Poëzie, Recensies

Tussen betovering en bevreemding

oneindige zin

Rozalie Hirs

Hoe kunnen we onze onttoverde eenentwintigste-eeuwse wereld weer betoveren? Deze uitdaging gaat de Nederlandse dichter en componist Rozalie Hirs aan in haar laatste bundel oneindige zin (2021). Zoals de titel suggereert, breekt de bundel een lans voor het quasi-eindeloze betekenispotentieel van de taal. Dat doet ze aan de hand van ‘woudachtige vertelkrachtige zinnen’.

Dat Hirs ver gaat in dit opzet, mag alvast blijken uit de volgende verzen: ‘voel het onzegbare denken dan kun je benoemen / al bestaat de naam nog niet’.

 

Zintuiglijke verwondering

 

Het zal niet verbazen dat Hirs’ poëzie zich dankzij haar neologismen en meerduidige zinnen niet gemakkelijk laat vatten. Hirs bewijst in deze bundel opnieuw dat ze als geen ander een poëtisch taalspel kan creëren. Haar zinnen beslagen meerdere versregels of ontsporen; zinsdelen vervullen meerdere syntactische functies. Op sommige momenten levert dit vormtechnisch hoogstandje bijna een incantatie op, zoals in het gedicht ‘passage’:

 

de donderende drang van opgekomen woorden

breken door verstillen heen begeren zonder doel of juist

 

het onbekende licht van die andere trans een glanzende

staat op in het wervelend levende innerlijk als vanzelf

 

een ritme rijst en valt altijd geboren uit voelen denken

groeiend met het lichaam mee je stem al in het al

 

‘Voelen’ en ‘denken’: deze twee kernwoorden vormen een rode draad doorheen Hirs’ oeuvre. Literatuurwetenschapper Laurens Ham wees in zijn inleiding bij een Servo-Kroatische bloemlezing van Hirs’ poëzie uit 2014 al op dit aspect. De menselijke cognitie, breed opgevat als kennisverwerving en -verwerking via zintuiglijke waarneming, is dan ook precies waar het in deze bundel over gaat. Hirs wijdt er zelfs een volledig gedicht aan: ‘anatomie van een technische ruimte’ biedt een soort handleiding om je eigen hoofd, inclusief het brein, te boetseren.

Toch gaat deze aandacht voor onze denkprocessen verder dan een louter thematische behandeling van het brein. In oneindige zin probeert de spreker door de combinatie van voelen en denken, die ‘onversneden wateren van je denken vloeien[d] door bloed / van je voelen’, gebruikelijke beelden te overstijgen: ‘verder dan het beeld waar niet het onzegbare begint // tot nadenken voelen vindt beslissende ervaringen / een fabelachtig overvloedige stof voor leven’.

De beelden worden met andere woorden losgekoppeld van hun gangbare ideeën dankzij Hirs’ belichaamde denken. Zo wordt dit  begrip in het gedicht ‘‘het bewustzijn’’ verrassend in verband gebracht met ‘de ruimte / tussen twee gedachten de ruimte tussen noten op de piano // of een fluittoon tussen twee woorden’. Alleen door die combinatie van affect en ratio kunnen we ons denken wendbaar houden en ‘dezelfde begrippen veranderen dan je voelen denken kan’.

De bundel brengt zo als het ware een ode aan de tactiele, kinderlijke (want bijna naïeve) verwondering, die vooral centraal staat in de reeks ‘magie van een mogelijk heden’ in de bundel, om zo ‘nieuw licht / op een vraag te werpen misschien juist tastbaar op dit moment’.

Deze poëzie lijkt zich echter ook bewust van het gevaar dat in deze feeërieke woordenstromen loert: ‘de mislukkende heiligheid / van het ondeelbare dat even snel verdwijnt / als het verdwaalde zaad van een woordspel’. Op welk moment gaat talige betovering immers over in verwarring wanneer lezers steeds meer verstrikt raken in het bezwerende woordenweb en hun zoektocht naar betekenis daardoor mogelijk opgeven? Dit potentieel verlammende effect brengt tegelijkertijd een uitdaging met zich mee: het is een zachte aansporing tot overgave aan de taal. Voelen-denken betekent in deze optiek ook loslaten. In deze eeuw van overdonderende kennisoverdracht kan een oproep tot bewust níét begrijpen, tot het zich laten meeslepen door het oneindige van de taal, dan ook beschouwd worden als een vorm van verzet tegen al wat doorgedreven rationeel is.

Vervreemding en/of verbinding in het post-truth tijdperk

 

Het zou echter een vergissing zijn om oneindige zin daarom zonder meer te bestempelen als een dromerige bundel. Hirs’ vernuftige tour de force staat pal in de eenentwintigste eeuw. Zo is er een speelse knipoog naar Proust, die zo belangrijk is als referentiepunt voor de hedendaagse Europese literatuur, door de evocatie van madeleines in het vijfde gedicht van de reeks ‘magie van een mogelijk heden’. Verder houdt Hirs in de reeks met de passende titel ‘context’ de lezer een gefragmenteerde spiegel van de hedendaagse maatschappij voor. Dat doet ze bijvoorbeeld via het gebruik van copulatieve asyndeta in het gedicht ‘waarom’, waarbij het voegwoord ‘en’ weggelaten wordt: ‘kies je power walking fairtradeproducten krijg je kippenvel’.

Nadat het subject in datzelfde gedicht ‘privatiseren we defensie niet’ oppert, vraagt het zich stoutmoedig af ‘waarom […] er gedichten nodig [zijn]’. Het is een gewaagde keuze die werkt. In het daaropvolgende gedicht met de veelzeggende, ietwat honende titel ‘‘geen bewijs voor’’ – een reflectie op het post-truth-tijdperk en de samenzweringstheorieën? – bestaan geen heilige huisjes. Dat illustreert deze onverbloemde aaneenrijging van woorden: ‘evolutie fraude of vervalsing gaskamers / gif in soep bij schoonpa god illegale bewoning uitgebrand pand kopieergedrag / kopschoppen lange arm van ankara liquidatieplan bende matchfixing / miljoenenfraude’. Het is alsof de spreker een recente selectie van deprimerende krantenkoppen voorleest.

Ook in het gedicht ‘‘de zon schijnt’’ vraagt de spreker bijna spottend: ‘hallo leven heb jij zonnepanelen’. Het gaat hier zonder meer om Hirs’ meest maatschappijkritische bundel tot nu toe, een die op subtiele wijze aanzet tot kritisch lezen (en belichaamd denken) door het nut – een o zo belangrijke term in deze utilitaristische maatschappij – van de poëzie niet louter te onderstrepen maar ook te demonstreren in het leesproces.

 

Geborgenheid

 

Ook in de reeks ‘ruimterecepturen’ wordt een beeld geschetst van een maatschappij vol ‘verglijdbare tussenzones / van beeldscherm en trackpad’ waar je slaapt ‘in het licht van je smartphone’. Maar er wordt ook expliciet (en impliciet, via de imperatiefvormen) een link gelegd met het wij dat aan de basis van deze bundel ligt:

 

in zitkuil rondhangende gebeurtenissen samen

en zijn tussen sterren beschermde nest afgebakende

verbeelding in een overvloed van wij en wijn

 

gooi alle deuren open wissel verhalen uit

dezelfde kamer steeds anders geborgen door lijven

 

Geborgenheid is dan ook een ander kernbegrip in oneindige zin. Er wordt steeds weer benadrukt dat het voelen-denken alleen maar zin heeft wanneer ons leven gericht is op een ander. Zo vinden we in het gedicht ‘hal van herinnering’ een sprookjesdiscours terug, dat verweven wordt met kinderlijke avonturen: ‘kom dan langs de berenkuil van school met verbeelding en al / thuis en vrienden met duizend-en-een kussen’. Onze wereld krijgt immers alleen betekenis door onze interacties met anderen, want ‘tot in de dood blijft dit alles voor jou // een nu steeds weer zeg je laat ons leven als eenzamen / houdend van een geheimere wereld’. De titel van dit gedicht is niet voor niets ‘echokamer 1799’: we voelen ons gemakshalve aangetrokken tot mensen die dezelfde mening delen. Nu de sociale media een niet te onderschatten rol spelen in de ontwikkeling van relaties en de eigen identiteit, leidt dit er paradoxaal genoeg nog meer toe dat we de stem van de ander, die echt van ons verschilt, nauwelijks horen door alle echo’s.

Deze gevoelens van verbinding en vervreemding krijgen een bijna pantheïstische ondertoon. Zo ook in het gedicht ‘echokamer 1799’, dat na de evocatie van een geheime wereld stelt: ‘in de winter ben jij afgesloten van de hemel’. Het motief van het hert, dat verschillende keren opduikt in de bundel, zou dan ook gelezen kunnen worden als een symbool van Christus. Of, als we het dier als drager van licht interpreteren, het symbool van een nieuwe, vaak diepere kennis, zoals Maarten Timmer in Van Anima tot Zeus (2001) stelt.

Ook in het gedicht ‘tuin’ wordt er naar de hemel verwezen en afgesloten met het slotwoord van een gebed: ‘geheimere verstrooiing met een paar fladderende vlinders / heerst er zomer in mij komt tot licht in het woord amen’. Het geheime aspect van deze kennis doet denken aan het gnosticisme, alsof het dwalen van het denken, de ‘verstrooiing’, een nieuw soort geheime leer kan voortbrengen.

Er zijn nog elementen die deze gnostische interpretatie versterken: zo wordt in het gedicht ‘zonde van het hoofd’ gealludeerd op de zondeval: ‘wie ben je // anders dan verkeerd verbonden kennis door spin worm of slang / bezeten appel’. Interessant is dat de spreker het heeft over ‘verkeerd verbonden kennis’, wat het exclusieve karakter ervan benadrukt.

 

Onstuimig weten

 

Hoe hermetisch de poëzie van Hirs ook mag lijken, deze bundel is geen flauw afkooksel van het l’art pour l’art-principe. Het gaat bovenal om een viering van het onstuimige weten, dat geëvoceerd wordt door de symboliek van het licht: ‘drinkt voor even dan dat licht in duivelse betovering helse hemel’. Dit licht is zowel hemels als hels, innemend én woest tegelijkertijd. In de reeks ‘magie van een mogelijk heden’ maakt de spreker duidelijk dat deze kennis in het kinderlijke, nieuwsgierige deel van ieder van ons schuilt:

 

pasgeboren haarloze handen en de zachte huid

tussen oorschelpen gespannen achterhoofdsgat al

 

weer verloren onherroepelijk in het tijdelijke weten

verwerkelijk je eindeloze het herhaalbaar mogelijke

 

vernieuw je wat nog niet geschreven staat voorbij de zon

haar wetmatigheden natuurlijk alvermogen in een wereld

 

De schedel van het kind wordt gevormd en zo wordt dit kleine mensje langzaam gekneed tot een zelfstandig denkend wezen dat buiten de geijkte paden kan treden. Door te verwerken creëert het immers continu een eigen werkelijkheid (‘verwerkelijk’) en doet het eigen, vernieuwende inzichten op. ‘[L]osstaande ideeën intussen leven als mogelijkheden / zich toe-eigenen zo tijdelijk meerduidig inzetbaar’ lezen we in Hirs’ gedicht ‘open vandaag’ – en wat voor mogelijkheden.

Oneindige zin laat zien dat perceptie naast een individuele zaak ook een keuze is voor een betoverend mogelijk heden dat je samen met anderen vormgeeft.

 

Deze recensie door Helena Van Praet over oneindige zin van Rozalie Hirs werd mede mogelijk gemaakt door het Algemeen Nederlands Verbond (ANV).

Querido, Amsterdam, 2022
ISBN 9789021436647
88p.

Geplaatst op 15/01/2022

Tags: ANV

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.