Gewogen en te licht bevonden. Zo luidt Lisa Kuiterts oordeel over literaire kritiek op internet, dat ze eind 2013 publiceerde in Trouw. Wij delen haar mening niet. Volgens ons wordt in ons taalgebied de potentie van internetkritiek wel degelijk benut. Met internetkritiek doelen we hier op recensiesites en blogs die boeken serieus en integer willen bespreken; niet op lezerscommunity’s en recensiesites met een commercieel oogmerk.
Toegegeven, ons oordeel is gekleurd. Als De Reactor-redacteuren hebben we een belang te verdedigen. En natuurlijk zijn we not amused dat Kuitert in haar stuk zomaar voorbijgaat aan ons onlineplatform, dat toch al de nodige jaren bestaat. Maar het gaat hier niet zozeer om de vraag wie er gelijk heeft. Belangrijker is dat Kuiterts opinieartikel exemplarisch mag heten voor de vele misverstanden en vooroordelen rondom digitale literaire kritiek in de Lage Landen. In dit artikel hopen we er een aantal te kunnen weerleggen.
Hoewel Kuitert meer gezag en betrouwbaarheid toedicht aan papieren kritiek, merkt ze evengoed op dat de boekbesprekingen op een recensiesite als 8weekly ‘in omvang en kwaliteit niet onder [doen] voor die in landelijke media’. Ook geeft ze toe dat er in de dag- en weekbladpers literaire kritiek van tweede garnituur aan te treffen valt, net als op het web. Deze weifelachtige sympathie lijkt ons kenmerkend voor veel beschouwingen over online literaire kritiek: men wil niet uitsluiten dat die iets moois en waardevols te bieden heeft, maar blijft voorlopig op afstand.
Zo wil voormalig NRC Handelsblad-critica Elsbeth Etty digitale literatuurkritiek best ‘een verrijking van het debat’ noemen, maar ze beschouwt haar niet als een serieuze concurrent voor analoge boekbesprekingen. Vreemd genoeg voert ze daarbij de onbeperkte ruimte op internet als belangrijkste argument aan. Internetrecensenten zouden volgens haar geen selectie van te bespreken boeken maken; in tegenstelling tot critici die in kranten en weekbladen publiceren.
Deze tweeslachtige houding komt ongetwijfeld voort uit koudwatervrees: literatuurkritiek op internet kent een veel minder lange traditie, nog niet iedereen heeft er een duidelijk overzicht van en dus houdt men het toch liever bij het oude vertrouwde papier. Dat is wel zo veilig. Geheel onschuldig is die koudwatervrees echter niet. Zoals Liliane Waanders van het online literair magazine Hanta in een reactie op Kuiterts artikel terecht stelt, houdt die weifelachtigheid de beperkte blik op wat er online gebeurt in stand:
Mensen gaan geloof hechten aan iets dat heel vaak gezegd wordt. Als je dus maar vaak genoeg zegt dat de papieren media het monopolie hebben op het schrijven van recensies en dat de mensen die voor die papieren media werken het beter weten dan mensen die voor digitale media schrijven, dan gaan mensen (inclusief Lisa Kuitert zelf) dat vanzelf geloven.
Hoogleraar Nederlandse letterkunde Jos Joosten gaat zelfs nog een stapje verder en spreekt in zijn boek Staande receptie (2012) van ‘repressieve tolerantie’ van de kant van de papieren media:
[…] de internetrecescenten zouden graag meedoen, maar worden door de gesettelde media uiterst welwillend getolereerd als een niet-kwaadaardige nieuwe mensensoort en zeker niet beschouwd als serieuze partij.
Dat iemand als Kuitert internetkritiek inderdaad niet helemaal voor vol aanziet, blijkt alleen al uit het feit dat ze naast 8weekly slechts één andere recensiesite, Recensieweb (waarvan de content is herplaatst op De Leesclub van Alles), serieus in haar oordeel betrekt. Websites als pakweg Tzum, Literatuurplein, Literair Nederland, Cutting Edge, Meander en, zoals gezegd, De Reactor ontbreken in haar beschouwing. Wie écht iets steekhoudends wil zeggen over de stand van internetkritiek of die van literatuurkritiek in het algemeen kan deze sites natuurlijk niet plompverloren negeren. Dat schrijft ook Coen Peppelenbos, drijvende kracht achter Tzum, in een pertinente repliek op Kuitert.
Een andere tekortkoming van Kuiterts betoog is dat ze geen oog heeft voor de wisselwerking tussen de kritiek in de krant en die op internet. Hetzelfde geldt voor Joosten. Die stelt in Staande receptie dat critici van naam zich niet met exclusief voor het medium geschreven werk op internet begeven. Kuitert en Joosten lijken een strikte scheidslijn tussen digitale en analoge literatuurkritiek te hanteren, die in werkelijkheid niet of nauwelijks (meer) bestaat. Sommige critici die vooral online recenseren, gaan op enige moment ook voor papieren media schrijven. Denk aan Tim de Gier, Simone van Saarloos, Roderik Six en Daan Stoffelsen. Andersom gebeurt hetzelfde. Voor bijvoorbeeld De Reactor schrijven ook recensenten die eerder al in kranten en weekbladen publiceerden, zoals Piet Gerbrandy, Ger Groot, Marc Reugebrink, Joost de Vries en Herman Stevens. Zij tonen zich niet eenkennig in hun keuze voor één medium, maar pendelen heen en weer tussen het papieren en het virtuele domein. Van een kloof tussen oude en nieuwe media is dus geen sprake meer.
Deze wisselwerking heeft veel te maken met de ontwikkeling van de literaire kritiek in dag- en weekbladen. Die is het afgelopen decennium helaas behoorlijk uitgehold. Lezers krijgen in plaats van diepgravende recensies steeds meer humaninterestachtige interviews met steeds dezelfde succesauteurs aangeboden, alsook hypercompacte, plichtmatige kritieken die vaak nog het meeste weg hebben van consumentenadvies (‘koop dit boek wel/niet’), compleet met evaluatieve ballen of sterren. Die ballen en sterren lijken ondertussen zelfs meer gewicht te hebben dan het geformuleerde oordeel van de recensent, al lijkt er een voorzichtige kentering gaande.
We willen hier niet spreken van een crisis in de analoge literatuurkritiek – gelet op de aanhoudende stroom doodsverklaringen is die juist springlevend –, maar de kwaliteit van de papieren kritiek kan niet zonder meer als vast gegeven worden beschouwd, zoals Kuitert en Etty minstens willen doen voorkomen. Dat de gerespecteerde boekenbijlage van de Volkskrant in getrimde vorm is ondergebracht in het ‘magazine op krantenpapier’ Sir Edmund en dat Het Financieele Dagblad stopt met het publiceren van recensies van fictie, zegt wat dat betreft genoeg.
Dat internet wél ruimte en vrijheid biedt aan literaire kritiek, is natuurlijk geen garantie voor diepgang. Maar het lijkt ons wel een belangrijke voorwaarde. Datzelfde geldt voor dynamiek, een eigenschap waarover papieren media amper beschikken. Die dynamiek hangt ten eerste samen met de snelheid van internet: iedereen met een internetverbinding kan waar dan ook en op elk moment van de dag zijn of haar mening over een gelezen literair werk publiceren en via sociale media verder onder de aandacht brengen. Ten tweede kunnen lezers direct en publiekelijk met een recensent in discussie treden. Ten derde zorgt ook de mogelijkheid van het opnemen van hyperlinks in een recensie voor dynamiek: recensenten kunnen daarmee in principe direct verwijzen naar alles wat zij voor hun betoog van belang achten (als het online staat). Dat komt de levendigheid van hun teksten niet alleen ten goede, maar zorgt er tevens voor dat de literatuurkritiek veel nadrukkelijker kan worden gerelateerd aan andere vertogen. Waar het papier de literatuurbeschouwer tot een in zichzelf besloten eindoordeel dwingt, kan de internetrecensent zich in beginsel naar alle kanten openstellen.
Het is daarom zeker geen toeval dat een van de scherpste en intelligentste literatuurbeschouwers van het afgelopen decennium zijn bespreekpraktijk uitgerekend op het web begon. We hebben het over Jeroen Mettes (1978-2006), van wie postuum grote delen van zijn spannende en urgente blog Poëzienotities in 2011 in boekvorm werden gepubliceerd. Zo’n beetje een unicum in ons taalgebied, dat – terecht – veel positieve aandacht kreeg, zowel van de oude als de nieuwe media.
En wat te denken van bevlogen en autonome critici als de mysterieuze Achille van den Branden (dixit de site I.M.), Rutger H. Cornets de Groot en Samuel Vriezen, om er slechts een paar te noemen? Wie zich ook maar een beetje verdiept in de internetkritiek, zal zien dat hun vaak doorwrochte recensies de vergelijking met analoge boekbesprekingen in kwalitatief opzicht gemakkelijk kunnen doorstaan. Deze recensenten schrijven stukken die ertoe doen en soms uitmonden in boeiende debatten over literatuur en literatuurkritiek, bijvoorbeeld op de sociale media en in de blogosfeer.
Uiteraard is het niet alles goud wat er blinkt op internet. Kuitert besteedt terecht aandacht aan schrijvers die online onder schuilnamen hun eigen werk ophemelen en/of dat van anderen afkraken. Ook haar opmerkingen over de nefaste vermenging van commercie en kritiek in het digitale veld gaan spijtig genoeg op. Dit soort verschijnselen zijn echter niet uniek voor de internetkritiek. Ook op papier wordt aan vriendjespolitiek gedaan, houden recensenten er soms verborgen agenda’s op na en worden er af en toe niet-gelezen boeken (juichend) beoordeeld.
Nu zal je op internet per saldo allicht meer kwestieuze literaire kritiek tegenkomen dan in de klassieke media. De vrijwel non-existente drempel en de (schijn van) anonimiteit maken de verleiding tot al te menselijke gedragingen aanzienlijk groter. In hun DW B–artikel ‘Iedereen recensent. Het algoritme van de literaire kritiek’ kaarten Hans Cottyn en Dirk Leyman dit probleem dan ook aan, maar ze roepen tegelijkertijd op tot enige institutionele openheid ten opzichte van online-initiatieven die er wél een ‘zuivere’ literaire agenda op na houden:
Het is […] duidelijk dat het internet en de sociale media vatbaar zijn voor ‘frauduleuze’, manipuleerbare literaire kritiek en dat we, zoals met alle media, kritisch moeten blijven. Het zal de literaire poortwachters – fondsen voor de letteren, leesbevorderaars, academies of literaire jury’s – steeds achterdochtig maken en tot op zekere hoogte is dat terecht. Anderzijds moeten de canonmakers ondertussen ook wel open durven staan voor de goedmenende digitale gedegen besprekers van boeken.
Het staat voor ons buiten kijf dat deze ‘goedmenende digitale gedegen besprekers van boeken’ inmiddels ruimschoots voorhanden zijn op het www. Een muisklik volstaat om ze te vinden.
Nu is kwaliteit geen onaanvechtbaar inherent gegeven dat je met objectieve maatstaven kunt vaststellen – kwaliteit wordt altijd toegekend. Daarbij speelt de status of het gezag van de criticus (dat volgens sommigen overigens tanende is) een belangrijke rol. Wanneer een prominent criticus van een landelijke kwaliteitskrant schrijver X of Y een groot talent noemt, dan is de kans reëel dat recensenten die voor (zogenaamd) minder prestigieuze media schrijven – zoals een internetsite – dat oordeel al dan niet bewust overnemen. Kort gezegd: men conformeert zich. Pierre Bourdieu noemt dat verschijnsel ‘orkestratie’, een fenomeen dat je misschien ook van toepassing kunt verklaren op de receptie van internetkritiek. Die staat vooralsnog minder hoog aangeschreven dan de klassieke literatuurkritiek. En artikelen als die van Kuitert bestendigen deze status-quo. Door de statuur van de auteur (in dit geval een hoogleraar boekwetenschap) en het gekozen medium (een landelijke kwaliteitskrant, die misschien nog meer geldingswaarde heeft dan degene die ervoor schrijft) krijgen ze onherroepelijk iets zelfbevestigends.
‘Vooralsnog’, schreven we hierboven. Want in de journalistieke wereld zie je her en der al dat internet als een volwaardig medium wordt beschouwd. Een tamelijk actueel voorbeeld van eigen bodem is het in september 2013 gelanceerde De Correspondent. Deze door professionele journalisten opgerichte site wil volgens eigen zeggen niet meedeinen op de waan van de dag, maar zet consequent in op vormen van slow journalism, zoals gedegen onderzoeksjournalistiek en al dan niet opiniërende achtergrondartikelen van de langere adem. Meer context en minder actualiteit dus. Hiermee sluit De Correspondent bijna naadloos aan bij de uitgangspunten die De Reactor vijf jaar geleden formuleerde.
Het lijkt niet al te vergezocht om in de missie van dit snelgroeiende journalistieke medium zo niet een verwijt dan toch een appel aan de traditionele media te lezen, al waakt hoofdredacteur en oprichter Rob Wijnberg ervoor om de klassieke instituties tegen zich in het harnas te jagen:
De Correspondent is voor een deel voortgekomen uit frustraties over de commercieel gedreven, hype-gevoelige en oppervlakkige verslaggeving die onze informatievoorziening nu domineert. Maar De Correspondent is niet geboren uit rancune. De bedoeling is niet om ‘oude media’ een lesje te leren. Waar samenwerken met kranten, tijdschriften of omroepen waardevol is voor onze missie, zullen we dat zeker niet nalaten. De Correspondent wil een alternatief medium zijn, geen vervangend medium.
Wijnbergs behoedzaamheid is invoelbaar: zonder institutionele inbedding is het vrijwel onmogelijk om een succesvol medium te creëren, waarbij de mate van succes dan niet alleen wordt afgemeten aan de kwaliteit van de bijdragen, maar ook aan het aantal bezoekers dat – in dit geval – ook nog eens bereid is te betalen. Gelet op de doorgaans hoogwaardige en prikkelende content en de grote schare betalende abonnees is De Correspondent in zijn opzet geslaagd.
De kans dat een literaire recensiewebsite zo’n succes zal boeken, achten wij gering. In dit verband is het veelzeggend dat De Correspondent voorlopig geen vaste plaats inruimt voor boekbesprekingen. De publieke belangstelling voor literatuurkritiek – of beter: literatuur tout court – is nu eenmaal veel minder groot dan de aandacht voor actuele maatschappelijke vraagstukken zoals de massamedia die entameren. Daarbij komt nog dat er in de afgelopen vijftien jaar een radicale verandering valt waar te nemen in de manier waarop literatuur wordt ervaren. De literaire kritiek, zoals we die sinds ongeveer anderhalve eeuw kennen, stoelt op de idee dat literatuur lezers kan verheffen. Volgens dit bildungsideaal kunnen literaire werken onder meer bijdragen aan intellectuele en emotionele vorming en aanzetten tot maatschappelijke, psychologische of filosofische reflectie.
Maar die opvatting maakt in toenemende mate plaats voor wat we misschien een therapeutische notie van lezen kunnen noemen. De literaire tekst dient niet langer ter verrijking of heroverweging van het eigen wereldbeeld, maar juist ter bevestiging ervan. Het oordeel over de tekst wordt dan ook niet meer overgelaten aan een lezer die op basis van zijn eloquentie, retorisch vermogen en literaire kennis autoriteit wordt toegekend, maar aan lezers met wie het wereldbeeld min of meer wordt gedeeld – of aan een commerciële partij die het handig weet uit te venten.
Deze ontwikkeling is in kaart gebracht door Jim Collins in Bring on the Books for Everybody. How Literary Culture Became Popular Culture (2010). Volgens Collins wordt voor een groeiende groep lezers het symbolisch kapitaal niet langer door critici bepaald, maar door zogeheten peers. Dat wil zeggen lezers met dezelfde interesses. Hedendaagse lezers laten zich steeds minder leiden door de mening van traditionele poortwachters – of die nu digitaal of analoog publiceren – maar vormen hun mening veeleer door (zelf opgerichte) leeskringen te bezoeken op bijvoorbeeld Amazon. Daar speelt zich een revolutie af die van een geheel andere orde is, en die Collins in zijn boek zelfs ‘the end of civilized reading’ noemt.
Ons oordeel over deze veranderende leescultuur is ambivalent. Aan de ene kant juichen we de pluriformiteit toe die ontstaat doordat lezers zich niet langer laten leiden door professionele critici – het is goed dat de literaire ervaring steeds democratischer wordt. Aan de andere kant kan de notie van lezen als ideële bevestiging de literaire ervaring tot consumptie reduceren, waarmee de literaire kritiek tot een verbruikerstest verwordt. Zoals hierboven al aangegeven, is dit laatste als tendens in de papieren kritiek inmiddels duidelijk zichtbaar, zonder dat de uitholling van de autoriteit van de professionele lezer tot enige pluriformiteit heeft geleid. Die pluriformiteit is daarentegen wel op internet voorhanden: internet biedt een publiekelijk onderdak aan elke mening. Die pluriformiteit op internet gaat evenwel vaak gepaard met een affirmatieve leeshouding – sterker nog: internet maakt dat gelijkgestemden elkaar veel makkelijker kunnen vinden en faciliteert de communicatie tussen hen als geen ander medium. De verregaande commercialisering van internet werkt bovendien de reductie van de literaire ervaring tot consumptie in de hand.
Toch denken wij dat internet hét medium is waar de literaire kritiek haar intellectuele en emotionele potentie kan blijven ontplooien. Dat heeft alles te maken met de eerder al aan bod gekomen dynamiek die eigen is aan het medium. Via hyperlinks zoekt de internetkritiek veel nadrukkelijker contact met de wereld buiten de literatuur. Het beeld op die wereld zal daarom in veel gevallen explicieter zijn dan in een papieren recensie. Verdere explicitering van dit wereldbeeld vloeit voort uit de interactie tussen recensent en lezer, waarin direct en publiekelijk over de vorm, de inhoud en het doel van de recensie wordt gediscussieerd.
Dat alles kan reflectie afdwingen die een geruststellende, consumptieve omgang overstijgt en waarmee je je, om Kuitert te citeren, ‘omhoog kunt lezen’. Om van die mogelijkheid gebruik te maken is slechts een klein beetje onbevangenheid ten opzichte van de internetkritiek vereist. De weegschaal zou dan zomaar naar de andere kant kunnen doorslaan.
(Naschrift: dit artikel verscheen oorspronkelijk in Ons Erfdeel 4/2014. Hoewel er nog enkele (gedateerde) sporen van de tijdschriftpublicatie zijn achtergebleven, lijkt ons de strekking van deze – licht geretoucheerde – versie nog steeds relevant voor het debat over literatuurkritiek.)
Reacties
FERRUCCIO PONZINI
IK GELOOF LITERAIR KRITIEK EEN EUROPEES PANORAMA MOET ONTWIKKELEN ZONDER ANGST VOOR BESMETTING VIA INTERNET
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.