Sjacheren met Shakespeare

Double Falsehood or The Distressed Lovers

Brean Hammond (ed)

Het was even schrikken toen The Arden Shakespeare in het voorjaar een nieuw Shakespearestuk uitbracht, getiteld Double Falsehood or The Distressed Lovers. De Ardenreeks is de meest prestigieuze, gezaghebbende uitgave van Shakespeares werk. De Arden die een stuk aan het toneeloeuvre van Shakespeare toevoegt, dat is alsof je in een nieuwe bijbeleditie plots een extra evangelie zou aantreffen. Nieuws natuurlijk. Maar is deze uitbreiding van de Shakespearecanon wel verantwoord? Of is deze Ardenuitgave door commercieel opportunisme ingegeven oplichterij?

Cardenio

De grenzen van Shakespeares toneeloeuvre waren altijd al poreus. Er zijn in de afgelopen vier eeuwen wel meer toneelteksten opgedoken die geleerde mensen nu eens wel en dan weer niet aan Shakespeare (1564-1616) hebben toegeschreven. We weten ook met zekerheid dat Shakespeare stukken heeft geschreven die verloren zijn gegaan. Maar deze keer is er toch iets bijzonders aan de hand. Double Falsehood or The Distressed Lovers is namelijk een tekst uit de… achttiende eeuw. Een beetje bardolatrie is leuk, maar het moet niet te gek worden. Hoe onsterfelijk Shakespeare ook is, in de achttiende eeuw leefde hij niét. Hoe kan een achttiende-eeuwse tekst dan toch in Shakespeares Verzameld Werk terecht komen? Reconstructie van een nogal ingewikkeld verhaal.

Aan het eind van zijn loopbaan heeft Shakespeare minstens drie toneelstukken geschreven in samenwerking met John Fletcher, zijn opvolger bij het toneelgezelschap The King’s Men. Die stukken waren Henry VIII, The Two Noble Kinsmen en Cardenio. De eerste twee behoren al vier eeuwen tot de Shakespearecanon, van Cardenio hebben we geen tekst. Toch weten we dat dit stuk moet hebben bestaan, omdat het voorkomt in een lijst die de Londense uitgever Humphrey Moseley in 1653 liet opnemen in de Stationers’ Register: ‘The History of Cardenio, by Mr Fletcher and Shakespeare.’ Uit andere documenten weten we dat The King’s Men dit stuk in 1613 heeft opgevoerd. We weten ook waarop Shakespeare en Fletcher zich voor dit stuk hoogst waarschijnlijk hebben gebaseerd: Cardenio is een personage in Cervantes’ Don Quichote (1605), dat in 1612 in Engeland verscheen in een vertaling van Thomas Shelton. Wat er met het stuk na 1613 is gebeurd, hoe en wanneer en waarom het is verdwenen, weten we niet. Cardenio leek voor altijd verloren.

Tot er in december 1727 in het Londense Theatre Royal een stuk in premiere ging, getiteld Double Falsehood; Or, The Distrest Lovers, waarvan de plot sterke gelijkenissen vertoont met Cervantes’ verhaal over Cardenio. Double Falsehood is een romantische tragikomedie, over de libertijn Henriquez die het deugdzame meisje Violante verkracht, vervolgens Leonora, de verloofde van zijn goede vriend Julio, verleidt en aan het eind komt alles goed. Het stuk werd bewerkt en ingeleid door Lewis Theobald, een advocaat met een grote passie voor Shakespeare. Toen hij in 1728 zijn toneeltekst publiceerde, stond er op het titelblad: ‘Written Originally by W.SHAKESPEARE.’ In zijn inleiding beweerde Theobald dat hij niet minder dan drie kopieën (manuscripten) bezat van een origineel stuk van Shakespeare met diezelfde titel. Dat klinkt ongeloofwaardig, zeker als je weet dat Theobald nooit een van zijn kopieën aan iemand heeft getoond.

Bovendien bevat het hele verhaal een cruciaal hiaat: wist Theobald in 1727 van het bestaan van Cardenio af? Als hij dat verhaal niét kende, en niet wist dat Shakespeare en Fletcher er een stuk over hadden geschreven, dan zijn de gelijkenissen tussen zijn Double Falsehood en het Shakespearestuk waarop hij beweerde zich te baseren, natuurlijk wel intrigerend. Brean Hammond, een Schotse literatuurprofessor aan de universiteit van Nottingham die de editeur is van deze Ardeneditie, denkt dat Theobald het verhaal van Cardenio wél kende. Verder is het op zijn minst eigenaardig dat Theobald, toen hij in 1733 zelf een uitgave van Shakespeares Verzamelde Werk verzorgde, Double Falsehood daar niét in opnam. Theobald werd dan ook algauw weggezet als een fabulant, tot en met de negentiende eeuw hebben de meeste Shakespearegeleerden hem nooit au sérieux genomen. De editeurs van de gezaghebbende Oxford edition (1988/2005) besteedden welgeteld één pagina aan Double Falsehood en besloten: ‘Though the play deserved its limited success, it is now no more than an interesting curiosity.’

Weeskind?

Toch is er in de twintigste eeuw sprake van een tegenbeweging. Hammond citeert diverse bronnen en onderzoekers die het allengs aannemelijker begonnen te vinden dat Theobalds Double Falsehood wel degelijk een weeskind is van Shakespeares en Fletchers verloren gegane Cardenio. Deze hypothese stoelt voornamelijk op geavanceerd linguïstisch onderzoek dat tot doel heeft in het taalgebruik in Theobalds stuk typisch Shakespeareaanse en Fletcheriaanse kenmerken op te sporen. Er worden zelfs neurologische analyses en algoritmen op de tekst losgelaten, allemaal om aan te tonen dat Double Falsehood niet de onvervalste vervalsing is waarvoor zovele Shakespearegeleerden het stuk altijd hebben gehouden. Double Falsehood blijkt ook elementen aan het verhaal van Cardenio te hebben toegevoegd die niét voorkomen in de originele versie van Cervantes, maar die wel typisch waren voor de stukken die Shakespeare in die jaren schreef. Zo besteedt Theobald veel meer aandacht aan de vaderfiguren in het verhaal dan Cervantes, en vaders zijn prominent aanwezig in vele Shakespearestukken. Verder bevat Double Falsehood ‘extensive borrowings from Hamlet’ en duidelijke verwijzingen naar klassieke scènes uit onder meer King Lear, Twelfth Night, The Two Gentlemen of Verona en Measure for Measure. En het vierde bedrijf heeft dan weer onmiskenbaar ‘a Fletcherian atmosphere’… Spijkerharde argumenten zijn dit niet, maar alles bij elkaar genomen acht Hammond het toch plausibel dat Double Falsehood een palimpsest is met als oerlaag de nooit teruggevonden Cardenio van Shakespeare en Fletcher.

Wat is een auteur?

Deze Ardeneditie levert dus niét het onomstotelijke bewijs dat Shakespeare de auteur was van een stuk dat dankzij Theobalds Double Falsehood in een achttiende-eeuwse bastaardvorm tot ons is gekomen. Dat beweert Brean Hammond ook niet: ‘Sooner or later, all scholars putting their minds to the Cardenio/Double Falsehood question will be forced upon speculation.’ Dat is, na twintig jaar onderzoek en een buitengewoon grondig gedocumenteerde inleiding van 150 bladzijden, toch een beetje pover. En het doet wel degelijk de vraag rijzen of het academisch verantwoord was om dit stuk in The Arden Shakespeare op te nemen. Mij dunkt van niet. De link tussen deze tekst en Shakespeare blijft gewoon veel te zwak, ook na al het vorswerk van Brean Hammond. Uitgeverij Methuen, waarvan Arden een imprint is, heeft naast de Shakespearereeks ook een reeks Early Modern Drama waarin theaterteksten van Shakespeares tijdgenoten worden uitgegeven. Misschien hoort deze uitgave van Cardenio/Double Falsehood eerder in die reeks thuis, maar dan had deze publicatie natuurlijk nooit zoveel media-aandacht gekregen.

Achter de discussie over Shakespeares vermeend auteurschap van Cardenio/Double Falsehood gaat een veel fundamentelere vraag schuil, namelijk wat maakt iemand tot auteur van een tekst? Wij koesteren nog al te vaak het simplistische, romantische idee als zou de schrijver een solitair en bij voorkeur geniaal individu zijn dat meesterwerken munt uit zijn verbeelding, talent, kennis en persoonlijke ervaring. Maar in Shakespeares tijd werd het auteurschap, zeker waar het over theaterteksten gaat, veel minder individualistisch geïnterpreteerd dan nu. Het schrijven van een theatertekst was geen solitair maar een sociaal gebeuren. (Het had ook geen enkel literair prestige.) Auteurs werkten samen, eigenaars van theatergezelschappen, acteurs, souffleurs, zelfs drukkers – allemaal hadden ze hun eigen inbreng. De relatie auteur-tekst was niet de één-op-één-verhouding waar wij doorgaans van uitgaan. Een theatertekst was vrijwel altijd een groepsproject. In die zin is Shakespeare eerder een verzamelnaam dan de eigennaam van een individu. Als je daarbij bedenkt dat er van de meeste Shakespearestukken verschillende, soms erg uiteenlopende versies bestaan, en dat Shakespeare tijdens zijn leven nooit één van zijn eigen toneelstukken onder zijn eigen naam heeft gepubliceerd, dan is het duidelijk waarom Shakespeare geen auteur was in de vandaag gangbare betekenis.

Shakespeares auteurschap staat al sinds de achttiende eeuw om nog heel andere redenen ter discussie. In 1785 suggereerde een zekere James Wilmot namelijk als eerste dat Shakespeare de hem toegedichte toneelstukken onmogelijk zelf kon hebben geschreven. Wilmot was in Stratford-upon-Avon op zoek gegaan naar sporen die Shakespeares auteurschap konden bewijzen – brieven, manuscripten – en had niets gevonden. Dat bracht hem op het idee dat iemand anders, met name sir Francis Bacon, de echte auteur van deze stukken was geweest. Dit betekende het begin van de zogenaamde Authorship Controversy, een discussie die tot vandaag voortduurt. Diverse vorsers en filologen hebben in de loop der jaren argumenten bedacht niet alleen ten faveure van Francis Bacon, ook Edward de Vere (de Earl of Oxford), Christopher Marlowe en zelfs koningin Elisabeth is het auteurschap van Shakespeares stukken toegedicht. Ook beroemde schrijvers en denkers als Mark Twain en Sigmund Freud raakten ervan overtuigd dat Shakespeare onmogelijk de auteur van Hamlet en King Lear kan zijn geweest.

James Shapiro, een van de prominentste hedendaagse Shakespearegeleerden, heeft net een boek gepubliceerd waarin hij de hele controverse nog een keer overloopt. In Contested Will weegt en weerlegt Shapiro de belangrijkste argumenten en hypothesen van de disbelievers en besluit wat hij al wist, namelijk dat William Shakespeare uit Stratford en niemand anders de auteur van dit oeuvre moet zijn geweest. Hij verzet zich met name tegen de neiging van de meeste sceptici om Shakespeares werk te lezen in een autobiografisch perspectief, en Shakespeare op autobiografische gronden het auteurschap te ontzeggen. Dat is volgens Shapiro een onhoudbaar anachronisme: ‘In his own day, and for over a century and a half after his death, nobody treated Shakespeare’s work as autobiographical.’

Maar, zoals Shapiro zelf opmerkt, door aan te tonen dat Francis Bacon, de Earl of Oxford of andere spookschrijvers niét de auteur kunnen zijn geweest, heb je nog niet bewezen dat Shakespeare wél de auteur moet zijn geweest. In het laatste hoofdstuk betoogt Shapiro waarom dat volgens hem wel degelijk zo is. Het zou me te ver leiden om hier op zijn argumenten in te gaan, maar wat mij betreft moet het na dit boek maar eens uit zijn met gespeculeer over Shakespeares identiteit. Rekening houdend met alle nuances en complexiteiten die inherent waren aan het begrip ‘auteur’ in de Elisabethaanse tijd, denk ik dat Shapiro helemaal gelijk heeft wanneer hij besluit dat het oeuvre van Shakespeare alleen door Shakespeare kan geschreven zijn. Al de rest zijn words, words, words.

Brean Hammond (ed), Double Falsehood or The Distressed Lovers (The Arden Shakespeare, Methuen Drama, 2010), 443 blz. ISBN 978 9034 3677 6

James Shapiro, Contested Will. Who Wrote Shakespeare? (London: Faber & Faber, 2010), 367 blz. ISBN 978 0 571 23576 6

Links

The Arden Shakespeare, Methuen Drama, Londen, 2010
ISBN 9781903436776
443p.

Geplaatst op 04/09/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.