Poëzie, Signalement

Tussen Celan en Confucius

Een asgrauwe dageraad

Wang Jiaxin (vert. Silvia Marijnissen)

Wang Jiaxin is een opmerkelijke persoonlijkheid in de hedendaagse Chinese dichtkunst. De Volksrepubliek promoot hem in het buitenland terwijl hij toch niet onkritisch is over het Chinese beleid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn gedicht over covid en een ander over de in gevangenschap gestorven Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo. Verder is hij niet ‘duister’, zoals veel dichters die niet al te expliciet willen zijn. En misschien het meest opvallend is hoe hij westerse tradities succesvol in Chinese poëzie heeft verwerkt.

Wang Jiaxin kwam naar voren als een van de meest prominente leden van de generatie van na de Duistere Dichters die het begin van de jaren 1980 domineerden. Hij was in 1985-1990 redacteur van Shikan (Maandblad voor poëzie) en publiceerde sindsdien elke paar jaar een dichtbundel, naast literaire kritieken en vertalingen. Van zijn gedichten verschenen vertalingen in een reeks westerse talen en nu ook in het Nederlands in de bloemlezing Een asgrauwe dageraad, het werk van een tiental vertalers.

Wang studeerde Chinese literatuur aan de prestigieuze universiteit van Wuhan. Hij heeft in Beijing jarenlang creatief schrijven gedoceerd aan de Volksuniversiteit (ook prestigieus, al zou de naam dat niet suggereren) en werd in 2006 benoemd tot hoogleraar.

Paul Celan is de dichter die Wang het meest heeft vertaald. Dat hij verwantschap voelt met de Roemeens-Duitse dichter is duidelijk in Wangs werk: de concrete beelden van sneeuw en straat en stenen, de korte gedichten, de soberheid van taal, de aandacht voor het menselijk tekort. Is hij een Celan-adept? Afgaande op de criteria in het proefschrift Celan auseinandergeschrieben van Carl De Strycker over de Celan-receptie in de Nederlanden: nee. Wangs werk bevat echo’s van Celan, dat zeker, maar herhaalt of imiteert die dichter niet. Zie bijvoorbeeld ‘In je kamer’, vertaald door Silvia Marijnissen:

 

In je kamer, wat er aan de muur hangt,

een paard, foto’s van kunstenaars,

een schets van Sint Petersburg

– alles wordt jouw zelfportret.

 

En wandelend op straat, de bomen

die je ziet, de personen

die je tegenkomt – jij bent één van hen…

Je hebt geen reden tot arrogantie.

 

De invloed van buitenlandse poëzie is Wang Jiaxin verweten, schrijft samenstelster Marijnissen, vooral eind vorige eeuw in het debat tussen de zogeheten intellectuele en volkse dichters. Wang behoorde tot de eerste groep. Zijn werk heeft een filosofische inslag, maar is ook beïnvloed door het confucianisme. De jij van ‘In de kamer’ wordt toegesproken als lid van het geheel, niet als individu. Wang komt naar voren als een kalme en bescheiden waarnemer, ook dat past in de Chinese traditie. In ‘De dageraad om vijf uur’, vertaald door Laura Vermeeren, is de ik ondergeschikt aan een groter lijden:

 

Vijf uur ’s ochtends, de slapeloze gaat nog eens aan tafel zitten.

Een volle asbak. Nachtenlang gesprek met een geest. In de gang

zich voor altijd verwijderende voetstappen. Dat ik dit nu ontwaar

is omdat ik beetje bij beetje uit een zee van verdriet boven kom drijven.

De eerste tram is een eeuw geleden gaan rijden,

de vogelnesten zijn nog vol onuitgebroede somberte.

Om vijf uur in de ochtend zien alleen de arbeidsgevangenen

een bleekblauw streepje aan de horizon oplichten;

ook zijn er mensen die de hele nacht hebben geknokt (zoals mijn moeder), om uiteindelijk

de laatste adem uit te blazen, om vijf uur, in de ochtend, hier –

als een bevend lijntje op een hartfilmpje.

 

De hedendaagse Chinese poëzie heeft een januskop: enerzijds gewend naar de middeleeuwse traditie van Tang- en Song-dynastie, anderzijds naar de internationale modernisering die met een klap (in mei 1919) de Chinese cultuur binnenkwam. In de jaren 1920-1930 gingen prominente dichters als Ai Qing, de vader van beeldend kunstenaar Ai Weiwei, naar Europa en lazen ze Maurice Maeterlinck, Vladimir Majakovski en Osip Mandelstam. Die belangstelling werd onder de dictatuur van Mao Zedong de kop ingedrukt. Maar Wang, negentien toen Mao overleed, heeft gretig in westerse dissidente dichters gelezen. En erover geschreven in zijn ‘Poëtische aantekeningen’ (vertaald door Marijnissen):

 

VOOR MIŁOSZ, VOOR HEANEY

Vreemd, vanwege Auschwitz

bedenk ik pas: ik zag als kind op weg naar de stad

voor het eerst houten dwarsliggers op het spoor

(nu zijn ze van beton),

ze kreunden niet onder de enorme druk,

er sijpelde dik, plakkerig teer uit

– die grootse zomer, overal werden mensen vervolgd.

 

BIJ HET LEZEN VAN DE GOELAG ARCHIPEL

Sommige dingen geloof je

pas als ze zijn opgeschreven.

Nu praat ik met jou, we lopen en praten,

niet langer gescheiden door een hek

maar door prikkeldraad.

 

VOOR BRECHT, VOOR CELAN

Een wolk, luchtloos,

voor Brecht, voor Celan:

Wat voor tijden waren dat?

Mensen haast bang

voor een praatje over het weer,

omdat er te veel werd weggelaten,

te veel werd uitgesproken?

 

Het was tot een paar jaar geleden niet allemaal repressie wat de klok sloeg in de Volksrepubliek. Ondergrondse (vaak letterlijk) boekhandels trokken massa’s bezoekers, tussen kasten met foto’s van Czesław Miłosz en Susan Sontag. Of dat zo blijft onder de nieuwe roerganger Xi Jinping, is de vraag. Maar Wang kon wél schrijven over de arts die covid ontdekte, door de regering het zwijgen werd opgelegd en aan het virus stierf. In de vertaling van Sanne Brun:

 

nadat dokter Li al dagen was vertrokken

stroomde zijn socialmedia-pagina nog steeds vol met berichten:

 – goedemorgen dokter Li

 – goedenacht dokter Li

 – ging u echt de aarde redden? valt die te redden?

 – dokter Li, het heeft weer gesneeuwd in Beijing

 – ik zit al acht jaar in quarantaine, de jaren zijn zo verdomd vredig

 – het lijkt wel of de ambulance ook is uitgerust met een geluiddemper

 – vanaf morgen ren ik naar de allerhoogste berg ter wereld om iedereen uit te schelden

 – huh!? de steen staat op het punt te bloeien

 – Li, kom toch terug, je moet terug komen

 

dokter Li is weg, voor altijd weg

zijn socialmedia-pagina stroomt nog altijd vol met nieuwe berichten

zoals zich dag na dag na dag een lange rij vormt voor de wanhoop-polikliniek

 

‘Ik schrijf gedichten, geen raadsels’, zegt Wang in een gedicht. Hij mystificeert niet maar zoekt de stilte en dat wat niet uitgesproken hoeft te worden, ‘de onmisbare witte ruimte tussen twee verzen’. Celan deed de uitspraak: ‘De werkelijkheid is niet, ze moet gezocht en gewonnen worden.’ Niet omdat hij Celans navolger is, maar omdat hij net zo denkt, typeren die woorden het werk van Wang Jiaxin perfect.

 

Deze bespreking verscheen eerder in Poëziekrant, jaargang 46 (2022), nr. 2

PoëzieCentrum, Gent, 2021
Vertaald door: o.m. Silvia Marijnissen (samenstelling, redactie en nawoord)
ISBN 9789056554194
104p.

Geplaatst op 09/05/2022

Tags: China, Confucius, Een asgrauwe dageraad, Paul Celan, Wang Jiaxin

Categorie: Poëzie, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.