De terreuraanslagen in Parijs en Brussel brachten succesauteur David Van Reybrouck (1971) en therapeut Thomas D’Ansembourg (1957) samen. Als Brusselaars spartelend in een golf van massale publieke verslagenheid en woede, voelden ze de nood ‘iets te doen’. Het resultaat: een dun boekje dat enerzijds een kroniek is van hun gemeenschappelijk denkwerk-als-actie, en anderzijds ook iets fundamenteels poogt te zeggen over vrede.
De kern van dat laatste is snel samengevat: we moeten opnieuw leren denken over vrede, want ‘we zien het verband niet tussen politieke vrede en innerlijke vrede’. Er bestaan in onze samenleving en in ons politiek bestel vele modellen en systemen waarin we geweld kunnen aanleren en uitoefenen (de EU-lidstaten geven per jaar zowat honderdzesentachtig miljard uit aan defensie), maar er is geen equivalent als het op vrede aankomt. Vrede is dus iets wat we zelf moeten bricoleren in afwachting van het besef onder politici dat er met vrede-onderwijs en een Vrede-Ministerie (als tegenhanger van Defensie) wel degelijk iets te winnen valt.
Die hoofdlijn zetten Van Reybrouck en D’Ansembourg uit in de inleiding tot het boek, en ze wordt vervolgens in drie hoofdstukken uitgewerkt. Het eerste hoofdstuk gaat in op ‘het vreedzame individu’, het tweede op ‘een samenleving van vreedzame individuen’ en het derde op ‘een vreedzame samenleving’.
De argumentatieve kern is: begin bij jezelf, deel jouw innerlijke vrede met de mensen rondom jou, en bouw zo mee aan een vreedzame samenleving: ‘We zien dat de stuwende kracht, de spil van de verandering binnen ieder van ons ligt’. De kanteling naar institutionalisering is een logisch gevolg:
als echte vrede, duurzame, fundamentele en gezamenlijke vrede, met persoonlijke vrede begint, is het in het algemeen belang absoluut noodzakelijk om massaal te investeren in echte geestelijke hygiëne.
Vrede naar binnen en vrede naar buiten moeten parallel worden aangepakt ‘via de opvoeding van jongeren en de training van volwassenen’.
Deze logica is dwingend in zijn eenvoud, uiteraard. Weinigen zullen ten gronde betwisten dat we voor zowat elke maatschappelijke en politieke verandering van enige omvang bij onszelf moeten beginnen, de eigen attitudes en gedragingen moeten herijken, en vooral niet wachten tot iemand anders ons verlangen vervult of ons probleem oplost.
De boodschap van Van Reybrouck en D’Ansembourg is in zijn algemeenheid vanzelfsprekend ook relevant en komt op het juiste moment. De zelfgemaakte bommen en kalasjnikovs van de terroristen zijn beantwoord met drones en F-16-jets, met soldaten op straat en een hoop nieuwe middelen voor de veiligheidsdiensten – ze zijn beantwoord, dus, met nog heviger geweld. En de stem van pacifisten – een stem die altijd nodig is – was na de aanslagen in de Bataclan en Maalbeek nauwelijks hoorbaar in het enorme kabaal van strijdlust en wraakzucht.
Een oproep tot vrede moet er gewoon zijn op dat soort historische kantelmomenten, en het grote belang van het boekje van Van Reybrouck en D’Ansembourg ligt erin dat zij tijdens zo’n escalatie even een vinger opsteken en wijzen op de reële aanwezigheid van een alternatieve piste.
Het boek heeft dus zijn waarde, ook al is er veel op aan te merken. Want van de drie stappen uit de argumentatie die door de auteurs wordt opgezet, ontwikkelen zij enkel de eerste stap (‘het vreedzame individu’) een beetje. Positieve psychologie, mindfulness, geweldloze communicatie en compassie worden in het eerste hoofdstuk voorgesteld als middelen om tot innerlijke vrede te komen.
Dat klinkt soft en van het hoge ‘Love & Peace’-gehalte ervan zijn Van Reybrouck en D’Ansembourg zich ook bewust. Daarom verwijzen ze soms naar ‘hard’ wetenschappelijk onderzoek dat deze softe benadering steunt. Mooi, maar wie zich over de zachte aanpak grondig wil informeren zal toch meer baat hebben bij bijvoorbeeld Empathy. A Handbook for Revolution (2014) van Roman Krznaric, en wie de harde wetenschappelijke argumenten hiervoor wil leren kennen vindt meer stof in boeken als De supersamenwerker (2016) van Dirk Van Duppen en Johan Hoebeke.
Het tweede hoofdstuk (‘Een samenleving van vreedzame individuen’) komt weinig verder dan een pleidooi om mindfulness en andere vormen van empathiegerichte methodiek in het onderwijscurriculum op te nemen. Een goeie eeuw geleden was er weinig animo – zelfs behoorlijke tegenstand – tegen het invoeren van gymnastiek op school, zo luidt het, dus waarom zou dit nu een gek idee zijn?
In verband met ‘de vreedzame samenleving’, de stof van het derde hoofdstuk, krijgen we vervolgens de weergave van gesprekken tussen beide auteurs, mijmeringen over vrede en geweld, gevolgd door een aantal beschouwingen over innerlijke vrede die uiterlijke effecten heeft, met (weinig verrassende) verwijzingen naar Mahatma Gandhi, Martin Luther King, Nelson Mandela, Vaclav Havel, Paus Franciscus en de Dalai Lama. Innerlijke vrede brengt wijsheid, en die wijsheid is goed voor de wereld. Dat laatste wordt nog eens herhaald in de korte conclusie van het boekje, en er worden ook nog wat nuttige bronnen en instrumenten aangereikt voor de meerwaardezoeker.
Vrede kun je leren is het gevolg van een impulsieve beslissing van de auteurs, van een hoop gedeelde emotie, van een snel opgesteld plan, een snel schrijfproces en een snelle productie. Dat merk je in de hele tekst. Het boekje is wat het wilde zijn en moest zijn: een gebaar, een teken, een stem in een publiek debat waar die stem nauwelijks ruimte kreeg. Want vrede in tijden van Donald Trump en Jihad wordt voorgesteld als de grootste utopie, als een hemel die we pas zullen verdienen nadat we door de hel zijn gegaan.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.