In juli 1799 vertrok de toen negenentwintigjarige Duitse wetenschapper Alexander von Humboldt (1769-1859) op wetenschappelijke ontdekkingsreis door Zuid-Amerika. Humboldt was een van de eersten die verbanden legde tussen milieu en de lokale flora en fauna, en natuurverschijnselen begreep als onderdeel van een planetair systeem. Maar anders dan hedendaagse ecologen legde hij de resultaten van zijn onderzoeken niet enkel vast in zorgvuldige schriftelijke observaties, maar ook in rijke, symbolische illustraties. Net als andere Duitse romantici zoals Goethe, Schiller of Schelling, benaderde Humboldt de natuur zowel wetenschappelijk als esthetisch, en combineerde hij empirisch onderzoek met een artistieke gevoeligheid om de wereld te begrijpen en de ‘geheimen van de natuur’ te ontsluiten.
Die veelzijdige benadering van de natuur en de opvatting dat we die niet alleen rationeel of empirisch maar ook esthetisch kunnen kennen, komen ons vandaag vreemd voor, aldus de Franse filosoof Pierre Hadot (1922-2010). Wetenschappelijke vooruitgang heeft een einde gemaakt aan die voorstelling en daarmee ook aan het type houding waarmee iemand als Humboldt zijn natuuronderzoek verrichtte. Vanaf de opkomst van de moderne wetenschappen hebben we onderzoek naar natuurfenomenen ondergebracht bij de natuurwetenschappen en is in de filosofie de aandacht verschoven naar het mysterie van het bestaan zelf. Onder romantici en, later, bij denkers als Nietzsche en Heidegger maakte de wens om de geheimen van de natuur te ontrafelen plaats voor ‘zowel verwondering als angst’ voor het bestaan.
De sluier van Isis, vertaald door Ellis Booi, is onmiskenbaar een historisch werk. Hadot zoekt naar de oorsprong van het beeld van een geheimzinnige natuur en de metafoor van de ontsluiering. Hij behandelt achtereenvolgens de ontwikkeling van de interpretatie van een fragment van Heraclitus (phusis kruptesthai philei), de evolutie van de notie ‘geheim van de natuur’ zelf en de personifiëring van de gesluierde natuur in de figuur van Isis. Hoewel de titel van Hadots geschiedschrijving verwijst naar die Griekse godin, is het aantal pagina’s dat hij in het boek wijdt aan de beeltenis en symbolische aanwending van een gesluierde figuur relatief beperkt. In eerste instantie is Hadot – filosoof – geïnteresseerd in de historische ontwikkeling van een idee, en de culturele vooronderstellingen die daaruit zijn ontstaan.
Zo maakt Hadot bijvoorbeeld aannemelijk dat de lange ideeëngeschiedenis die volgde uit Heraclitus’ woorden eigenlijk berust op een misinterpretatie ervan en hij laat daarmee zien dat ons denken niet ahistorisch is. Uit drie woordjes hebben zich steeds nieuwe perspectieven op de werkelijkheid en houdingen tegenover de natuur ontwikkeld. Oorspronkelijk betekenden ze waarschijnlijk dat alles wat geboren wordt naar sterven neigt, maar in de loop van de geschiedenis zijn ze gaan betekenen dat de natuur zich verbergt en moeilijk te kennen is (‘de natuur houdt zich graag verborgen’). Die misinterpretatie heeft alles te maken met hoe de vertaling van het Griekse woord phusis in de loop der geschiedenis aan betekenisrijkdom heeft verloren, en simpelweg ‘natuur’ is gaan betekenen.
Maar wat voor houdingen levert een verborgen natuur dan op? Moeten we de sluier van de geheimen van de natuur koste wat het kost oplichten? Of hult zich in het fenomeen van de sluier een gebod om het cryptische gelaat van de wereld in al zijn geslotenheid te respecteren? Hadot onderscheidt twee fundamentele houdingen ten opzichte van de gesluierde natuur binnen de Europese ideeëngeschiedenis en verbindt die met twee figuren uit de Griekse mythologie. De benadering van Prometheus is voluntaristisch en gaat gepaard met dominantie en interventie. De ‘weigering’ van de natuur om haar geheimen prijs te geven roept een beeld van vijandigheid op en legitimeert de mens om die met geweld, techniek en mechanica te ontrukken. De houding van Orpheus is daarentegen contemplatief, esthetisch en gericht op eerbied en bescheidenheid. De geheimen behoeden ons juist voor mogelijk gevaar en onvoorspelbare gevolgen, want ingrijpen in de natuur impliceert het risico haar te verstoren.
Hadot laat zien dat naarmate de wetenschap en techniek zich in de loop van de westerse geschiedenis ontwikkelen, ook de weerstand tegenover een louter utilitaire en instrumentalistische benadering van de natuur groeit. Tegelijkertijd leren we hoe die kritiek reeds in de oudheid werd geuit, waar de angst voor hybris het prometheïsche elan bedwingt. Bovendien wordt duidelijk hoe beide houdingen, de prometheïsche en orfische, elkaar niet per definitie uitsluiten en prima naast elkaar kunnen bestaan. Sterker, heel vaak bestaan ze tegelijkertijd. Een beetje zoals een instrumenteel begrip en affectieve appreciatie samen kunnen gaan, bijvoorbeeld wanneer we na een lange dag werken thuis genieten van een warme avondzon terwijl we ons verheugen over haar effect op het rendement van onze zonnepanelen.
Misschien nog belangrijker is echter dat het idee van verborgen mechanismen in de loop van de negentiende eeuw langzaam plaatsmaakt voor een wereld waarin niets verborgen is, maar die desondanks schittert in de onzegbare, mysterieuze kwaliteit ervan. Filosofen verleggen dan hun aandacht naar een esthetische waardering van het bestaan en het besef dat er naast experimentele kennis ook irrationele kwaliteiten in de wereld te vinden zijn. Het gaat er in de filosofie dus niet langer om de natuur haar geheimen te ‘ontrukken’ of die te ‘respecteren’. Met de romantici ontvouwt zich het idee dat er helemaal geen sluier is die kennis verbergt, dat er geen binnen en buiten is. Het bestaan toont zich zonder maskerades als mysterieus en onverklaarbaar. En die transformatie van een idee leidt tot een andere, affectieve en esthetische benadering die doordrongen is van ambivalentie.
Maar ook die romantische reactie op een steeds mechanischer wereldbeeld verdween weer grotendeels uit ons collectieve bewustzijn. Vandaag lijken we bijna alles vanuit het oogpunt van beschikbaarheid en exploiteerbaarheid te bekijken, ook de natuur. Die denkwijze, benadrukt Hadot, is geen natuurwet: we kunnen de wereld ook op een andere manier benaderen, met verwondering en eerbied. Dat maakt van De sluier van Isis nog geen ideologisch pamflet. Het blijft in eerste instantie het relaas van een idee dat bijna vijfentwintig eeuwen in wisselende gedaanten de blik van de westerse cultuur heeft gedomineerd. Maar op de momenten waarop Hadot zijn historische pen inwisselt voor een filosofische, klinkt de normatieve galm van een wens: de gedachte dat de natuurlijke wereld niet alleen weetgierig maakt, maar dat er ook iets kunstzinnigs, eerbiedwaardigs en mysterieus in schuilt. En die denkwijze kan ons ervan bewust maken dat we zelf onderdeel zijn van de onzegbare geheimen ervan.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.