Herzog schril aan het licht bij ons carnivoor gedrag. Noord-Amerikanen verslinden met zijn allen 32 miljard kilo vlees per jaar. Dieren moeten dus wel op industriële schaal worden gekweekt, vetgemest en gedood. Dat veroorzaakt niet alleen veel onnodig dierenleed maar is ook bijzonder inefficiënt (de omzetting van plantaardig veevoer naar vlees), zwaar milieubelastend en schadelijk voor de volksgezondheid (overgewicht, kanker, hart- en vaatziekten).
Toch eet slechts vier tot zes procent van de Amerikanen nimmer vlees. Herzog zoekt geen andere verklaring dan dat het eten van vlees ons in de genen zit. Logisch, vindt hij, want we zijn uit een lange lijn van vleeseters geëvolueerd. Een vreemd argument: de mens is ook naakt geëvolueerd, maar dat is voor niemand reden om in zijn blootje over straat te lopen. Daarenboven ziet hij gemakshalve over het hoofd dat de mens (homo sapiens) het grootste deel van zijn bestaan noodgedwongen vegetariër was, en dat ook vandaag nog bijna de helft van de wereldbevolking zich tot plantaardig voedsel moet beperken omdat vlees en vis schaars en duur zijn, ook al omdat ze niet zelden wordt weggekaapt door overvoede westerlingen. Vlees eten, veel vlees eten, is een teken van rijkdom. Stijgt de welvaart dan schiet de vleesconsumptie de hoogte in. In 1960 at de gemiddelde Chinees 3,7 kilo vlees per jaar, twintig jaar later 14,6 kilo en in 2002 al 52,4 kilo (in de VS respectievelijk 89,2, 108,1 en 124,8 kilo).
Ook hier stapelt Herzog de tegenstrijdigheden op. De herseninhoud van de soort mens zou verdriedubbeld zijn dankzij het feit dat onze hominide voorouders twee en een half miljoen jaar geleden vlees begonnen te eten. Hoeveel vlees ze daarvoor dagelijks moesten verorberen en hoe ze daaraan kwamen, zegt Herzog er niet bij. Wel stipt hij aan dat vlees lange tijd het gevaarlijkste voedsel was. Bewijs? Vijfentachtig procent van de kijkers van een Amerikaanse televisiezender die een enquête beantwoordde, zei banger te zijn van vlees ziek te worden dan van planten. Hoeveel kijkers werden bevraagd en waarom precies vlees hen zo’n schrik aanjaagde wordt er niet bij verteld, Herzog gaat er gewoon vanuit dat die angst genetisch ingebakken zit. Dat het volgens hem zo noodzakelijke vlees ook zo gevaarlijk en ongezond is, vormt geen probleem want ‘de evolutie is gelukkig met verdedigingsmechanismen gekomen tegen voedsel dat een embryo kan schaden’ en bovendien heeft ieder van ons ook nog eens een evolutionair bepaalde afkeer van vlees. Consumenten, voert Herzog ook nog aan, hebben graag voedingswaren die er vers, sappig en natuurlijk uitzien, maar niet zo bij vlees. Dat onze houding op dit vlak pas relatief recent veranderd is (door toegenomen welvaart, hygiëne en geneeskunde), vermeldt of beseft de auteur opnieuw niet. Een paar bladzijden verder heeft hij het al over onze aangeleerde afkeer van vlees (drie keer vaker dan bij groenten, zes keer vaker dan bij fruit).
Een analyse van de evolutie die onze houding tegenover dieren in het Westen in de voorbije honderdvijftig jaar heeft doorgemaakt en hoe een en ander samenhangt met toenemende welvaart; of een schets van de ontwikkeling van huisdier tot troeteldier, zul je in dit boek tevergeefs zoeken.
In het hoofdstuk over vegetarisme besteedt Herzog buitensporig veel aandacht aan het feit dat vooral tienermeisjes vegetariër (zouden) zijn, de groep die het meest vatbaar is voor eetstoornissen. Uiteindelijk laat hij zich wel door iemand uitleggen dat vegetarisme niet aan de basis ligt van anorexie, maar dat sommige tienermeisjes met eetstoornissen vegetarisme gebruiken om hun aandoening te maskeren. Hij geeft toe dat ‘voor de meeste mensen vegetarisme een gezonde manier van leven is’ en dat onderzoek heeft aangetoond dat een plantaardig dieet over het algemeen beter is dan een vleesdieet. Hoewel de meeste vegetariërs dus niet op de rand van de anorexie staan, besluit Herzog toch dat uit onderzoek blijkt dat er een verband is tussen vegetarisme en verstoord eetgedrag.
Als om zijn vooroordeel verder te sterken, benadrukt Herzog herhaaldelijk dat de meeste vegetariërs weer vlees gaan eten. Hij staaft dat niet met een verwijzing naar statistisch of wetenschappelijk onderzoek, en hij maakt ook niet duidelijk of die mensen compleet stopten met vegetarisme of alleen maar af en toe opnieuw vlees aten. In strikte zin zijn ze dan inderdaad geen vegetariër meer, maar voor wie een minder principieel standpunt huldigt is eens om de zoveel tijd een beetje vlees eten geen onherstelbare doodzonde. Tenminste, als je als vegetariër na een tijdje nog vlees lust, want anders dan Herzog stelt gaat die goesting bij velen relatief snel over.
Herzog ziet voorbij aan het feit dat het in onze welvarende en vleesbeluste cultuur geen sinecure is om vegetariër te worden en te blijven. Als zijn bewering over vleesetende ex-vegetariërs klopt, kan dat gewoon betekenen dat velen er gemotiveerd aan beginnen maar weinigen het volhouden. Vegetariër worden is immers meer dan alleen maar stoppen met vlees en vis eten, het vergt in een vleescultuur ook flink wat inzet en vindingrijkheid. Zoeken naar volwaardige groenten, fruit, vleesvervangers (niet essentieel maar het helpt in het begin) en vegetarische restaurants. Nieuwe voedingswaren leren kennen en smaken. Een evenwichtig dieet leren samenstellen, opnieuw leren koken en tegen nogal wat vooroordelen en drogredenen opboksen.
Herzog houdt er een nogal merkwaardige opvatting op na over onderzoek. Een steekproef van een televisiezender of damesblad staat voor hem blijkbaar op dezelfde hoogte als een academisch onderzoek van jaren. Zo kan hij onder meer beweren dat er in de VS drie keer meer ex-vegetariërs zijn dan vegetariërs. Uit zijn eigen onderzoek (een vragenlijst voor ex-vegetariërs op Facebook met slechts 77 respondenten) moet ook blijken dat de meesten terug naar vlees overschakelden om gezondheidsredenen. Of hun gezondheid werkelijk achteruitgegaan was, meldt hij niet en werd waarschijnlijk ook niet onderzocht.
Voor Herzog lijdt het geen twijfel dat ‘de natuurlijkste menselijke reactie op dieren is het verlangen hen op te eten’. Maar hij geeft dus wel toe dat veel vlees eten, ja dagelijks vlees eten niet goed is voor de gezondheid, de wereldvoedselvoorraad, het dierenwelzijn en het milieu. Mensen kunnen perfect zonder vlees, mits ze een evenwichtig en gevarieerd plantaardig dieet volgen. Wie minder of geen vlees eet, heeft statistisch gezien een minder hoog cholesterolgehalte, loopt minder risico op hart- en vaatziekten en bepaalde kankers. Al zijn niet alle experts het daarover eens. Vegetariërs houden er namelijk vaak ook een gezondere levensstijl op na en die zorgt mee voor het gezondheidsvoordeel. Wie als vegetariër alleen vlees en vis schrapt, maar evenveel vet en zoetigheid blijft eten en even weinig beweegt als voordien, zal er qua gezondheid niet op vooruitgaan.
Zeker is in elk geval dat goed begrepen vegetarisme de gezondheid geenszins schaadt. Het debat over al dan niet vlees eten mag en kan dus naar een hoger dan het persoonlijke niveau worden getild. En daar springen de nefaste effecten van de massale vleesindustrie op dier, milieu en welzijn van de wereldbevolking onmiddellijk in het oog.
Herzog legt zich niet alleen neer bij de bestaande orde, hij sust ook het geweten van de vleesetende dierenliefhebber. De inconsistente wijze waarop mensen met dieren omgaan, is gewoon te wijten aan onze emoties en hoe de evolutie ons heeft gemaakt. Dat kun je alleen maar aanvaarden. Dat we dieren zowel aaien, haten als eten, is dus niet tegenstrijdig of hypocriet, maar onvermijdelijk. De anomalie toont alleen maar aan dat we mensen zijn.
Alles, besluit Herzog filosofisch, zit gecompliceerder in elkaar dan we denken. Zo ook wetenschap en kritisch denken. Wie denkt en argumenteert als Herzog, kan net zo goed stellen dat het onvermijdelijk is dat mannen vrouwen zowel aaien, haten als verkrachten.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.