Overwegend links met de stroom mee

De nieuwsfabriek

Rob Wijnberg

Op het moment dat ik aan deze kritiek over Rob Wijnbergs De nieuwsfabriek begin, staat op Wijnbergs nieuwe nieuwsplatform De Correspondent te lezen dat al 96,7 procent van de benodigde 15.000 leden binnen is om daadwerkelijk te kunnen beginnen. Wijnberg heeft zichzelf een maand gegeven om de 15.000 te halen. Het is nu acht dagen geleden dat hij met zijn wervingscampagne begon. Dat hij zo snel de finish in zicht heeft, kan een groot succes genoemd worden. De 100 procent heeft hij, wanneer u dit leest, ongetwijfeld gehaald, wat deels te danken is aan een minuut of tien reclametijd bij een veelbekeken Nederlandse talkshow op de publieke omroep. Een hype dus, in de journalistiek juist een fenomeen waar Wijnberg komaf mee wenst te maken. Dit toont aardig aan dat Wijnberg een dubbelzinnige figuur is, iemand die niet zozeer tegen de stroom in zwemt, als wel meezwemmend de koers probeert te beïnvloeden.

Slechts twee maanden geleden publiceerde hij het boek De nieuwsfabriek, waarin hij de ‘tekortkomingen’ signaleert waaraan vooral nieuwsmedia als dag- en weekbladen lijden. Hoewel de aandacht voor dit boek binnen een vloek en een zucht verslapt is ten faveure van de aandacht voor het nieuwe digitale nieuwsmedium, is het interessant om nog eens na te gaan wat Wijnberg daarin allemaal precies beweert.

Vooral de kwaal

De nieuwsfabriek is vooral een diagnose, een uiteenzetting over de kwaal, hoewel de auteur afsluit met enkele voorstellen ter genezing van de patiënt. In de epiloog bouwt hij ook alvast een verdediging in tegen mogelijke kritiek op zijn betoog, waarmee Wijnberg de wat overbewuste indruk maakt van een journalist die in een metajournalistiek boek de zwakke punten ervan expliciteert, om vervolgens eventuele kritiek (van collega’s) te neutraliseren voordat deze überhaupt geformuleerd is. Het doet een beetje denken aan de stand-up-filosofie van theatermaakster Laura van Dolron.

Hoe dan ook, in elk van de zeven bespiegelingen over media en journalistiek die De nieuwsfabriek telt, verzet Wijnberg zich, tegen de invloed van het marktdenken in de media, tegen de media als ‘aandachtseconomie’, tegen het ‘infotainment’ dat hij als een van de ‘logische’ gevolgen van het marktdenken beschouwt, tegen wat hij noemt ‘instantopinies’ (de snelheid waarmee meningsvorming tot stand komt), tegen de uniformiteit van het nieuws, tegen de oppervlakkigheid van het publieke debat en de nefaste invloed op de politiek, tegen de versimpelde manier waarop media complexe vraagstukken behandelen, en tegen de manie van media om aan elke gebeurtenis een kant-en-klare oorzaak toe te schrijven. Wijnberg ziet de media als een grote nieuwsproducerende fabriek. De metafoor uit het domein ‘oude industrie’ laat zien dat Wijnberg ervan overtuigd is dat vele media niet met hun tijd zijn meegegaan.

Als pamflet vind ik De nieuwsfabriek zeer geslaagd. Wijnberg schrijft soepel en overtuigend en zijn toon is eigenlijk altijd vrolijk of optimistisch, zelfs wanneer hij zich opwindt. Daarbij maakt hij zijn punt graag met behulp van humor of een kwinkslag. Wijnberg heeft een groot talent voor snedige formuleringen. Dat media blind zijn voor toeval en voor alles een klip en klare oorzaak aandragen, laat hij zien door een even geestige als onthullende opsomming van allerlei mogelijke ‘verklaringen’ in de media voor de moeilijk te verklaren daad van de Alphense mall shooter Tristan van der V. Zijn pleidooi voor ‘complexiteit en nuance’ schraagt Wijnberg met een fraaie beschouwing over het energiedebat. Bij nader inzien is die wel aan de korte kant. Wellicht dat hier Wijnbergs gespletenheid het sterkst aan de oppervlakte komt, want hoe kun je een voorbeeld geven van ‘complexiteit en nuance’ aan de hand van slechts 14 alinea’s? Soms vliegt hij ook wel uit de bocht. Dan ontaardt zijn humor in cabareteske smakeloosheid, zoals wanneer hij concentratiekampen typeert als ‘station Gaskamer-Oost’.

Zwakke analyse

Niettemin blijft De nieuwsfabriek een geslaagd pamflet. Als analyse van het journalistieke bedrijf schiet het echter tekort. Daarvoor staat er te veel in dat al lang en breed bekend is. Wijnberg is zich daar deels bewust van en probeert deze kritiek tegen te gaan door erop te wijzen dat het ‘grotere publiek’ wel nieuwe inzichten kan opdoen dankzij De nieuwsfabriek: ‘Wat voor journalisten evident en vanzelfsprekend is, is voor het grote publiek vaak juist volstrekt nieuw en onbekend.’ Zo’n zinnetje verbijstert me, omdat ik niet begrijp waarom je ooit zou willen anticiperen op de onwetendheid van de zo abstracte ‘lezer’, zeker als je deze ook nog eens in de nevelen hult van een ‘groter publiek’.

Het is namelijk mogelijk om, zonder zelf de journalistiek te beoefenen, kennis te hebben van Pierre Bourdieus lezing ‘In de greep van de journalistiek’, in de al ruim vijftien jaar oude vertaling van Rokus Hofstede. Wie deze lezing kent (Wijnberg noemt deze niet), zal allerminst verbaasd opkijken als hij Wijnbergs opmerkingen leest over ‘het verheerlijken van alles wat nieuw is’, zoals Bourdieu het formuleert, of over de uniformiteit van het nieuws en de kwalijke invloed van de markt op de kwaliteit van de nieuwsvoorziening. In de eerste helft van de jaren negentig had Bourdieu al een paar stappen verder doorgedacht. In ‘In de greep van de journalistiek’ onderzocht hij ‘de invloed die de mechanismen van een journalistiek veld dat in toenemende mate onderworpen is aan de eisen van de markt (van lezers en van adverteerders) uitoefent op journalisten (en op journalistieke intellectuelen), en vervolgens deels via hen, op de verschillende culturele productievelden – het juridische, het literaire, het artistieke, het wetenschappelijke veld.’ Bovendien nuanceert Wijnberg zijn uitspraken herhaaldelijk door op te merken dat er nog steeds heel veel goede onderzoeksjournalistiek plaatsvindt. Is er dan nog wel een probleem?

Wijnberg is zich ook hier van bewust, want hij schrijft dat het hem ‘vooral te doen [is] om het dominante beeld dat komt bovendrijven uit al die verschillende nieuwskanalen tezamen en dat blijft hangen bij de meeste frequente kijkers en lezers’. Maar waaruit die groep kijkers en lezers is samengesteld, daar kom je niet achter in De nieuwsfabriek. En wat stelt zo’n beeld nu helemaal voor als je niet controleert of het wel klopt? Wordt Wijnberg niet gewoon geplaagd door een gevoel van onbehagen? Hier wreekt zich het pamflettistische karakter van het boek, dat enerzijds geschreven is voor ‘het publiek’ en anderzijds voor collega’s. Misschien schat ik de kennis van journalisten te hoog in, maar volgens mij zullen zij niet heel erg tot reflectie worden aangezet door De nieuwsfabriek. En om ‘een groter bewustzijn te kweken van wat is het dat het [het publiek – JWA] zo graag en zo veel consumeert’ moet je toch ook iets meer laten zien dan Wijnberg nu doet. Wat mij betreft had Wijnberg het mes ook wat dieper in eigen vlees moeten zetten.

Kwetsbare tenen

Als voorbeeld hiervoor wil ik wijzen op de passage waarin Wijnberg over Egeria komt te spreken. Egeria is (behalve een mythologische nimf) de investeringsmaatschappij die sinds drie jaar een meerderheidsbelang (91%) in NRC Media heeft, let wel, nadat NRC Handelsblad, als onderdeel van PCM, juist al behoorlijk beschadigd was door een andere investeerder, namelijk het Britse APAX. Wijnberg zwijgt over APAX, maar stelt wel dat dergelijke investeringsmaatschappijen ‘kwaliteitskranten als NRC in een zogenoemde “sterfhuisconstructie”’ stoppen. Door op korte termijn heel veel winst te forceren gaat de kwaliteit van de krant achteruit en wordt het bedrijf naar de ratsmodee geholpen.

Dat is een ernstige aanklacht, maar Wijnberg pakt niet goed door. Wat is er dan bijvoorbeeld allemaal in de krant gebeurd de afgelopen drie jaar waardoor de kwaliteit van NRC Media onder druk is komen te staan? Wat heeft Egeria allemaal bedongen waar de kranten onder te lijden hebben gehad? Peter Vandermeersch en Wijnberg zelf traden in 2010 aan, respectievelijk als hoofdredacteur van NRC Handelsblad en hoofdredacteur van NRC Next. NRC Handelsblad ging vervolgens over op tabloidformaat, PVV-ideoloog Martin Bosma kreeg een column in NRC Handelsblad, het yuppenkatern NRC Lux werd bedacht. Zijn dat verbeteringen of juist verslechteringen van de kwaliteit? Wie de correspondentie tussen Geert Mak en Peter Vandermeersch vorig jaar heeft gelezen, zal benieuwd zijn wat Wijnberg daarover te melden heeft.

Zeker, met Wijnbergs ontslag vorig jaar (door Vandermeersch) liggen de zaken gevoelig, maar je zou hier toch willen dat Wijnberg met dezelfde onverbiddelijkheid en gedrevenheid te werk was gegaan als Nick Davies in zijn in 2008 verschenen Flat Earth News. Davies formuleert vergelijkbare bezwaren tegen de Britse pers als Wijnberg tegen de Nederlandse, maar omdat Davies zoveel onderzoek heeft verricht (en heeft laten verrichten) en ontzettend goed laat zien wat marktwerking in de praktijk betekent, levert zijn boek over de Britse nieuwsverslaggeving een choquerende leeservaring op.

Ik moest denken aan een zinnetje uit Je hebt het niet van mij, maar… van de door Wijnberg bewonderde Joris Luyendijk. In zijn boek over allerlei toestanden in de Haagse ‘Nieuwspoort’ (officieel een perscentrum nabij het Binnenhof, maar in de praktijk een upmarket zuipkeet waar een select gezelschap van politici, perswoordvoerders, lobbyisten en journalisten dealtjes maken en weet ik wat uitvreten) durfde hij zich niet al te hard te verzetten tegen het feit dat hij geen inzage kreeg in de ledenlijst van de Nieuwspoort: ‘Los daarvan ben ik 38 en moet ik waarschijnlijk nog 30 jaar mee in de journalistiek.’ Kortom, net als Luyendijk in Den Haag heeft Wijnberg vermoed ik niet te lang op te veel tenen willen staan. Die houding valt te billijken maar die heeft er wel gezorgd dat De nieuwsfabriek lang niet zo scherp is als het had kunnen zijn. Het verschil is bovendien dat Luyendijk rekenschap geeft van deze ‘zwakte’. Wijnberg laat dat na.

Een links-progressief medium?

Luyendijk schrijft in Je hebt het niet van mij, maar… dat ‘bij de gedrukte media de ‘Rechtse Kerk’ veel sterker dan de linkse [is]’. Zo is De Telegraaf groter dan Parool, NRC Handelsblad, NRC Next, De Volkskrant en Trouw bij elkaar, en heeft Elsevier meer lezers dan Vrij Nederland, HP/De tijd en De Groene Amsterdammer samen. Wijnberg gaat verder in zijn politieke duiding van het nieuws door conservatisme als een min of meer intrinsieke eigenschap ervan te beschouwen: ‘Omdat nieuws bijna altijd bestaat uit wat er fout gaat in de wereld, is het grotere plaatje dat daaruit voortvloeit eerder rechts-conservatief dan links-progressief.’ Ook hier moest ik aan Bourdieu denken: ‘Dat [het feit dat concurrentie onder media niet leidt tot diversiteit en originaliteit maar tot onderwerping aan ‘de tucht van de markt’ – JWA] draagt er weer toe bij dat de hele productie een conservatieve, op instandhouding van de gevestigde waarden gerichte teneur krijgt’. Iets later schrijft Wijnberg: ‘Journalisten zijn overwegend links, maar hun product is dat allerminst.’

Met de oprichting van De Correspondent in het achterhoofd, zou ik Wijnbergs pleidooi voor wat ik maar financiële autonomie noem (in de woorden van Wijnberg ‘een medium zonder advertenties’ en ‘journalistiek boven rendement’) graag willen begrijpen als een indirecte wens om juist dát te maken: een links-progressief medium. Misschien is het wishful thinking van mij. De kans is groot dat ik genoegen zal moeten nemen met ‘overwegend links’.

Dat laatste zou ik betreuren maar Luyendijks opmerkingen indachtig zou ik ook dat een waardevol initiatief vinden. Dat Wijnberg in zijn epiloog schrijft dat de journalisten in zijn ‘ideale krant’ niet een ‘bepaalde politieke ideologie’ aanhangen beschouw ik dan voorlopig maar als een vorm van (marketing)strategie, als een gewiekst rookgordijntje om een rechts of rechtsachtig publiek niet bij voorbaat weg te jagen. Die toegeeflijkheid komt doordat ik ontvankelijk ben voor de enorme energie en het aanstekelijke optimisme dat uit De nieuwsfabriek spreekt.

In ‘De voltooiing van Amerika’ brengt Richard Rorty (ergens door Wijnberg met instemming aangehaald) een onderscheid aan tussen contemporaine linkse intellectuelen die voornamelijk toekijken met een ‘beschouwende, spottende en walgende houding’ tegenover hun land, en vroegere generaties die tot handelen overgingen. Wellicht is Wijnberg het soort linkse intellectueel voor wie Rorty bewondering zou hebben gehad.

Doel en target

Deze kritiek heb ik afgerond op het moment dat De Correspondent met ruim 117.000 leden al 115% van ‘ons doel’ heeft bereikt. Links zijn en op je sloffen je targets halen, Rob Wijnberg kan het.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2013
ISBN 978 90 234 7758 7
128p.

Geplaatst op 15/04/2013

Naar boven

Reacties

  1. merijn oudenampsen

    “Zo is De Telegraaf groter dan Parool, NRC Handelsblad, NRC Next, De Volkskrant en Trouw bij elkaar, en heeft Elsevier meer lezers dan Vrij Nederland, HP/De tijd en De Groene Amsterdammer samen.”

    Als de NRC, de HP/De tijd en de Volkskrant door moeten gaan voor de linkse kerk, dan begin je je toch af te vragen wat er nu eigenlijk met het woord links wordt bedoeld. NRC heeft een duidelijk conservatief-liberaal profiel, HP/De Tijd ook. De redactie van de Volkskrant gaat er prat op alle linkse journalisten de deur uitgewerkt te hebben en haar hoofdredactionelen kenmerken zich al tijden door een gematigd conservatief neoliberalisme.

    Ik zou eerder zeggen, dat de kwaliteitsmedia het beste een gematigde, centristische kerk genoemd kunnen worden, die mee waait met de wind, en een meer campagnevoerende rechtse kerk, Telegraaf en Elsevier.

    Beantwoorden

  2. Jan-Willem Anker

    Dag Merijn, dank voor je reactie, een valide punt lijkt me. Wat ik hier schrijf is een parafrase van wat er in ‘Je hebt het niet van mij, maar…’ staat. Eigenlijk had ik het citaat moeten laten doorlopen om verwarring te voorkomen (of het hele passage moeten schrappen). Maar ik geef toe dat enige afstand tot deze analyse van Luyendijk gepast was geweest.

    Beantwoorden

  3. merijn oudenampsen

    Hoi Jan-Willem, verder een goede kritiek hoor, daar niet van. Hulde. Ik snap alleen niet dat intelligente journalisten als Luyendijk onkritisch PVV slogans overnemen, zoals ‘de linkse media’ en de ‘linkse kerk’. Zegt veel over de Nederlandse journalistiek.

    groetjes,

    Merijn

    Beantwoorden

  4. Jan-Willem Anker

    Hi Merijn, dank je, ja, ik snap dat ook niet, als je nieuws en media als machtsstructuren ziet, dan zou je de taal van deze macht toch onophoudelijk aan een zeer kritische analyse moeten onderwerpen. Ik herinner me deze column van Wijnberg (http://www.groene.nl/2013/11/media-rancune) waarin hij zonder blikken of blozen met categorieën als ‘volk’ en ‘elite’ schermt. Het duizelt me dat een filosoof zo grof, zo onprecies, wenst te denken. Groet! Jan-Willem

    Beantwoorden

  5. merijn oudenampsen

    Ha Jan-Willem, precies! Wijnberg is jammer genoeg zelf een onderdeel van de journalistieke oppervlakkigheid die hij zo bekritiseert.

    groet,

    Merijn

    Beantwoorden

  6. Samuel Vriezen

    Merijn, dat laatste is erg interessant geformuleerd. Misschien nog weer een aanwijzing dat cultureel gesproken, “kritiek” als vorm van politiek effectief dood is?

    Beantwoorden

  7. merijn oudenampsen

    Kritiek is hardstikke levend. Het probleem is hier dat de kritiek even oppervlakkig is als het object van de kritiek, en eveneens de remedie – het individuele subjectivisme van De Correspondent. Over Televisie van Bourdieu is beter, zelfs Journalisten houden niet van journalistiek, van Jan Blokker is beter.

    Beantwoorden

  8. Samuel Vriezen

    Hoi Merijn, ik bedoel natuurlijk niet dat er geen kritiek meer geschreven wordt van niveau, en ook niet dat zulks zinloos zou zijn. Wat ik bedoel is dat kritiek kennelijk ook deel is gaan uitmaken van “de markt”, dat er kennelijk voldoende wazig bewustzijn bestaat om een (niet per se erg kritische) vraag naar kritiek te steunen, zodat het kritische denken nu in massaproductie genomen kan worden. Er is een markt voor kritisch denken en die wordt al verzadigd door namaak (nog net niet Made in China). Als dat zo is, dan kan dat ook ten koste gaan van de politieke effectiviteit van kritiek, óók van grondigere kritiek.

    Beantwoorden

  9. Jan-Willem Anker

    Hi beiden, toch zou ik graag willen blijven geloven (hoe naïef dat gezien de voortekenen ook is) in het ‘kritisch’ potentieel van De Correspondent. Deze opmerkingen over het probleem van reële, grondige kritiek doen me denken aan wat Henk Oosterling ooit als volgt formuleerde: ‘de criticus maakt al kritiserend gebruik van de bekritiseerde media. Een daad van verzet blijkt slechts een verzetje in de entertainment-industrie. Iedere criticus collaboreert.’ Oosterlings ontsnapping was wat hij noemde een ‘hypokritiek’: ‘een kritiek die zichzelf ondermijnt in het besef dat ze even noodzakelijk als onmogelijk is’. Dat er een markt voor is of dat zij massaal wordt geproduceerd doet aan haar noodzaak natuurlijk niet af. Is het de vraag niet om telkens te zien in hoeverre de criticus collaboreert?

    Beantwoorden

  10. Samuel Vriezen

    Dat soort zwelgen in eigen medeplichtigheid is wat mij betreft niet meer dan de zoveelste keer thee trekken van postmodern hyperbewustzijn. Als er een noodzaak tot kritiek is, dan denk ik dat je die eerder moet zoeken als praxis op zich. Wat ik daarmee bedoel is: geen kritiek bedrijven in de hoop dat je daarmee op een of andere magische wijze invloed kunt uitoefenen op de wereld, maar kritiek bedrijven om jezelf te scherpen, en daarnaast zelf handelen in de wereld.

    Beantwoorden

  11. Jan-Willem Anker

    Ha Samuel, sorry voor de sloomheid. Ik vind het goed wat je schrijft, maar hoe verhoudt zich de noodzaak jezelf te scherpen tot, zoals jij het formuleert ‘de markt van kritisch denken’ enerzijds en ‘politieke effectiviteit’ anderzijds? Wordt kritiek niet zo een heel solitaire bezigheid die gecompenseerd moet worden met ‘handelen’? Met andere woorden: is zo’n scheiding wel vruchtbaar? Overigens, wat handelen en Oosterling, dit ziet er wel heel goed uit: http://www.vakmanstad.nl. Groet! Jan-Willem

    Beantwoorden

  12. Samuel Vriezen

    Wat zijn de voorwaarden waaronder kritiek zelf zinvol handelen is? Mij lijkt dat als een kritiek zich de hele tijd vooral moet verhouden tot de positie van de criticus zelf, je onvermijdelijk een door relativering getekende kritiek ontwikkelt, en voor je het weet wordt de relativering de inzet zelf.

    Een kritiek die niet vanuit een relatief, maar vanuit een universeel standpunt probeert te spreken is daarentegen krachtiger, omdat je het dan niet de hele tijd weer en alleen maar over de positie van de toevallige criticus hoeft te hebben. Dat die positie onzuiver is, is niet gek: de criticus is een mens en elk mens is onzuiver. Maar de kritiek is geen mens en hoeft dat niet te zijn, die moet een leermeester voor de mensen zijn.

    En zoals elke leermeester kan ze alleen werken voor mensen die sowieso al ontvankelijk waren. Vandaar de nadruk op kritiek als een praxis, iets wat je doet om scherp te blijven. Die praxis hoeft helemaal niet solitair te zijn, zou dan ook niet werken – maar er bestaan kritische én activistische gemeenschappen en netwerken, en er bestaat ook de mogelijkheid om mensen te helpen ontvankelijk te worden voor kritiek, zoals je mensen ook kunt proberen te betrekken bij activisme.

    Het lijkt wel alsof vaak gedacht wordt dat kritiek iets is dat als doel heeft om de wereld te veranderen, maar zich daartoe moet verantwoorden voor de eigen positie in de wereld. Het is dat stramien dat volgens mij steriel is geworden. Want ten eerste verander je de wereld niet door haar te bekritiseren, dat blijkt keer op keer, “de wereld” haalt zijn schouders erover op en gaat door tot de orde van de dag. Zie het afwimpelen in de Bush-tijd, waarschijnlijk door Karl Rove, van de “reality-based community” (bedoeld werd de voor het Witte Huis volkomen irrelevante kritische onderzoeksjournalistiek). Omgekeerd, als je je vooral verantwoordt voor de positie die je eigen navel in het veld bekleedt en hoe dat je eigen kritiek kleurt, dan kom je weer nooit tot beschrijvingen die ook maar kans maken om relevant te zijn voor iedereen, en grappig genoeg vind ik weer wel dat kritiek de universele mens als “implied reader” dient te hebben – waarbij de universele mens niet iemand die die vooraf verondersteld kan worden, maar een virtueel gegeven, die de kritiek via literaire middelen kan actualiseren, misschien op de manier van een voorstel of een experiment.

    De vraag is in hoeverre “hypokritiek” kan leiden tot zulk soort universele aanspraak. Ofwel, wat is de mogelijkheid dat een collaborerende kritiek die zichzelf steeds ondermijnt ontsnapt aan het kringetje van zichzelf bekritiserende media en iets begint te zeggen over wat de wereld moet, wat de mens kan, zijn? Daar heb ik een hard hoofd in.

    Beantwoorden

  13. Jan-Willem Anker

    Ha Samuel,

    Dank voor je lange stuk. Ik geloof dat ik vooral wilde zeggen dat ik Oosterlings ‘hypocritiek’ interessant vind omdat de criticus zich in elk geval zeer bewust is van zijn positie, zijn praktijk en het medium dat hij hanteert (en dat andersom weer het denken vormgeeft). Dat kan geen kwaad, denk ik, althans, ik denk dat een dergelijk bewustzijn niet ten koste hoeft te gaan van de waarde en betekenis van kritiek, tot een relativering ervan moet leiden, vooropgesteld inderdaad dat deze kritiek geen navelstaarderij wordt. Voor mij is dat interessant, om de doodeenvoudige redenen dat ik nog steeds maar een paar kritieken geschreven heb. Ik spreek dus in zekere zin als dilettant, een positie waar ik me zeker niet op voor laat staan. Het moet altijd beter, scherper, en om even jouw term te lenen, zo universalistisch mogelijk (dit laatste is zeker een contradictie, maar eentje die ik nog niet heb opgelost). Aan de andere kant is een dergelijk bewustzijn wellicht geschikt om de positie van anderen beter te doorgronden, bijv. in het geval van Rob Wijnberg. Ten slotte herken ik veel in wat je schrijft over de zelfscherpende aard van kritiek en je constructie van de lezer. Wat het effect van kritiek betreft: ook ik weet weinig kleine schokken en golfbewegingen die wat ik schrijf wellicht veroorzaakt.

    Groet! Jan-Willem

    Beantwoorden

  14. Samuel Vriezen

    Zou er een relatie zijn tussen “hypokritiek” en “neokritiek”?
    http://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/1340

    Beantwoorden

  15. Jan-Willem Anker

    Dat ga ik lezen!

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.