Improvisatieactrice en columniste Katrijn Van Bouwel (1981) gooit zich met evenveel schwung in de literatuur als dat zij actief is op Twitter. In haar debuutroman De muze en het meisje tackelt ze grote thema’s als vergankelijkheid en de zoektocht naar eeuwigheid en zingeving. Dat alles onder het motto: ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’.
Hoofdpersonage Mila is single, werkloos, richtingloos en bang om een voetnoot in de geschiedenis te worden. Ze wil worden herinnerd als muze, als zinnebeeld van leven. Daarom begint ze een zoektocht naar een kunstenaar die haar tot die status kan verheffen. Ze hoopt die te vinden als naaktmodel voor kunststudenten. Mila wringt zich in allerlei posities, maar blijft een studieobject, tot de gerenommeerde kunstenaar Torven Storm, die haar bij toeval in een pauze ziet, haar vereeuwigt op het canvas. De vernissage van een tentoonstelling van zijn werken vormt het startsein voor een turbulente relatie. Torven en Mila rekken de grenzen van hun filmische liefde steeds verder op, tot de vraag zich opdringt of ze verliefd zijn op elkaar of op de rol die ze voor de ander vervullen. Mila wordt Torvens raadsel en inspireert hem om opnieuw ‘het eeuwige uit de drek van het tijdelijke [te] zeven’.
Van Bouwel laat zich verleiden tot taal die vaak nog barokker is dan haar Leitmotiv. Zo heeft ze het over ‘met kohl en weltschmerz getooide ogen’, of over het domein van de beeldhouwers, waar ‘de mens [strijdt] met de materie’. Die hang naar epiek past bij Mila, die de liefde bij voorkeur vat in homerische vergelijkingen. ‘Zoals een bril beslaat wanneer je van de kou in een warme ruimte komt, zo condenseert mijn ziel op mijn hart wanneer ik hem zie.’ Maar ook melancholische meisjes leven in een wereld die af en toe banaal kan zijn. Van Bouwel lijkt alledaagse beschrijvingen helaas te schuwen. Als Mila haar handdoek op de grond gooit, omschrijft ze dat als: ‘Voor de spiegel schud ik de donkerblauwe omhelzing van me af.’ Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar hoofdpersonage.
Die overdaad wordt later wel gecompenseerd door wat soberder taal, waarin Van Bouwel de rauwe pijn van een gebroken hart uitdrukt. Zodra Mila’s bijna pathetische pose ontmaskerd is als een angst om vergeten te worden, is de al te bloemrijke taalcamouflage niet langer nodig. In de tweede helft is dan ook een ingetogenere Mila aan het woord, die haar gevoelswereld minder versluiert. Waar authenticiteit en pathos elkaar vinden, is Van Bouwel op haar scherpst.
Achter gesloten deuren kan ik ons veilig houden voor de ondraaglijke lichtheid, en al zijn nuances bewaren. Ik word de conservator van de wereld-van-wij, poets zorgvuldig de taferelen op en doe geconcentreerd aan bronnenstudie.
Ook de kleine scènes die herkenbaarheid suggereren, brengen rustpauzes in het relaas. Over de roman zijn enkele herinneringen gestrooid uit een doorsnee leven, zonder glans, zonder aanspraken op eeuwigheid. ‘Zo grijs dat ik wel een schilder móest vinden om het kleur te geven.’ De fragmenten nuanceren het beeld dat Mila van zichzelf schetst en tonen haar behalve als de muze die ze zelf zo graag wil zijn ook als zus en als middelste dochter, die moeite heeft om haar plaats in het gezin te vinden.
Het is mooi hoe Van Bouwel weer een ander aspect van Mila laat zien in haar portrettering van een vriendschap. Bij de onderonsjes tussen Mila en Lisa laat Van Bouwel de comédienne in zich los. De avondjes op café zijn gekruid met humor, maar geven tegelijk soms vrij spel aan het cliché. Zo maakt Mila er een sport van om zoveel mogelijk synoniemen te vinden voor een opdringerige man ‘die aan drie kanten van zijn gezicht de bof lijkt te hebben’. Passeren de revue: bofhoofd, bofkop, bofgelaat, bofgezicht, bofsnoet. Ook elders worden woordgrapjes haar handelsmerk. ‘Confronterend, dat skelet dat me zal overleven’, merkt Mila op, om meteen verder te gaan met: ‘Het lijf kan zo bot zijn.’ De spitsvondigheid leidt echter de aandacht af van de ‘essentie’. Het is een les die Mila later als taxidermist leert:
Om de tand des tijds te weerstaan, moet iets vooral niet vol van zichzelf zijn. Al het overbodige, bederfbare moet weg, tot de essentie overblijft.
De muze en het meisje staat bol van zulke wijsheden en ontpopt zich tot een klassieke Bildungsroman. Van Bouwel brengt een niet mis te verstane boodschap: we moeten zelf ons leven vormgeven en dat kan alleen als we onderwerp van ons eigen leven durven te zijn. ‘Door mezelf als object te zien, ontsloeg ik mezelf ook van alle verantwoordelijkheid om zélf iets van mijn leven te maken,’ zegt Mila. Voor haar ligt het antwoord in de taxidermie: door het leven te vangen in de dood slaagt ze erin om zelf een vorm van eeuwigheid te creëren. Het is niet bepaald een wereldschokkende of genuanceerde levensles, maar Van Bouwel schetst Mila’s mentale groei wel op een bedachtzame en uitgebalanceerde wijze. Mila’s metamorfose wordt breed uitgesponnen, volgt het ritme van de seizoenen.
Het ontbreekt Van Bouwels debuut niet aan onvolkomenheden, maar juist dat maakt het boek boeiend. Doordat ze doelbewust de kaart van de grootse emoties trekt, heeft haar roman wel iets weg van een gekunsteld melodrama. Het lijkt alsof de schrijfster een voorzichtige apologie in haar roman smokkelt, wanneer Mila over taxidermie opmerkt dat elke onvolkomenheid de illusie doorprikt. ‘Ook ik pleit schuldig. Dus zwoeg ik verder, probeer het beste van mezelf in mijn werk te leggen, en te ontleden wat dat dan is.’
De grootste manco’s zijn wellicht Van Bouwels stilistische uitglijders, maar daaronder schuilt een rijke roman over het verlangen naar het absolute, de zoektocht naar aanvaarding en de persoonlijke ontwikkeling van een onzekere jonge vrouw. De muze en het meisje is een intelligente literaire verwerking van een persoonlijke visie, die eeuwigheid en vergankelijkheid met elkaar wil verzoenen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.